In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], die sinds 15 mei 2017 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt de beschikking van de rechtbank Limburg van 14 mei 2018 te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 15 mei 2019. De vader betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat deze te laat is ingediend en onvoldoende gemotiveerd is. Hij verzoekt ook om vervanging van de GI door het Leger des Heils of een andere instelling.
De GI en de moeder verzetten zich tegen de verzoeken van de vader. De GI stelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de instabiele opvoedsituatie en de emotionele veiligheid van de kinderen. De moeder ondersteunt de GI en wijst erop dat er geen sprake is van een vechtscheiding, zoals de vader beweert. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 oktober 2018, waarbij de vader, de GI en de moeder aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft niet ter zitting verschenen.
Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is op basis van de wettelijke vereisten en dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de conflicten tussen de ouders. De vader wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om vervanging van de GI, en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. Het hof benadrukt dat de hulpverlening noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen en dat er geen communicatie tussen de ouders plaatsvindt, wat de situatie verergert.