ECLI:NL:GHSHE:2018:4607

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
200.228.975_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder en benoeming van professionele opvolger in familiezaken

In deze zaak, uitgesproken op 8 november 2018 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.A.H.M. Albrecht, verzocht om het ontslag van de huidige bewindvoerder, [bewindvoerder], en de benoeming van een professionele bewindvoerder. De bewindvoerder, bijgestaan door mr. J.J. Geuze, verzocht om de appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 september 2018, waarbij de kleinzoon van de rechthebbende namens de appellant optrad.

De zaak draait om de goederen van de rechthebbende, die onder bewind zijn gesteld. De appellant en de bewindvoerder zijn de enige nog in leven zijnde zoons van de rechthebbende, die in een zorginstelling verblijft. De appellant betoogde dat de bewindvoerder zijn taak niet naar behoren uitvoert en dat er belangenverstrengeling zou kunnen zijn bij de verkoop van de onroerende goederen van de rechthebbende. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder zijn wettelijke taak onvoldoende uitoefent en dat er gewichtige redenen zijn om hem ontslag te verlenen. Het hof benoemde vervolgens een professionele bewindvoerder, mevrouw [professioneel bewindvoerder], om de belangen van de rechthebbende beter te behartigen.

De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en verleent met ingang van 1 december 2018 ontslag aan de huidige bewindvoerder, terwijl een nieuwe professionele bewindvoerder wordt aangesteld. De kosten van de procedure worden niet aan de appellant opgelegd, aangezien de bewindvoerder in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 november 2018
Zaaknummer: 200.228.975/01
Zaaknummer eerste aanleg: 5918315 BM VERZ 17-2272
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: appellant,
advocaat: mr. H.A.H.M. Albrecht,
inzake het bewind over de goederen van
[rechthebbende], de rechthebbende, hierna ook te noemen: de moeder.
Als belanghebbende in deze zaak wordt verder aangemerkt:
- [bewindvoerder] , de bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder), bijgestaan door mr. J.J. Geuze.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2017, heeft appellant verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - aan de bewindvoerder alsnog ontslag te verlenen en een professionele bewindvoerder te benoemen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2018, heeft de bewindvoerder verzocht om appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek af te wijzen, met veroordeling van appellant in de proceskosten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [de kleinzoon] , (hierna ook te noemen: de kleinzoon), namens appellant gevolmachtigd om hem te vertegenwoordigen, bijgestaan door mr. Albrecht;
  • de bewindvoerder, bijgestaan door mr. J.J. Geuze.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlage van de advocaat van appellant d.d. 21 september 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 24 september 2014 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant over de goederen die [rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [bewindvoerder] voornoemd tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van appellant om de bewindvoerder te ontslaan, onder gelijktijdige benoeming van een opvolgend professioneel bewindvoerder, afgewezen.
3.3.
Appellant kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Appellant voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep
- zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De mondelinge behandeling is in eerste aanleg ten onrechte niet aangehouden terwijl er niemand was verschenen. Appellant is hierdoor niet in staat gesteld om een toelichting te geven op zijn verzoek.
De bewindvoerder en appellant zijn de enige nog in leven zijnde zoons van de rechthebbende.
In 2013 is de moeder opgenomen in een zorginstelling en in 2014 heeft appellant, die nog in het huis van de moeder woonde, een hersenbloeding gekregen, waardoor hij eveneens noodgedwongen naar een zorginstelling is verhuisd. Kort daarna is het bewind van de moeder aangevraagd.
Tot de goederen van de moeder behoren onder meer een woning en twee bedrijfspanden, die beide worden verhuurd. De kleinzoon, zoon van appellant, huurt één van deze panden en exploiteert in dit pand een gordijnenwinkel. Op een gegeven moment is gebleken dat de woning van de rechthebbende gemeubileerd werd verhuurd aan een zzp’er, die voor de onderneming van de bewindvoerder werkzaamheden verricht. Namens appellant heeft de kleinzoon mede namens appellant zijn zorgen over de gang van zaken met de bewindvoerder besproken en te kennen gegeven dat het hun wens was om hiervoor een professionele partij in te schakelen.
De woning en de panden van de moeder staan inmiddels te koop, maar het is niet helder of verkoop daarvan het belang van de moeder dient. Mogelijk zal de moeder na verkoop gaan interen op haar vermogen, terwijl zij uit dat vermogen nu een vast inkomen per maand heeft, waaronder de huurinkomsten, terwijl er slechts een kleine hypotheek op de goederen rust. Er bestaat verder twijfel over de keuze die is gemaakt om het onroerend goed (de woning en de twee bedrijfspanden) afzonderlijk van elkaar in de verkoop te zetten. De bewindvoerder vaart blind op adviezen van derden, maar hij kan zijn uiteindelijke keuzes niet verantwoorden.
De kleinzoon heeft er geen belang bij om de huur van de gordijnenwinkel in stand te laten, nu hij zijn zaak zo mogelijk nog liever naar het centrum verplaatst. Het gaat erom dat er een weloverwogen, verantwoorde keuze moet worden gemaakt, die aan het belang van de moeder het meest tegemoet komt. De bewindvoerder lijkt de keuze die nu is gemaakt niet te overzien. Op grond hiervan is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat bij verkoop of verhuur van de woning mogelijk sprake is van belangenverstrengeling en verzoekt appellant om inzage in de documenten die de bewindvoerder in het kader van de rekening en verantwoording aan de rechtbank heeft overgelegd, nu de rechthebbende zelf niet in staat is om deze documenten te begrijpen. Er dreigt ook een inbreuk op zijn rechten als erfgenaam van de nalatenschap van de moeder.
3.5.
De bewindvoerder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Naar de beleving van de bewindvoerder is hij destijds, in 2014, met instemming van appellant benoemd als bewindvoerder. Hij voert het bewind sindsdien naar beste eer en geweten. Er is altijd openheid van zaken gegeven en overleg met de familie geweest. Bovendien is er altijd op correcte wijze rekening en verantwoording aan de kantonrechter afgelegd. Appellant is geen belanghebbende inzake de rekening en verantwoording. Dit geldt pas na overlijden van de moeder. Overigens heeft de bewindvoerder er geen bezwaar tegen om inzage te geven in de stukken.
In 2016 is toestemming aan de kantonrechter gevraagd om de woning en bijbehorende panden te verkopen. De woning stond immers al enige jaren leeg.
Met de verkoop van de woning en de panden is beoogd om zoveel mogelijk geld te creëren voor de moeder en de erfgenamen. De verkoop zal ertoe leiden dat de erfenis van de vader kan worden verdeeld; het vermogen van de moeder zal dalen maar de moeder behoudt haar zorgtoeslag, zodat zij financieel beter af is.
De verhuur van de woning was slechts tijdelijk omdat de bewindvoerder het betreffende gezin dat met spoed op zoek was naar een woning, tijdelijk wilde helpen. De spullen van de rechthebbende zijn destijds opgeslagen in de schuur.
De opbrengsten van de tijdelijke verhuur, die inmiddels is geëindigd, zijn opgenomen in de rekening en verantwoording en van enige belangenverstrengeling is geen sprake geweest. Ten aanzien van het overige handelen van de bewindvoerder is er evenmin sprake van belangenverstrengeling.
De bewindvoerder heeft in eerste instantie onderzocht of er interesse was om appartementen op het perceel van de moeder te bouwen. Deze interesse bleek niet te bestaan. Er is ook contact geweest met de makelaar die door de kleinzoon is aangedragen. Uiteindelijk is er aan één makelaar een voorstel voor de verkoop gevraagd.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.6.2.
Het hof stelt allereerst vast dat zowel appellant als de bewindvoerder het beste met hun moeder, de rechthebbende, voor hebben en dat zij er beiden voor staan dat het belang van de moeder zo goed mogelijk wordt gediend.
De bewindvoerder heeft zich hiertoe de afgelopen jaren ingespannen en getracht om zijn wettelijke taak naar behoren uit te voeren en hij heeft - naar het hof begrijpt met behulp van zijn echtgenote en boekhouder - jaarlijks rekening en verantwoording afgelegd aan de kantonrechter.
De bewindvoerder hoeft enkel verantwoording af te leggen aan de rechthebbende, of indien de rechthebbende niet in staat is om de rekening op te nemen, aan de kantonrechter, hetgeen uit artikel 1:445 lid 1 en 2 BW volgt, zodat de eerste grief niet kan slagen.
3.6.3.
Verder is niet gebleken dat het handelen van de bewindvoerder tot een (schijn van) belangenverstrengeling heeft geleid. Alhoewel de aanpak van de bewindvoerder ten aanzien van de tijdelijke verhuur van de woning mogelijk anders had gekund, heeft de bewindvoerder hierover ter zitting voldoende openheid van zaken gegeven en is het voldoende aannemelijk geworden dat de bewindvoerder met de beste bedoelingen heeft gehandeld en dat daarbij zijn eigen belang bij de verhuur niet was gediend. De integriteit van de bewindvoerder staat derhalve niet ter discussie.
3.6.4.
Niettemin is het hof op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting tot de conclusie gekomen dat de bewindvoerder zijn wettelijke taak onvoldoende naar behoren uitoefent. De bewindvoerder heeft de keuze gemaakt om het perceel met bijbehorend onroerend goed (de woning en twee panden), dat aan de moeder toebehoort, in de verkoop te zetten, maar hij heeft het hof niet goed kunnen uitleggen waarom de keuze tot verkoop in het belang van zijn moeder zou zijn.
De bewindvoerder stelt in dat verband slechts dat hij is afgegaan op het advies van zijn boekhouder. Op vragen van het hof over de consequenties van de verkoop van het perceel voor de vermogensrechtelijke positie van de moeder, heeft de bewindvoerder maar beperkt antwoord kunnen geven, waarbij hij niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de voor- en nadelen van (al dan niet) verkopen zijn. Van een eigen afweging door de bewindvoerder lijkt daarbij geen sprake te zijn, althans dat is onvoldoende aannemelijk , nu niet is gebleken dat de bewindvoerder de financiële consequenties van zijn eigen keuze overziet. Dit klemt te meer, nu de beslissing tot verkoop van het perceel aanzienlijke financiële, vermogensrechtelijke consequenties voor de moeder kan hebben. De verkoop van de woning heeft gevolgen voor het inkomen van de rechthebbende, nu de huurinkomsten met de verkoop zullen wegvallen. Dat momenteel alleen de bedrijfspanden zijn verhuurd en niet de woning, doet daaraan niet af. Niet is gesteld of gebleken dat de woning niet verhuurd kan worden. Ook is te verwachten dat na verkoop van het perceel een aanzienlijke wijziging zal komen in het voor de moeder beschikbare vermogen, nu volgens de bewindvoerder met de verkoop van de woning is beoogd om zoveel mogelijk geld te creëren voor de moeder en de erfgenamen en verkoop van het perceel ertoe zal leiden dat de erfenis van de vader kan worden verdeeld. Niet valt uit te sluiten dat een opvolgend bewindvoerder na afweging van alle mogelijkheden tot een andere keuze zal komen.
Dat de bewindvoerder zijn echtgenote en zijn boekhouder inschakelt om hem in staat te stellen om aan zijn wettelijke verplichting te voldoen hoeft in beginsel geen bezwaar te zijn, maar van een goed bewindvoerder mag wel worden verwacht dat hij het overzicht houdt, dat hij inzicht heeft in de financiële situatie en dat hij zijn beslissingen, waaronder beschikkings- en beheersdaden, kan verantwoorden. Hiervan is onvoldoende gebleken. Ter zitting heeft de bewindvoerder desgevraagd verklaard dat hij voor zijn moeder zorgt en dat de boekhouder het goed regelt en de voor de werkzaamheden van de bewindvoerder vastgestelde vergoeding ontvangt.
Daar komt nog bij dat de bewindvoerder geen duidelijke toelichting heeft kunnen geven waarom hij uiteindelijk slechts één makelaar heeft gevraagd om een taxatie te verrichten. Van een goed bewindvoerder mag worden verwacht dat hij ook in dit opzicht zorgvuldiger te werk gaat.
Het voorgaande vormt in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden een gewichtige reden om op de voet van artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 BW aan de huidige bewindvoerder ontslag te verlenen.
3.7.
Het hof ziet aanleiding om een professioneel bewindvoerder te benoemen. Het hof heeft mevrouw [professioneel bewindvoerder] , h.o.d.n. [financiële zorgverlening] Financiële Zorgverlening, bereid gevonden om als opvolgend bewindvoerder te worden benoemd. Het hof zal in het dictum tot deze benoeming overgaan en een vergoeding voor haar werkzaamheden als bewindvoerder vaststellen.
3.8.
Nu de bewindvoerder in het ongelijk is gesteld zal het hof het verzoek om appellant in de proceskosten te veroordelen afwijzen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 augustus 2017;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent met ingang van 1 december 2018 aan [bewindvoerder] , voornoemd, ontslag als bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1929, wonende aan de [adres] te [woonplaats] ( [postcode] );
benoemt met ingang van 1 december 2018 mevrouw [professioneel bewindvoerder] , h.o.d.n. [financiële zorgverlening] Financiële Zorgverlening, Postbus [postbus] , [postcode] [vestigingsplaats] , tot opvolgend bewindvoerder;
stelt de jaarlijkse beloning van de opvolgend bewindvoerder en mentor vast overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub a en artikel 4 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en de opvolgend bewindvoerder en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Oost-Brabant overlegt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 8 november 2018 door mr. H. van Winkel uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.