In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep tegen een vonnis in een incident tot tussenkomst. De zaak is ingeleid door een dagvaarding op 1 februari 2018, waarbij de appellanten, aangeduid als moeder en [appellant], in hoger beroep gingen tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 3 januari 2018. De rechtbank had in het incident geoordeeld over de tussenkomst van [geïntimeerde], die als eiser in de hoofdzaak fungeerde.
Tijdens de procedure heeft moeder op 5 augustus 2018 het leven gelaten, wat leidde tot een verzoek tot schorsing van de procedure op grond van artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof heeft echter geoordeeld dat de akte houdende schorsing niet aan de vereisten voldeed, omdat de personalia van de belanghebbenden en de schorsingsgrond niet correct waren vermeld. Hierdoor werd de schorsing niet geldig verklaard en kon de procedure doorgaan.
Het hof heeft de vordering in het incident afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Tevens is de zaak verwezen naar de rol van 18 december 2018 voor opgave van verhinderdata, waarbij het hof ervan uitgaat dat er gelijktijdig pleidooi zal worden gehouden in samenhang met een andere aanhangige procedure. Het arrest is op 13 november 2018 uitgesproken door de rolraadsheer.