ECLI:NL:GHSHE:2018:4605

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
200.219.980_01 en 200.216.689_01 en 200.216.689_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en verblijfplaats van minderjarigen met betrekking tot ouders en grootouders

In deze zaak gaat het om hoger beroep van ouders en grootouders betreffende het gezag en de verblijfplaats van twee minderjarigen, geboren in 2006 en 2008. De ouders, die eerder ontheven zijn van het ouderlijk gezag, hebben verzocht om herstel in het gezag over hun kinderen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 2 mei 2017 het verzoek van de ouders afgewezen en toestemming verleend aan de Gecertificeerde Instelling (GI) om de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen naar een neutraal pleeggezin. De ouders zijn van mening dat zij in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen en dat er geen onderzoek is gedaan naar de problematiek van de kinderen. De grootouders, die de kinderen sinds juni 2013 hebben verzorgd, hebben ook hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank om de GI toestemming te verlenen voor wijziging van de verblijfplaats. Het hof heeft de zaken gelijktijdig behandeld en op 8 november 2018 uitspraak gedaan. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het in het belang van de minderjarigen achtte dat zij in een neutraal gezinshuis worden geplaatst, gezien de complexe problematiek en de hechtingsproblemen van de kinderen. De grootouders zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 november 2018
Zaaknummers : 200.219.980/01, 200.216.689/01 en 200.216.689/02
Zaaknummers 1e aanleg : C/02/307549/FA RK 15-7424 en C/02/310057/JE RK 16-45
in de zaken in hoger beroep van:
in de zaak 200.219.980/01:
[de moeder (200.219.980_01)],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader (200.219.980_01)],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)
en
in de zaken 200.216.689/01 en 200.216.689/02:
[de grootvader (200.216.689_01 en 02],
hierna te noemen: de grootvader,
en
[de grootmoeder (200.216.689_01 en 02)],
hierna te noemen: de grootmoeder,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. F.L. Donders,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)
Als belanghebbende wordt in alle drie de zaken aangemerkt:
- drs. E. Klaver, bijzondere curator van de hierna nader te noemen minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] (hierna te noemen: de bijzondere curator).
De grootouders worden in hun hoedanigheid van pleegouders van de minderjarigen aangemerkt als belanghebbenden in het hoger beroep van de ouders (200.219.980).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in alle drie de zaken gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
De zaken hebben betrekking op de minderjarigen:
[de minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
en
[de minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 mei 2017, gewezen onder de hierboven aangeduide zaaknummers 1e aanleg.
Het hoger beroep van de ouders ziet op het deel van de beslissing van de rechtbank - onder zaaknummer 1e aanleg C/02/307547/FA RK 15-7424 - tot afwijzing van het verzoek van de ouders om te worden hersteld in het gezag over de minderjarigen.
Het hoger beroep van de grootouders ziet op het deel van de beslissing van de rechtbank -onder zaaknummer 1e aanleg C/02.310057/JE RK 16-45 - waarbij aan de GI toestemming is verleend tot wijziging van het verblijf van de minderjarigen naar een neutraal pleeggezin. De grootouders hebben het hof tevens verzocht om de werking van die beschikking te schorsen. Dat verzoek is bij het hof geregistreerd onder nummer 200.216.689/02.

2.Het geding in hoger beroep

Ten aanzien van zaak nr. 200.219.980/01:
2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 24 juli 2017, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het inleidend verzoek van de ouders om hen in het gezag te herstellen op grond van artikel 1:277 BW wordt toegewezen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier d.d. 4 augustus 2017 met productie 14: afloopbericht mediation;
  • de brief van de GI d.d. 29 mei 2018;
  • de brief van de GI d.d. 3 juli 2018;
  • het 3e geactualiseerde zorgplan van De Hondsberg, ingekomen ter griffie op 24 september 2018;
  • de brief van de raad met de mededeling dat de raad niet zal verschijnen ter zitting van 4 oktober 2018.
Ten aanzien van zaken nrs. 200.216.689/01 en /02:
2.4.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 24 mei 2017, hebben de grootouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van GI om het verblijf van de minderjarigen te wijzigen naar een neutraal pleeggezin af te wijzen. Tevens hebben zij verzocht de werking van de beschikking te schorsen. .
2.5.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier d.d. 11 juli 2017 met het verslag van de bijzondere curator;
  • de brief van de GI d.d. 29 mei 2018;
  • het V6-formulier d.d. 26 juni 2018;
  • de brief van de GI d.d. 3 juli 2018;
  • het V8-formulier d.d. 5 juli 2018
  • het 3e geactualiseerde zorgplan van De Hondsberg, ingekomen ter griffie op 24 september 2018;
  • de brief van de raad met de mededeling dat de raad niet zal verschijnen ter zitting van 4 oktober 2018.
2.7.
In alle drie de zaken heeft de eerste mondelinge behandeling, gelijktijdig maar niet gevoegd, plaatsgevonden op 21 november 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Leijser;
- de grootvader, bijgestaan door mr. Donders;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] .
Van de zitting van 21 november 2017 is een verkort proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden. Ter zitting van 21 november 2017 is met instemming van alle partijen de behandeling van de zaken aangehouden in verband met het nog niet afgeronde onderzoek van de kinderen bij Observatiecentrum De Hondsberg. De grootouders hebben ter zitting het verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking (zaaknummer 200.216.689/02) ingetrokken.
2.8.
De voortgezette mondelinge behandeling van de zaken, wederom gelijktijdig maar niet gevoegd, heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Leijser;
- de grootvader, bijgestaan door mr. Donders;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Mr. Donders heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn -voor zover thans van belang - de hierboven reeds genoemde minderjarigen
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]geboren.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben nog een broertje [broertje] (geboren op [geboortedatum] 2010), broertje en zusje [zusje 1 van de tweeling] en [zusje 2 van de tweeling] , (een tweeling, geboren op [geboortedatum] 2015), en een zusje [zusje 3] (geboren op [geboortedatum] 2018). Deze kinderen wonen alle vier bij de ouders.
3.2.
Bij beschikking van 6 november 2012 zijn de ouders ontheven van het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en is de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (thans genaamd: Jeugdbescherming Brabant) benoemd tot voogdes over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De voogdij wordt uitgevoerd door de GI, bij wie op grond van de op 1 januari 2015 in werking getreden Jeugdwet met ingang van die datum ook de voogdij berust.
3.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn in 2010 voor het eerst uit huis geplaatst. Zij zijn op 28 juni 2013 bij de grootouders geplaatst. Sinds juni 2017 verblijven zij in Observatiecentrum De Hondsberg te [vestigingsplaats] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - het verzoek van de ouders tot herstel in het ouderlijke gezag afgewezen.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren in hun beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders zijn in staat om samen voor al hun kinderen te zorgen.
De ouders zijn leerbaar en er kan een beroep worden gedaan op hulpverlening van Prisma.
Ten onrechte is er geen onderzoek gedaan naar de problematiek van de kinderen.
Wegens het gedrag van de kinderen zijn zij nu met ingang van juni 2017 geplaatst binnen de Hondsberg, waar onderzocht zal worden met welke problematiek de kinderen te kampen hebben. De kinderen hebben al heel veel meegemaakt in eerdere pleeggezinnen. Het ging bij opa en oma altijd goed totdat de verhouding tussen de ouders en de grootouders verslechterde, waardoor de kinderen in een loyaliteitsconflict kwamen. Daar is voor de kinderen nooit hulp op ingezet. De verhouding is inmiddels echter verbeterd en de ouders zouden zich inmiddels kunnen voorstellen dat zij de zorg voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] met de grootouders gaan delen.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank verder - voor zover thans van belang - uitvoerbaar bij voorraad, de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar een neutraal pleeggezin.
3.8.
De grootouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Bij het onderhavige verzoek hebben de grootouders tevens verzocht de uitvoerbaar bij voorraad-verklaring te schorsen.
3.9.
De grootouders voeren in hun beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De kinderen zijn in juni 2013 bij de grootouders komen wonen; zij hebben voordien al veel meegemaakt. Door meerdere overplaatsingen naar verschillende pleeggezinnen is bij de kinderen sprake van hechtings- en traumaproblematiek waarvoor nog geen hulpverlening is ingezet, terwijl de grootouders hierom wel hebben gevraagd.
Gedurende de procedure in eerste aanleg is [de minderjarige 2] naar het speciaal onderwijs gegaan. Sindsdien gaat het thuis ook een stuk beter.
De kinderen voelen zich veilig en vertrouwd binnen het gezin en hebben duidelijk aangegeven dat zij graag bij de grootouders willen blijven wonen. De grootvader is destijds gestopt met werken om zich volledig op de kinderen te kunnen richten. Het laten voortduren van de huidige situatie, die in de visie van de grootouders voldoende waarborgen biedt, is meer in het belang van de kinderen dan wanneer zij wederom in een pleeggezin worden geplaatst. De grootouders beseffen dat de huidige situatie niet perfect is, maar gezien de traumatische ervaringen die de kinderen in het verleden bij eerdere pleeggezinnen hebben meegemaakt, is het waarschijnlijk dat het overplaatsen naar een nieuw gezin de kinderen meer zal schaden, te meer nu er al sprake is van hechtingsproblematiek. De kinderen wonen graag bij hun grootouders, hebben vriendjes en zij gaan graag naar hun huidige school.
Wanneer de juiste hulpverlening en therapie wordt opgestart, is een verbetering van de huidige situatie nog steeds mogelijk.
De strijd tussen de grootmoeder en de moeder is al een stuk verminderd en zal zo mogelijk nog meer verminderen wanneer het toekomstperspectief van de kinderen duidelijk is. Bovendien hebben de ouders ook aangegeven dat wanneer de kinderen niet bij hen worden teruggeplaatst hun voorkeur ligt bij de grootouders boven een ander pleeggezin.
3.10.
Het standpunt van de GI is dat de beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. Het derde, geactualiseerde zorgplan dat door De Hondsberg is opgesteld, is onderbouwd en duidelijk: in verband met de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen is een plaatsing in een gezinshuis het beste.
Dat betekent een neutrale omgeving voor de kinderen van waaruit zij een goed contact kunnen hebben met zowel de ouders als de grootouders, waardoor zij niet in een loyaliteitsconflict komen. De verhouding tussen de ouders en de grootouders is nu wel verbeterd maar dat blijft op en neer gaan. Zodra er iets gebeurt kan de vlam weer in de pan slaan. Het blijft een instabiele situatie. Gelet op de hechtingsproblematiek die bij deze kinderen speelt is een gedeelde opvoeding van ouders en grootouders geen optie. De kinderen zijn al bij enkele gezinshuizen aangemeld. Het is wel de bedoeling dat zij bij elkaar blijven. Omdat de kinderen nog midden in de behandeling zitten bij De Hondsberg kan niet worden voorspeld hoe lang het nog zal duren voordat ze vanuit De Hondsberg zullen doorstromen naar het gezinshuis. De GI acht het niet in het belang van de kinderen dat zij tijdelijk elders verblijven.
3.11.
De bijzondere curator heeft aanvankelijk in haar rapportage van juli 2017 aan de rechtbank - kort samengevat - het volgende aangegeven. Het is op dit moment niet in het belang van de kinderen dat zij abrupt in een ander gezin worden geplaatst. Een nieuwe uithuisplaatsing brengt voor de kinderen, grootouders en ouders veel angst en trauma met zich mee.
Er is sprake van een zeer complexe problematiek en de kinderen hebben al veel meegemaakt. Volgens de ouders en grootouders was er sprake van langdurige kindermishandeling in het laatste pleeggezin. De acute crisisachtige situatie lijkt vooral samen te hangen met de problematiek van [de minderjarige 2] en de situatie op school. Er moet eerst rust worden gecreëerd voor [de minderjarige 2] , want zijn totale situatie is nu onveilig. De bijzondere curator ziet een deel van de oplossing in een fasegewijze benadering. De eerste stap is plaatsing op een andere school, waarbij [de minderjarige 2] op een goede manier afscheid moet kunnen nemen van zijn huidige school.
De vraag welke verblijfplaats perspectief biedend voor de toekomst zal zijn, is op dit moment moeilijk te beantwoorden. Bij de GI bestaan er ernstige twijfels over de situatie bij de grootouders. De bijzondere curator (h)erkent deze twijfels wel.
Uit de door de rechtbank in eerste aanleg verzochte raadsrapportage van 26 januari 2017 komt naar voren dat de bijzondere curator inmiddels een beter beeld van de situatie heeft gekregen en dat in haar huidige optiek zowel de ouders als de grootouders onvoldoende in staat zijn om langdurig aan de opvoedingsbehoeften van de kinderen tegemoet te komen en dat het perspectief van de kinderen elders dient te worden gezocht.
Nu de situatie rondom [de minderjarige 2] wat rustiger is, stelt de bijzondere curator voor om zorgvuldig te werk te gaan en de tijd te nemen om een passend gezin te vinden.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
De zaak 200.219.980/01:
3.12.1.
Op grond van artikel 1:277 BW kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen.
Ingevolge artikel 1:247 lid 2 BW wordt onder de verzorging en opvoeding mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijke en lichamelijke welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
3.12.2.
Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dat de ouders worden hersteld in het gezag over hen. De ouders zijn alleen met veel ondersteuning in staat om voor hun overige vier kinderen te zorgen. Vanwege de verstandelijke beperking van de ouders enerzijds en de kind-eigen problematiek van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] anderzijds is duidelijk dat de ouders de zorg voor zes kinderen niet aankunnen. Het toekomstperspectief van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , die zelf ook duidelijk te kennen hebben gegeven dat zij niet naar de ouders terug willen, ligt derhalve niet bij de ouders. Dat is ook de visie van de GI, de raad, de bijzondere curator en De Hondsberg. Hoewel herstel in het gezag op zich genomen mogelijk zou zijn zonder dat de kinderen bij de ouders terugkeren, acht het hof het in het belang van de kinderen dat er duidelijkheid is over hun toekomst. Mede gelet op de hierna te nemen beslissing inzake het beroep van de grootouders, door wie de kinderen de afgelopen vier jaar zijn verzorgd en opgevoed, zou herstel in het gezag van de ouders een onaanvaardbaar risico met zich brengen dat de verhouding tussen de ouders en de grootouders wederom en nog verder uit balans raakt, met alle mogelijke negatieve gevolgen voor de kinderen van dien.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
De zaak 200.216.689/01:
3.12.4.
Op grond van artikel 1:336a lid 1 van het Burgerlijke Wetboek (BW) behoeft een voogd - wanneer de minderjarige door een ander dan deze voogd is verzorgd en opgevoed - toestemming van degenen, die de verzorging en opvoeding van de minderjarige minimaal een jaar op zich heeft genomen, om wijziging in het verblijf van de minderjarige te brengen.
3.12.5.
Op grond van artikel 1:336a lid 2 BW kan, indien deze toestemming niet wordt verkregen, de kinderrechter vervangende toestemming geven, mits hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
3.12.6.
De kinderen hebben sinds juli 2010 al in meerdere pleeggezinnen gewoond en van juni 2013 tot juni 2017 bij de grootouders. Ze zijn destijds abrupt bij de ouders op de camping weggehaald. Vervolgens zijn zij drie maanden naar een crisisgezin gegaan en hebben zij twee jaar in een pleeggezin gewoond en een jaar in een derde pleeggezin.
De plaatsing bij de grootouders is destijds uit nood geboren, vanwege de acute situatie in het vorige pleeggezin. Er zou daar sprake zijn geweest van mishandeling, seksueel misbruik en [de minderjarige 2] is daar gebeten door de hond.
De GI heeft in eerste aanleg op grond van artikel 1:336a lid 2 BW vervangende toestemming gevraagd om het verblijf van de kinderen te wijzigen, nadat grootouders in hun hoedanigheid van pleegouders deze toestemming hadden geweigerd. De kinderrechter kan het verzoek van de voogd (GI) slechts toewijzen indien dit in het belang is van de minderjarige(n).
Ten aanzien van de vraag of wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen in hun belang is, neemt het hof het volgende in overweging.
[de minderjarige 1] heeft een introvert karakter, sociaal-emotionele kwetsbaarheid en ontwikkelingsachterstand en een verstandelijke beperking. Verder is er bij haar sprake van problemen in de hechting en een sombere grondstemming.
Ook [de minderjarige 2] functioneert cognitief op verstandelijk beperkt niveau en heeft een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Hij heeft moeite met het reguleren van zijn emoties, wat leidt tot externaliserende gedragsproblemen.
Bij beide kinderen is een loyaliteitsconflict geconstateerd in hun verhouding naar ouders en grootouders.
Uit het verzoek van de GI komt naar voren dat er in het pleeggezin van de grootouders een gebrek is aan basisveiligheid op het gebied van horen, zien en volgen.
Inmiddels is gebleken dat met name de grootmoeder onvoldoende leerbaar is. Er is onvoldoende vertrouwen in haar pedagogische vaardigheden. Er is al veel hulpverlening ingezet bij de grootouders waarbij doelen zijn geformuleerd, die niet zijn behaald. De pedagogische adviezen worden niet toegepast. De grootouders zitten niet altijd op één lijn.
Er zijn bovendien spanningen tussen de grootouders en de ouders.
De rechtbank heeft een bijzondere curator benoemd en nadat zij advies had uitgebracht, is aan de raad verzocht om aanvullend onderzoek te verrichten, hetgeen tot een rapport en advies heeft geleid. Oma en moeder zijn verwezen naar mediation naar aanleiding van het advies van de bijzondere curator.
Alvorens uitvoering te geven aan de verkregen toestemming tot wijziging van de verblijfplaats van de kinderen en aansluitend op het advies van de bijzondere curator om zorgvuldig en fasegewijs te werk te gaan, zijn de kinderen voor nader onderzoek ondergebracht in Observatiecentrum De Hondsberg, zodat kan worden bekeken wat zij precies nodig hebben. Het advies dat thans vanuit De Hondsberg is gegeven, sluit aan op de eerdere visie van de GI, de raad en de bijzondere curator.
Geconstateerd kan worden dat men niet over een nacht ijs is gegaan en dat zorgvuldig is gehandeld met steeds het belang van de minderjarigen voorop, en dat er eenparigheid is in de visie van deskundigen.
3.12.7.
Al het voorgaande in ogenschouw genomen komt het hof dan ook, evenals de rechtbank, tot de conclusie dat het in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is dat zij vanuit De Hondsberg worden geplaatst in een neutraal, perspectief-biedend gezinshuis, waar hun geboden wordt wat zij nodig hebben voor een goede en harmonieuze sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling, en van waaruit een goed contact met de ouders en de grootouders kan worden geborgd zonder dat de ouders en de grootouders met elkaar de strijd hoeven aan te gaan.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
De zaak 200.216.689/02:
3.12.9.
Het verzoek van de grootouders tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking (het hof begrijpt: schorsing van de werking, zoals bedoeld in artikel 360 lid 2 Rv) is door de grootouders ter zitting van 21 november 2017 ingetrokken. Dat leidt ertoe dat de grootouders in dit verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak van de ouders met nummer 200.219.980/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 mei 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
In de zaak van de grootouders met nummer 200.216.689/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 mei 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
In de schorsingszaak van de grootouders met nummer 200.216.689/02:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en
P. Vlaardingerbroek, en is op 8 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.