ECLI:NL:GHSHE:2018:4575

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
200.242.618_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend bij de vader. De moeder is van mening dat er geen ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige is en dat een uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) zijn van mening dat de moeder niet in staat is om een veilige opvoedsituatie te bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de moeder niet in staat is om de benodigde stabiliteit en structuur te bieden. Het hof heeft overwogen dat de minderjarige getuige is geweest van huiselijk geweld en dat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie bij de moeder. De moeder heeft in het verleden hulp ontvangen, maar heeft niet de noodzakelijke veranderingen kunnen doorvoeren. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige is en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 november 2018
Zaaknummer : 200.242.618/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/343907 / JE RK 18-687
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. N.J. Hos;
- Stichting Intervence, gevestigde te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2018, heeft de moeder het hof primair verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen, subsidiair het verzoek van de raad ter zake de machtiging uithuisplaatsing toe te wijzen voor de duur van zes maanden om gedurende die periode onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor thuisplaatsing met inzet van hulpverlening binnen het gezin, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.2.
Van de zijde van de raad is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2018, heeft de vader het hof verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder, mr. Brinkman;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
Als gevolg van problemen met het openbaar vervoer is de moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van GI d.d. 27 september 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 oktober 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
De moeder en de vader hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] . De ouders hebben geen relatie, volgens de vader is die er in het verleden ook niet geweest.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 7 mei 2018 tot 7 mei 2019 en machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige] bij de vader, met ingang van 7 mei 2018 en tot 7 mei 2019.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing - voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing - niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift - kort samengevat - aan dat er met betrekking tot [de minderjarige] geen dusdanige ontwikkelingsbedreiging aanwezig is die een uithuisplaatsing noodzakelijk maakt. De problematiek die rond zijn (half)broer [(half)broer] speelt en waarvoor de moeder hulpverlening accepteert staat los van [de minderjarige] . Hij groeit zonder problemen op en met inzet van hulpverlening is er geen enkele reden om tot een uithuisplaatsing van [de minderjarige] te komen.
Indien er volgens het hof wel sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] wenst de moeder een kans te krijgen om - door middel van hulpverlening - te bewijzen dat de opvoeding en verzorging in de thuissituatie kan plaatsvinden. Een uithuisplaatsing is volgens de moeder een stap te ver.
In ieder geval is een uithuisplaatsing voor de duur van twaalf maanden volgens de moeder niet in het belang van [de minderjarige] .
Er kan op korte termijn aan de doelen worden gewerkt, zodat er slechts voor zes maanden een machtiging verleend had kunnen worden.
3.4.1.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting van het hof de nadruk gelegd op het evaluatieplan van het Leger des Heils betreffende de periode 1 januari 2018 tot 4 oktober 2018. Hierin wordt de hulpverlening in het kader van “10” voor Toekomst beschreven.
Uit dit verslag volgt dat de ambulante hulp in het gezin van de moeder voldoende was. Er was rust en veiligheid in het gezin. De moeder heeft laten zien dat zij adequaat kan handelen op de momenten dat zij met de kinderen is en zij laat zien dat zij in staat is om een situatie die thuis uit de hand is gelopen met een van haar kinderen terug te buigen naar een rustige situatie. Dit staat volgens de advocaat van de moeder haaks op hetgeen uit het raadsrapport volgt; te weten dat de GI niet op de hoogte was van de positieve veranderingen die “10” voor Toekomst heeft verwoord.
Daarbij komt dat de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] in de afgelopen maanden beperkt is gebleven tot één keer in de veertien dagen gedurende twee uur. Dit is volgens de moeder te weinig, waarbij tevens de lange reistijd van Zeeland naar [woonplaats] een rol speelt.
3.5.
De raad handhaaft het inleidend verzoek. Ter zitting van het hof geeft de raad aan dat de hulp die de moeder in het vrijwillig kader kreeg ontoereikend is gebleken en [de minderjarige] te weinig stabiliteit bracht waardoor hij een groot risico heeft gelopen.
Het behoud van stabiliteit in de opvoedingssituatie is een terugkerend thema bij de moeder, zij is niet in staat om deze vast te houden terwijl de kinderen, waaronder [de minderjarige] , dit nodig hebben om zich onbedreigd te kunnen ontwikkelen.
Bij de vader ervaart [de minderjarige] wel een veilige basis.
De raad spreekt de hoop uit dat er een meer uitgebreide omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] tot stand kan komen.
3.6.
De vader geeft in zijn verweerschrift aan dat in de afgelopen periode is gebleken dat de hulpverlening niet tot nauwelijks contact met de moeder heeft kunnen leggen. De moeder wil een andere gezinsmanager en door haar toedoen is een overleg met alle betrokken instanties afgeblazen. Van enige vorm van goede samenwerking is geen sprake en het is volgens de vader niet te verwachten dat hierin op korte termijn verandering komt.
De moeder kampt zelf met diverse problemen waarvoor zij hulp dient in te schakelen. Dit heeft tot op heden er toe geleid dat de moeder niet in staat is om de dagelijkse zorg voor [de minderjarige] te dragen.
Het gaat nu goed met [de minderjarige] , hij zit goed in zijn vel en de regelmaat, structuur en de veilige thuissituatie bij de vader doen hem goed. De vader stelt dat de uithuisplaatsing bij hem in het belang van [de minderjarige] is en derhalve dient te worden voortgezet.
De vader heeft inmiddels bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een verzoek ingediend om het hoofdverblijf van [de minderjarige] te wijzigen.
3.6.1.
Ter zitting van het hof benadrukt de vader nogmaals dat [de minderjarige] niet teruggeplaatst kan worden. Temeer nu de problemen bij de moeder thuis al langer spelen en er geen positieve ontwikkeling te verwachten is.
3.7.
De GI voert aan dat de moeder op dit moment, ondanks haar grote inzet, onvoldoende in staat is tot het bieden van een fysieke en emotioneel veilige en voorspelbare opvoedsituatie. Zij is, door haar eigen belaste verleden, niet altijd beschikbaar als opvoeder en zij is veel met haar eigen problemen bezig. Hierdoor lukt het haar niet het belang van de kinderen voorop te stellen, wat maakt dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder.
[de minderjarige] is in het afgelopen jaar getuige geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner. Het blijkt een patroon van de moeder om partners uit te kiezen die niet goed voor haar en de kinderen zijn. Daarnaast is [de minderjarige] in het afgelopen jaar getuige geweest van het buitensporige gedrag van [(half)broer] . De moeder heeft [de minderjarige] niet kunnen beschermen tegen de invloed van [(half)broer] . Dit is schadelijk geweest voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en hij moest hiervoor in bescherming genomen worden, aldus de GI.
[de minderjarige] verblijft vanaf mei 2018 bij de vader en lijkt te gedijen in de stabiele en affectieve opvoedomgeving die hem daar geboden wordt. De GI richt zich op het inzetten van passende hulp voor [de minderjarige] gericht op het verwerken van de ingrijpende gebeurtenissen. Daarnaast zullen er gesprekken plaatsvinden met beide ouders gericht op samenwerking in het belang van [de minderjarige] . Dit jaar wordt gebruikt om duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [de minderjarige] . De GI verzoekt het hof derhalve om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.7.1.
Ter zitting van het hof voert de GI aan dat de moeder zich in de afgelopen vijf maanden niet meewerkend heeft opgesteld, ook ontwijkt zij de contacten met de GI.
[de minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de vader, de opvoedingsvaardigheden van de vader zijn voldoende en er is een kinderpsycholoog is ingeschakeld om zijn psychische gesteldheid te onderzoeken.
De problemen liggen volgens de GI bij de moeder, zij is niet in staat om haar pedagogische vaardigheden vast te houden. Jarenlange hulpverlening in een al dan niet vrijwillig kader hebben haar niet voldoende kunnen helpen om daarin de vooruitgang te boeken die voor de kinderen nodig is.
De gezinsmanager heeft geprobeerd de uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] te bespreken. De moeder wil echter geen contact met de gezinsmanager
Er is een tweede gezinsmanager ingezet om dit alsnog te bespreken en te regelen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
3.8.3.
[de minderjarige] is - binnen het gezin van de moeder - getuige geweest van huiselijk geweld tussen haar en haar partner.
Verder blijkt uit het raadsrapport van 5 april 2018 dat [de minderjarige] is meegegaan in het gedrag van zijn halfbroer [(half)broer] . Dit leidde tot respectloos gedrag van [de minderjarige] naar de moeder toe. [de minderjarige] bleek in dat gedrag door de moeder moeilijk te corrigeren. De verwachting van de raad is dat [de minderjarige] binnen de opvoedingssituatie van de moeder verdere gedragsproblemen gaat ontwikkelen.
In het gezin bij de moeder is onvoldoende sprake van stabiliteit en er is een gebrek aan structuur en voorspelbaarheid. De moeder lijkt het geleerde niet vast te kunnen houden en valt terug in haar oude gedrag. Zij worstelt daarnaast met haar eigen (psychische) problematiek en heeft een belast verleden waardoor zij minder beschikbaar is voor de kinderen.
In de afgelopen jaren is de moeder meerdere malen in het vrijwillig kader hulp geboden om (een blijvende) verandering in haar situatie te brengen. Keer op keer is zij bereid gebleken om mee te werken en heeft zij een veranderwens laten zien. Evident is echter dat het haar niet gelukt is om daadwerkelijk te veranderen althans een structurele verbetering in de opvoedsituatie te bewerkstelligen.
3.8.4.
Het hof is, gelet op hetgeen door de raad en de GI is aangevoerd, van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is om [de minderjarige] de veilige en gestructureerde opvoedingsomgeving te bieden die hij nodig heeft. Noodzaak tot uithuisplaatsing is aanwezig. Het hof wijst het primaire verzoek van de moeder af.
3.8.5.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de moeder oordeelt het hof als volgt.
[de minderjarige] verkeert op dit moment in een opvoedsituatie waarin rekening wordt gehouden met zijn behoeftes. Er is ook een kinderpsycholoog ingezet om onderzoek te doen naar de effecten van hetgeen hij heeft meegemaakt in de onrustige periode bij zijn moeder ten gevolge van het gedrag van [(half)broer] en de onrust die er is geweest tussen de moeder en haar partner. Daarnaast heeft de GI tijd te nodig om het perspectief voor [de minderjarige] helder te krijgen. Tenslotte speelt dat de vader een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] heeft ingediend bij de rechtbank.
Onder al deze omstandigheden acht het hof het - vanuit het belang van [de minderjarige] gezien - niet verantwoord de duur van de uithuisplaatsing te bekorten.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 mei 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en P.M.M. Mostermans en is op 1 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.