In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [de minderjarige], die onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en uithuisgeplaatst is. De moeder heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 mei 2018 aangevochten, waarin de uithuisplaatsing van haar kind is goedgekeurd. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad voor de Kinderbescherming af te wijzen, of in ieder geval om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een kortere periode, zodat er ruimte is voor hulpverlening in de thuissituatie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2018 is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft de argumenten van de moeder toegelicht. De GI heeft aangegeven dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen vertoont, die zijn ontwikkeling belemmeren. De GI heeft ook melding gemaakt van incidenten waarbij de minderjarige agressief gedrag vertoonde en dat er behoefte is aan intensieve begeleiding.
Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de noodzaak van de uithuisplaatsing voldoende is aangetoond en de ernst van de situatie geen verkorting van de uithuisplaatsing rechtvaardigt.