Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
4. [de commanditaire vennootschap] C.V.
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 21 februari 2017;
- het proces-verbaal van de enquête van 24 mei 2017;
- het proces-verbaal van de voortzetting enquête tevens contra-enquête van
- de memorie na enquête, tevens akte houdende aanvullende producties van
- de antwoordmemorie na enquête tevens houdende antwoordakte naar aanleiding van aanvullende producties van [geintimeerden c.s.]
6.De verdere beoordeling
oh, dan zal het [eerste bewoner van het pad] zijn geweest die ons wegjoeg, het was in ieder geval een man met grijs haar”) en ook overigens niet kan kloppen (nu [eerste bewoner van het pad] ter gelegenheid van de contra-enquête aan de hand van foto’s overtuigend heeft laten zien dat hij in de jaren ’60 nog geen grijs haar had).
Het pad is een tijd open geweest en ook een hele tijd afgesloten geweest. Er hing een ketting en een bordje met “verboden toegang, art 461 Wetboek van Strafrecht.” (..) Ik weet niet precies wanneer het pad open en wanneer het pad dicht was. Misschien was het naar willekeur van de bewoner [tweede bewoner van het pad] dat het dichtgedaan werd.” In zijn eerdere schriftelijke verklaring verklaarde deze [getuige 2] dat er in de periode 1974/1984 een ketting had gehangen met een bordje.
Alle keren dat ik onderhoud deed bij de vakschool zag ik daar die ketting: “ge kijkt er altijd naar”.” Er hing volgens hem geen bordje aan die ketting.
Iedereen ging er door: mensen die naar de [straat 2] moesten, naar de kerk, naar de school, naar het kruisgebouw, altijd ging men door het [het pad] . Er was nooit geen probleem of discussie. (..) De mensen gaan nu te voet of met de fiets, maar vroeger kon men er ook met paard en wagen door.” [eerste bewoner van het pad] heeft nooit een ketting (met of zonder bord) gezien. Wel heeft een bordje met “Eigen weg” aan de garage van het pand op nummer [nummer] gehangen.
3.7.5. Daarmee gaat het thans nog slechts om de vraag of het verkeer in de periode 1957-1987 steeds vrijelijk over het [het pad] heeft kunnen gaan. De stellingen hieromtrent van [geintimeerden c.s.] worden door [appellanten c.s.] onder meer weersproken door te wijzen op de discussie tussen mevrouw [mevrouw] en de heer [tweede bewoner van het pad] (waaruit mogelijk een beperkte toegang zou kunnen worden afgeleid). Deze speelde zich af in 1994, en is dus voor het onderhavige oordeel niet ter zake dienend. Voorts vermag het hof niet in te zien dat, zoals [appellanten c.s.] stellen, verklaringen van omwonenden, die wel gedurende geruime tijd in [woonplaats] woonachtig waren/zijn maar niet aan het [het pad] wonen, niet tot het bewijs zouden kunnen bijdragen. Ook deze omwonenden kunnen verklaren en hebben verklaard over de vrije toegankelijkheid van het [het pad] . Relevant acht het hof daarom, in aanvulling op de reeds in eerste aanleg overgelegde verklaringen, de aanvullende verklaringen van de heer en mevrouw [eerste bewoner van het pad] over de periode 1944-2009 (prod. 21 mva), mevrouw [verklaringen van echtpaar 1] over de periode 1965-1981 (prod. 22 mva), de heer en mevrouw [verklaringen van echtpaar 2] over de periode 1965- heden (prod. 23 mva) en de heer [verklaring van de heer] over de periode 1951-heden (prod. 25 mva). Uit al deze verklaringen, van mensen die gedurende lange tijd aan of rondom het [het pad] hebben gewoond, volgt niet alleen dát het [het pad] toen steeds voor iedereen toegankelijk was, maar ook waarom men dit met zoveel stelligheid kan verklaren.