ECLI:NL:GHSHE:2018:4573

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
200.241.814_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [de minderjarige] tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg Limburg is afgewezen. De moeder verzocht om een contactregeling met haar dochter, waarbij zij minimaal twee keer per week contact wilde hebben. De GI voerde aan dat de moeder niet in staat was om de benodigde zorg en aandacht te bieden aan [de minderjarige], wat leidde tot een verzoek om de omgang te beperken tot eenmaal per week. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 september 2018 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de GI en de pleegouders gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar goede intenties, niet in staat is om de zorg voor [de minderjarige] adequaat te vervullen. De moeder heeft moeite om aan te sluiten bij de behoeften van haar dochter, wat leidt tot een belastende situatie voor [de minderjarige]. Het hof heeft de schriftelijke aanwijzing van de GI bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, omdat uitbreiding van de contactmomenten niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn. De beschikking van de rechtbank is daarmee bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 november 2018
Zaaknummer: 200.241.814/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/247030 / JE RK 18-419
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling, afgekort de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de familie [de pleegouders] , hierna te noemen: pleegouders.
Als informant is aangemerkt: de heer [de vader] , hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 30 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 28 juni 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat er een contactregeling tussen de moeder en hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] wordt vastgesteld, waarbij er tweemaal per week gedurende een halve dag omgang is, dan wel dat er een contactregeling in goede justitie wordt bepaald.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2018, heeft de GI verzocht (naar het hof begrijpt) het beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • de pleegouders.
2.3.1.
De vader is als informant gehoord.
2.3.2.
De raad was niet ter zitting aanwezig.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 5 maart 2018;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 24 juli 2018;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 10 augustus 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
3.2.
[de minderjarige] is bij beschikking van 5 oktober 2017 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 5 oktober 2019.
Bij beschikking van 5 oktober 2017 is er tevens een machtiging uithuisplaatsing verleend. Deze machtiging is laatstelijk verlengd tot 5 oktober 2019.
[de minderjarige] woont sinds 9 mei 2017 in het huidige pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 1 maart 2018 (hof: bedoeld zal zijn 16 februari 2018) afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Zij kan zich niet verenigen met de frequentie en duur van de contactmomenten. Ze wenst haar dochter minimaal twee keer per week te zien en wenst dat de duur van deze momenten wordt uitgebreid naar telkens een halve dag.
Het perspectief van [de minderjarige] is nog niet duidelijk. De moeder wil de kans krijgen om te laten zien dat zij over de capaciteiten beschikt om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden.
De medische situatie van de moeder is positief gewijzigd en de ambulante behandeling die zij krijgt vindt plaats op vrijwillige basis. De moeder is bij aanvang van de uithuisplaatsing in het kader van de BOPZ opgenomen geweest, maar haar psychisch beeld is sinds die tijd stabiel en ze gebruikt de noodzakelijke medicatie.
Alhoewel de contactregeling, die aan het hof is voorgelegd, inmiddels weer gewijzigd is, is het nog wel van belang dat deze wordt getoetst.
De omgang tussen [de minderjarige] en haar moeder verloopt goed. De moeder stelt wel vraagtekens bij de manier waarop zij wordt begeleid en zij heeft het gevoel dat zij geen eerlijke kans krijgt.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Er is zorgvuldig gekeken naar de mogelijkheden om het contact tussen [de minderjarige] en haar moeder op te bouwen.
De moeder doet heel erg haar best om het contact met [de minderjarige] fijn te laten verlopen en zij is heel lief voor [de minderjarige] . Het lukt haar echter niet om bij [de minderjarige] aan te sluiten. Gedurende een lange periode zijn er rondom de omgang voor- en nabesprekingen met de moeder geweest en daarbij heeft de moeder veel aanwijzingen gekregen. Helaas heeft de GI moeten constateren dat de moeder onvoldoende leerbaar is. Het lijkt erop dat de moeder niet alles begrijpt, ook als er een tolk bij de gesprekken aanwezig is.
Tijdens de omgangsmomenten is [de minderjarige] hard aan het werk om het contact met de moeder te laten slagen, waardoor zij na afloop erg moe is.
[de minderjarige] was aanvankelijk erg afwezig na de bezoekmomenten en het was moeilijk om contact met haar maken maar dit gaat beter sinds de pleegmoeder erbij is. In de leeftijd van [de minderjarige] is het van belang dat ze haar moeder ziet en kent en een frequentie van eenmaal of tweemaal per week is hiervoor meer dan voldoende. Inmiddels heeft de GI op 3 augustus 2018 een nieuwe schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin de omgang vanaf 2 augustus 2018 beperkt wordt tot éénmaal per week.
3.7.
De pleegmoeder heeft ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
[de minderjarige] draait volledig mee in het drukke gezinsleven en dit verloopt heel goed. De pleegmoeder werkt drie dagen per week, maar dit vormt voor [de minderjarige] geen probleem. Zo gaat [de minderjarige] zonder problemen naar het kinderdagverblijf en is zij vrij in het contact met derden.
De pleegmoeder ziet daarentegen dat de omgang met de moeder veel van [de minderjarige] vergt. Na afloop is [de minderjarige] erg moe, terwijl dit gedrag niet herkenbaar is in andere situaties. [de minderjarige] lijkt in het contact met de moeder veel energie te moeten steken. De pleegmoeder ziet wel dat de moeder altijd enthousiast is om [de minderjarige] te zien; zelf probeert zij zoveel mogelijk op afstand te blijven.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Ingevolge lid 2 van genoemd artikel heeft de beslissing van de gecertificeerde instelling te gelden als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:263 BW. De schriftelijke aanwijzing dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).
Op grond van artikel 1:265 lid 3 BW in verbinding met artikel 1:264 lid 1 BW kan de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing op verzoek van een met het gezag belaste ouder geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren of intrekken, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Het verzoek heeft geen schorsende kracht, tenzij de kinderrechter het tegendeel bepaalt.
3.8.2.
Op verzoek van de moeder heeft de GI op 16 februari 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven dat de ouders zich aan de omgangregeling houden. Blijkens de bijlage bij de aanwijzing is de bezoekregeling in de periode 30 januari 2018 tot en met 8 maart 2018 tweemaal per week. Deze regeling heeft geduurd tot de nieuwe aanwijzing van 3 augustus 2018, waarbij de bezoekregeling is teruggebracht tot éénmaal per week.
3.8.3.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard is het volgende gebleken.
3.8.4.
[de minderjarige] is al op jonge leeftijd (sedert 7 maart 2017) uit huis geplaatst, omdat haar moeder op dat moment te kampen had met een psychose.
Nadat de moeder hiertoe voldoende was hersteld heeft de GI getracht om het contact tussen de moeder en [de minderjarige] weer op te bouwen. Aan Rubicon is gevraagd om dit proces te begeleiden.
Bij aanvang van de bezoeken moest [de minderjarige] erg wennen en had de moeder er moeite mee om goed op [de minderjarige] af te stemmen. Na verloop van tijd is de contactregeling uitgebreid van één keer per week naar twee keer per week, zodat er meer zicht kwam op de pedagogische vaardigheden van de moeder. Ook is bekeken of de moeder in staat was om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] .
Gedurende de opbouwregeling was er in de periode van 12 december 2017 tot 2 augustus 2018 sprake van een contactregeling waarbij de omgang twee keer per week één uur plaatsvond.
Gedurende het traject bleven de zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder bestaan. Door middel van voor- en nabesprekingen is getracht om deze vaardigheden te vergroten.
3.8.5.
Alhoewel de moeder heel lief en goed is voor [de minderjarige] , is de door de moeder gewenste uitbreiding van de omgang (bij voorkeur naar twee maal een halve dag per week) met [de minderjarige] te belastend voor haar en niet in haar belang. Gebleken is dat de moeder onvoldoende in staat om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. De moeder stelt zich nog steeds afwachtend op en het lukt haar niet om initiatief te nemen in de activiteiten. Zo heeft de moeder het niet in de gaten als [de minderjarige] toe is aan een andere activiteit.
De moeder is er niet in geslaagd om de adviezen van Rubicon op te pakken. Ook bleek zij niet in staat om concrete opdrachten binnen de aan haar gestelde periode uit te voeren.
De zorgen, die er over de moeder waren, zijn derhalve nog niet verdwenen.
Dit leidt ertoe dat [de minderjarige] continue hard moet werken om de omgangsmomenten tot een succes te maken, hetgeen voor haar erg belastend is.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing terecht is afgegeven. Gelet op dit oordeel is er geen plaats voor het toewijzen van het verzoek van de moeder tot het uitbreiden van de contacturen tot twee maal een halve dag per week in de betreffende periode, of tot het bepalen van een andersoortige contactregeling en ook overigens acht het hof dit niet in het belang van [de minderjarige] . Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.9.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de grieven van de moeder niet slagen.
3.10.
Dit brengt met zich mee dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van
30 maart 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 1 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.