ECLI:NL:GHSHE:2018:4572

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
200.241.075_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarige; beoordeling van de noodzaak en verantwoordelijkheid van de moeder

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige, waarbij de moeder in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had de minderjarige onder toezicht gesteld en machtiging verleend aan de gecertificeerde instelling om de minderjarige uit huis te plaatsen. De moeder betwist de noodzaak van deze maatregelen en stelt dat zij voldoende verantwoordelijkheid neemt voor de veiligheid van haar kind. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de grootmoeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden met persoonlijke problemen heeft geworsteld, maar dat zij recentelijk positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Het hof oordeelt dat er geen noodzaak is voor uithuisplaatsing, aangezien de veiligheid van de minderjarige niet in het geding is. Wel blijft de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de voortgang van de hulpverlening te waarborgen. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de uithuisplaatsing, maar bekrachtigt de ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 november 2018
Zaaknummer : 200.241.075/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/330856 / JE RK 18-223
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.S.Th.H. Ruijters,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI);
- [grootmoeder moederszijde] , hierna te noemen de grootmoeder (mz).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juni 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.H.M. van Rosendaal, waarnemend voor mr. Ruijters;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de grootmoeder (mz).
De raad en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 maart 2018;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 21 augustus 2018.
2.4.1.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling nog ingekomen:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 3 september 2018;
- de brief met bijlage van de GI van 7 september 2018;
- de brief van de raad van 20 september 2018.
2.5.
Geen van partijen heeft om een nadere mondelinge behandeling gevraagd. Het hof heeft besloten de zaak verder op de stukken af te doen en de uitspraak bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] . Toen [de minderjarige] geboren werd, hadden de ouders geen relatie meer met elkaar.
De moeder oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld en machtiging verleend aan de GI om [de minderjarige] met ingang van 14 maart 2018 tot 14 maart 2019 uit huis te plaatsen in een (netwerk)pleeggezin dan wel in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs.
3.3.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Onvoldoende staat vast dat de noodzakelijke hulp niet in een vrijwillig kader kan plaatsvinden. De moeder staat open voor samenwerking met een gezinscoach. Ook de huisarts zou in deze zaak een regisserende rol op zich kunnen nemen. De moeder betwist dat de hulpverlening die zij krijgt wisselend en moeizaam verloopt. [de minderjarige] heeft eerder onder toezicht gestaan. Die maatregel is in 2013 beëindigd vanwege positieve ontwikkelingen. Nadien is de hulpverlening in een vrijwillig kader doorgegaan, zonder dat dit heeft geleid tot zorgen omtrent de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] .
Verder is er geen noodzaak voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Op de zeldzame momenten dat de moeder voelde dat zij in een crisis kwam, heeft zij [de minderjarige] altijd tijdig naar de grootmoeder gebracht.
De moeder en de grootmoeder zijn ook in het vrijwillig kader bereid tot medewerking aan een onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige] .
3.5.
De raad voert ter zitting en in zijn schriftelijke reactie van 21 september 2018 - kort samengevat - het volgende aan.
De raad persisteert bij zijn inleidende verzoeken. Hij heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] in een vrijwillig kader kan worden afgewend.
3.6.
De GI brengt ter zitting en in haar schriftelijke reactie van 7 september 2018 - kort samengevat - het volgende naar voren.
De Combinatie is bezig met een onderzoek naar het woonperspectief van [de minderjarige] . Het eindadvies wordt gegeven op 30 oktober 2018. De moeder werkt goed mee met de ingezette hulpverlening. De ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk om de doorgang van het ingeslagen traject te waarborgen.
3.7.
De grootmoeder heeft ter zitting aangegeven dat het momenteel goed gaat met [de minderjarige] . De overnachtingen van [de minderjarige] bij de moeder dienen gedoseerd te worden opgebouwd.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en,
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Bij [de minderjarige] is sprake van een ernstige bedreiging van haar sociaal-emotionele ontwikkeling en haar identiteitsontwikkeling. De moeder betwist dit ook niet. De laatste tijd gaat het beter met [de minderjarige] . Zij heeft onder andere een KOPP-training gevolgd en de cursus Rots en Water. [de minderjarige] laat meer zelfvertrouwen zien, is opgewekter en communiceert beter. Ook op school zit zij beter in haar vel. Deze positieve ontwikkelingen zijn echter nog betrekkelijk pril.
De moeder betwist evenmin dat zij kampt met persoonlijkheidsproblematiek. Deze problemen uiten zich met name in periodes van instabiliteit bij overbelasting. De GI heeft vooral zorgen over het functioneren van de moeder wanneer zij veel stress en spanning heeft in relatie tot [de minderjarige] ’s veiligheid.
De moeder is in augustus 2016 samen met [de minderjarige] vanuit [plaats] naar [woonplaats] verhuisd.
In de periode vanaf mei 2017 tot oktober 2017 heeft de moeder een aantal persoonlijke crisissen doorgemaakt. Dit heeft er toe geleid dat aan de zogenoemde Beschermtafel op
5 oktober 2017 is afgesproken dat [de minderjarige] vanaf deze datum volledig bij de grootmoeder verblijft. Voor die tijd verbleef [de minderjarige] wisselend bij de moeder, de grootmoeder en sinds 2010 twee keer per maand een weekend in een pleeggezin. Eens per maand ziet zij de vader op zondag.
De raad heeft in februari 2018 de rechtbank verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing. De raad was van mening dat het woonperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder lag. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen noodzaak bestond en bestaat om [de minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding uit huis te plaatsen. Het is het hof niet gebleken dat de veiligheid van [de minderjarige] , toen zij bij de moeder verbleef, onvoldoende gewaarborgd was. Uit het rapport van de raad blijkt - en dit is ter zitting van het hof ook beaamd door de GI - dat de moeder de afspraken uit het meest recente veiligheidsplan van oktober 2017 goed is nagekomen. De moeder heeft [de minderjarige] op geen enkel moment tegen de afspraken in bij zich gehouden. Blijkens voornoemde tussenevaluatie van de Combinatie is de moeder - ook in de afgelopen periode - bij toenemende spanningen haar rol als moeder goed blijven vervullen. Zij heeft in alle gevallen tijdig hulp gezocht. Uit de weergave van het evaluatiegesprek bij GGZ Momentum op 13 augustus 2018 komt naar voren dat de moeder heeft geleerd om haar gevoelens bespreekbaar te maken en niet in destructief gedrag te vervallen bij moeilijke situaties en dat zij grote vooruitgang heeft geboekt in het zelfstandig zijn en nemen van beslissingen die in het belang zijn van haar en van [de minderjarige] . Verder acht de Combinatie blijkens voormelde tussenevaluatie de moeder goed in staat om voor [de minderjarige] te zorgen. Het huis is schoon en opgeruimd. [de minderjarige] komt goed verzorgd op school. De moeder doet haar best om duidelijk en consequent te zijn naar [de minderjarige] , maar ook om aan te sluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft. Op grond van het voorgaande zal het hof het inleidende verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog afwijzen.
3.8.4.
Het hof is verder van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling werd en nog steeds wordt voldaan. Uit de hiervoor vermelde tussenevaluatie van de Combinatie blijkt dat men door middel van onderzoek, onder meer via Video Interactie Begeleiding, meer zicht wil krijgen op de behoeftes van [de minderjarige] door zich verder te verdiepen in de hechting van [de minderjarige] en haar ontwikkeling en op de afstemming van de moeder op [de minderjarige] . Ten tijde van meergemelde tussenevaluatie verbleef [de minderjarige] gedurende drie nachten bij de moeder. Naar inzicht en wens van de moeder zal dit worden uitgebreid naar maximaal zes nachten. Verder wordt nog onderzocht wat de moeder nodig heeft om meer weerbaar te worden. Ook aan traumaverwerking van de moeder wordt aandacht besteed. Na afloop van dit traject zal een eigen-kracht-beraad plaatsvinden, waarbij doelen zullen worden gesteld die moeten bijdragen aan het opheffen van de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] .
Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat een ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is om de doorgang van de ingezette hulpverlening te waarborgen. Het hof acht het risico te groot dat in het vrijwillige kader stagnatie in het proces zal optreden, gelet op de houding van de moeder in het recente verleden (strubbelingen met het wijkteam van de gemeente Best, eigen regie willen nemen, zich afzetten tegen en diskwalificeren van de gezinsvoogd).
3.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 maart 2018 voor zover daarbij machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ,
en in zoverre opnieuw rechtdoende,
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad d.d. 12 februari 2018 tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing;
bekrachtigt voormelde beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.F.A.M. Graafland -Verhaegen en P. Vlaardingerbroek en is op 1 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.