ECLI:NL:GHSHE:2018:4571

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
200.238.274_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing van bewind over goederen van rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechthebbende tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 februari 2018, waarin bewind is ingesteld over haar goederen. De rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat mr. S. van Schaik, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2018 zijn de rechthebbende, haar echtgenoot en de bewindvoerder gehoord. De rechthebbende stelt dat zij in staat is om haar eigen financiën te beheren en dat er geen noodzaak meer is voor het bewind. De bewindvoerder erkent dat de rechthebbende haar financiën goed regelt, maar heeft twijfels over haar volledige zelfstandigheid. Het hof heeft de relevante stukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen. Het hof oordeelt dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat, aangezien de rechthebbende haar leven op orde heeft en geen schulden heeft. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en heft het bewind op, met ingang van de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat. Tevens wordt de bewindvoerder opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording af te leggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 november 2018
Zaaknummer: 200.238.274/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6544524 BM VERZ 17-6628
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. S. van Schaik.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
  • [bewindvoering] Bewindvoering B.V. (hierna te noemen: de bewindvoerder);
  • de heer [de grootvader van appellante] , de grootvader van appellante en voormalig bewindvoerder (hierna te noemen: de grootvader);
  • de heer [de partner] , echtgenoot van appellante (hierna te noemen: de partner).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 februari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 april 2018, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het hoger beroep gegrond te verklaren en alsnog het inleidend verzoek toe te wijzen met dien verstande, dat het bewind met ingang van 23 februari 2018, dan wel met ingang van de eerst mogelijke datum wordt opgeheven. De rechthebbende verzoekt voorts bij gehele dan wel gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep tot vergoeding van de proceskosten te besluiten.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Van Schaik;
  • de heer [bewindvoerder] namens de bewindvoerder;
  • de echtgenoot.
2.3.1.
De grootvader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 oktober 2017;
  • de brief van de advocaat van de rechthebbende, ingekomen ter griffie op 9 mei 2018;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de rechthebbende, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 18 september 2012 heeft de kantonrechter over de goederen die [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld met benoeming van de grootvader tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, kort samengevat, de grootvader ontslagen als bewindvoerder en [bewindvoering] Bewindvoering B.V. tot bewindvoerder benoemd.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. De rechthebbende heeft in 2012 ingestemd met het bewind, maar zij is thans in staat om voor haar eigen financiën te zorgen. Zij heeft haar leven op orde. Haar situatie is stabiel. Zo heeft rechthebbende al een jaar geen beroep hoeven doen op hulpverlening en is zij inmiddels getrouwd. Verder is er nooit sprake geweest van schulden en/of roodstand en regelt de rechthebbende zowel haar eigen administratie als die van haar echtgenoot.
3.5.
De bewindvoerder voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. Hij ervaart weerstand vanuit de rechthebbende omdat zij geen bewind wil. De bewindvoerder weet niet of de rechthebbende het helemaal zelf zou kunnen, maar hij heeft wel het idee dat de vrouw de financiën van haarzelf en haar echtgenoot goed regelt. De verhouding inkomsten en uitgaven is in balans en er is geen sprake van schulden.
3.6.
De echtgenoot brengt ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren. De rechthebbende doet zelfstandig de financiën van haarzelf en de echtgenoot. Zij betaalt de rekeningen die niet automatisch worden afgeschreven tijdig en houdt in de gaten dat er niet meer geld uitgaat dan er binnenkomt. De echtgenoot en de rechthebbende kunnen rondkomen van de inkomsten.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.7.2.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 1:431 BW, de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Niet is gebleken dat de rechthebbende niet in staat zou zijn haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende heeft haar leven op de rit. Zij is getrouwd en staat al een jaar niet onder behandeling. Zij regelt de financiën van haarzelf en haar echtgenoot en er is geen sprake van schulden. Ter zitting heeft de rechthebbende er ook voldoende blijk van gegeven dat zij inzicht heeft in de financiën en dat zij hiermee op een verantwoorde wijze omgaat.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beschikken als volgt.
3.9.
Gezien de aard van de procedure zal het hof het verzoek van de rechthebbende tot vergoeding van de proceskosten afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 februari 2018;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de rechthebbende strekkende tot opheffing van het bewind;
heft op, met ingang van de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat
,het bewind over de goederen van [appellante] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Oost-Brabant, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.T.L.G. Pellis, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door de griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.