ECLI:NL:GHSHE:2018:4608

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
200.232.057_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van rechthebbende na behandeling van psychiatrische problematiek en verslaving

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die eerder onder bewind was gesteld vanwege psychiatrische problematiek en een verslaving aan khat, heeft verzocht om de opheffing van het bewind. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende sinds zijn behandeling voor de verslaving en de stabilisatie van zijn psychische toestand in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De rechthebbende heeft met succes een budgetcursus gevolgd en heeft een goed sociaal netwerk opgebouwd, waaronder zijn ouders, die hem kunnen ondersteunen na de opheffing van het bewind. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de rechthebbende nog niet in staat is om een gezonde financiële huishouding te voeren, maar het hof heeft deze argumenten niet overtuigend geacht. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigd en het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind toegewezen, met ingang van 1 december 2018. De bewindvoerder moet de eindrekening en verantwoording afleggen aan de rechthebbende en aan het bewindsbureau van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 november 2018
Zaaknummer: 200.232.057/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6091704 OV VERZ 17-7044
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.J.M. van Rijsewijk.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de moeder] , de moeder van de rechthebbende;
- [de vader] , de vader van de rechthebbende;
- [een zuster] , een zuster van de rechthebbende;
- [de huidige bewindvoerder] h.o.d.n. Budget Totaal Zorg, de huidige bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 20 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2018, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en zijn onderbewindstelling alsnog op te heffen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Van Rijsewijk;
  • de bewindvoerder;
  • de vader van de rechthebbende.
De moeder en de zuster van de rechthebbende zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende van 30 januari 2018;
- het faxbericht met bijlagen van de bewindvoerder van 23 maart 2018;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 23 juli 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 23 april 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de goederen die Lenior als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld.
De huidige bewindvoerder is sinds 1 april 2016 [de huidige bewindvoerder] h.o.d.n. Budget Totaal Zorg.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan.
Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld is de rechthebbende in staat zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Toen de goederen van de rechthebbende op eigen verzoek onder bewind werden gesteld, had hij geen grote financiële problemen. De reden van de onderbewindstelling was het voorkomen daarvan. Wel was er sprake van psychiatrische problematiek en een verslaving aan khat. Deze persoonlijke problematiek is thans opgelost, althans voldoende verminderd.
Vanaf januari 2013 tot en met oktober 2013 is de rechthebbende met succes behandeld bij Novadic Kentron voor zijn verslaving. Ook zijn psychiatrische problematiek is onder controle. Hij wordt nog steeds begeleid door het maatschappelijk werk.
De rechthebbende ontvangt sinds enige tijd het leefgeld om de twee weken in plaats van om de week. Dit loopt goed. De rechthebbende regelt in toenemende mate ook zelf zaken, zoals het aanvragen van bijzondere bijstand. Hij vraagt soms om een extra betaling uit zijn reserves, omdat hem het actuele saldo niet bekend is.
De rechthebbende beschikt over een behoorlijk sociaal netwerk, onder wie zijn ouders. Aan hen kan hij na opheffing van het bewind hulp vragen. Hij heeft inmiddels een budgetcursus met goed gevolg afgerond en zich ingeschreven voor een cursus bij de GGz.
Sinds 30 juli 2018 woont de rechthebbende samen met zijn vriendin. Zij verwachten een kind.
3.5.
De bewindvoerder voert in haar schriftelijke reactie, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan.
De rechthebbende is op dit moment niet in staat om een langdurige gezonde financiële huishouding te voeren. Hij maakt regelmatig impulsieve en onverstandige financiële keuzes.
De psychiatrische problematiek van de rechthebbende speelde recentelijk nog. De bewindvoerder betwijfelt zeer of de rechthebbende de relevante belangen juist kan afwegen, bijvoorbeeld met betrekking tot het schenken van geld aan zijn biologische moeder in Brazilië. Hij vraagt regelmatig om extra geld, terwijl hij weet dat zijn budget niet toereikend is.
De rechthebbende komt nog steeds niet uit met zijn leefgeld. Het extra geld dat hij krijgt wordt vaak niet besteed aan het doel waarvoor het is aangevraagd, althans is dit niet te verifiëren omdat de rechthebbende geen bonnen aan de bewindvoerder verstrekt.
In augustus 2018 heeft de rechthebbende geld gevraagd voor het behalen van zijn rijbewijs, terwijl het geld op zijn rekening nauwelijks toereikend was.
De rechthebbende verblijft wel eens gedurende langere tijd in Brazilië. Hij heeft er geen oplossing voor hoe zijn financiën dan moeten worden beheerd in het geval het bewind is opgeheven.
3.6.
De vader van de rechthebbende heeft ter zitting - in het kort - het volgende naar voren gebracht.
Het steekt de rechthebbende dat hij niet op eigen verzoek van het bewind afkan, terwijl hij er destijds zelf om gevraagd heeft. Dat levert frustratie bij hem op.
De vader van de rechthebbende heeft hem geadviseerd zijn rijbewijs te gaan halen, omdat dit zijn kansen op de arbeidsmarkt zou vergroten. De rechthebbende zou het geld hiervoor voorschieten en de vader zou hem dit later teruggeven.
De vader van de rechthebbende denkt dat het de rechthebbende na opheffing van het bewind zal lukken zijn financiële zaken op orde te houden en hij is bereid om de rechthebbende dan raad te geven.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de noodzaak tot een onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende niet meer bestaat.
Gebleken is dat de rechthebbende destijds zelf een verzoek om onderbewindstelling bij de rechtbank heeft ingediend in verband met zijn geestelijke toestand. Voldoende staat vast dat er toentertijd geen sprake was van schulden of van andere substantiële financiële problemen.
Uit de stukken en het besprokene ter zitting blijkt dat de rechthebbende inmiddels met succes is behandeld voor zijn verslaving aan khat. Ook zijn psychische toestand is al bijna tweeëneenhalf jaar stabiel, zo blijkt uit de verklaring van mevrouw [getuige] van het FACT-team. De rechthebbende heeft nog eenmaal per maand een ondersteunend gesprek bij Indigo (eerstelijnszorg, maatschappelijk werk) en hij heeft inmiddels met een goed resultaat een cursus budgetbeheer bij de gemeente gevolgd. Niet ter discussie staat dat de rechthebbende op dit moment geen schulden heeft of andere financiële problemen.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 8 maart 2018 en ter zitting gesteld dat de rechthebbende de afgelopen maanden het bedrag dat gereserveerd kan worden alsnog heeft opgevraagd en uitgegeven, hetgeen zij in de gegeven omstandigheden geen blijk vindt geven van een verstandig financieel beheer. Het hof gaat evenwel aan deze stelling van de bewindvoerder voorbij, nu de rechthebbende ter zitting heeft toegelicht dat hij verdere reserveringen bovenop het bedrag dat hij al heeft gespaard niet nodig vindt, omdat hij bijvoorbeeld witgoed en andere huishoudelijke apparatuur bij een kringloopwinkel wil kopen, hetgeen het hof kan billijken. Het hof overweegt verder dat de rechthebbende in de afgelopen tijd zelf een toeslag op zijn uitkering heeft aangevraagd bij het UWV en dat hij zo nodig van zijn vader hulp en advies kan krijgen bij het beheren van zijn financiën.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat de rechthebbende inmiddels voldoende in staat moet worden geacht zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind zal het hof dan ook alsnog toewijzen. Het hof zal het bewind opheffen met ingang van 1 december 2018 zodat de bewindvoerder enige tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 20 oktober 2017,
en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind alsnog toe;
heft op het bewind over de goederen van [appellant] , geboren te [geboorteplaats] (Brazilië) op [geboortedatum] 1989, wonende aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] , en wel met ingang van 1 december 2018;
bepaalt dat de bewindvoerder de eindrekening en verantwoording aflegt aan de betrokkene en een - zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, H. van Winkel en
P. Vlaardingerbroek en is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.