Na afweging van voormelde bewijsmiddelen komt het hof tot de conclusie dat op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat ten tijde van de levering de biggen op het bedrijf van [vermeerderaar] aan Glässer leden.
De verklaringen en bescheiden van [dierenarts 1] en [getuige 1] zijn namelijk niet gebaseerd op eigen waarneming van de situatie bij [vermeerderaar] , maar slechts op grond van hetgeen [dierenarts 2] hen zou hebben medegedeeld. [dierenarts 2] en [getuige 5] daarentegen verklaren wel uit eigen wetenschap over de situatie bij [vermeerderaar] . Hierbij komt dat [dierenarts 2] en [getuige 3] ontkennen dat [dierenarts 2] de door [dierenarts 1] en [getuige 1] bedoelde mededeling, welke erop neerkomt dat [dierenarts 2] zou hebben medegedeeld dat [vermeerderaar] was begonnen met enten tegen Glässer omdat deze ziekte zou zijn aangetoond op het bedrijf van [vermeerderaar] , heeft gedaan. Het enkele feit dat [dierenarts 2] niet heeft gereageerd op de mail van 4 december 2012 van [getuige 1] , maakt niet dat hetgeen daarin is opgenomen voor waar moet worden aangenomen.
[appellante] voert aan dat een proefenting tegen Glässer, waarover [dierenarts 2] en [getuige 5] verklaren, als enige reden moet hebben gehad dat Glässer was uitgebroken omdat anders van een enting geen resultaat valt te verwachten. [appellante] laat hierbij echter in het midden dat het volgens de verklaringen van [dierenarts 2] en [getuige 5] om een combinatie van twee vaccins ging namelijk mycoplasma en Glässer en dat laat de mogelijkheid open dat de farmaceut de combinatie van die twee vaccins wilde testen en de reactie van die combinatie op de dieren.
De mail van [getuige 3] van 19 november 2012, waarop [appellante] zich beroept, bewijst niet dat bij [vermeerderaar] Glässer heerste ten tijde van de levering. Allereerst merkt het hof op dat die mail slechts betrekking heeft op hoest en dat het woordje “meer” tussen haakjes staat, zoals hierboven is weergegeven. Dit laat de mogelijkheid open dat [getuige 3] heeft bedoeld dat hij niet weet of er vóór de controle op 19 november 2012 wel hoestklachten waren geweest, maar dat die hoestklachten er in ieder geval op 19 november 2012 niet waren. In dit verband wijst het hof op de verklaring van [getuige 5] , inhoudende dat er geen hoest was ten tijde van de levering.
Overigens wijst het hof er op dat, indien er wel sprake zou zijn geweest van hoest bij levering, [dierenarts 1] heeft verklaard dat hoest een algemeen symptoom is dat niet op Glässer hoeft te wijzen, zodat, indien er al sprake zou zijn van hoest van de biggen bij [vermeerderaar] , dit niet bewijst dat de dieren bij [vermeerderaar] de ziekte van Glässer onder de leden hadden.
Tenslotte is het hof van oordeel dat het door [appellante] gestelde feit, dat ondanks haar verzoeken geen vervoers- en entdocumenten door [geintimeerde] zijn verschaft, welk feit het hof veronderstellenderwijs als juist aanmerkt, niet tot de conclusie leidt dat de biggen bij levering Glässer hadden. Er is, gezien hetgeen hiervoor omtrent het bijgebrachte bewijs is overwogen, ook geen reden het niet verschaffen van voormelde documenten , voor rekening en risico van [geintimeerde] te laten komen in die zin dat op grond daarvan dient te worden vastgesteld of te worden vermoed dat de varkens Glässer hadden.