ECLI:NL:GHSHE:2018:4567

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
200.228.765_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding tussen de man en de vrouw is uitgesproken en alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.F. Smallenbroek, heeft op 5 december 2017 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 6 september 2017, waarin werd bepaald dat hij € 338,-- per maand aan partneralimentatie en € 450,-- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Becking, heeft op 22 januari 2018 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2018 is de man niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken. De man heeft aangevoerd dat hij niet over draagkracht beschikt en slechts € 25,-- per maand kan betalen als kinderalimentatie. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij niet heeft aangetoond dat hij arbeidsongeschikt is. Het hof heeft geconcludeerd dat de man over voldoende draagkracht beschikt om de alimentatieverplichtingen te voldoen en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.228.765/01
zaaknummer rechtbank : C/02/309990 FA RK 16-146
beschikking van de meervoudige kamer van 1 november 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.F. Smallenbroek te Zwolle,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.A. Becking te Boxtel.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 5 december 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 22 januari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man, ingekomen op 16 januari 2018, met als bijlage een aangepast petitum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 28 augustus 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de man met bijlagen, ingekomen op 29 augustus 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 september 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Becking, en mr. Smallenbroek namens de man. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De advocaat van de man heeft ter zitting een verklaring van de man overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het huwelijk van partijen is op 14 februari 2018 ontbonden door echtscheiding.
3.3
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) dient te voldoen een bedrag van € 338,-- per maand en als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) een bedrag van € 450,-- per maand.
4.2
De grief van de man ziet op de draagkracht van de man. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de partner- en kinderalimentatie betreft en te bepalen dat de man geen partner- en kinderalimentatie verschuldigd is, althans deze bijdragen vast te stellen op een bedrag dat het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grief van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de partner- en kinderalimentatie.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man voert aan dat hij niet over enige draagkracht beschikt en dat hij bereid is om een bedrag van € 25,-- per maand als kinderalimentatie te betalen. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
5.2
Het hof overweegt dat de man op grond van artikel 21 en 22 Rv gehouden is zijn financiële positie inzichtelijk te maken, bij gebreke waarvan de rechter de geraden gevolgtrekking kan maken. Het hof is van oordeel dat de man heeft nagelaten voldoende relevante bewijsstukken in het geding te brengen met betrekking tot zijn financiële en medische situatie waardoor het hof niet in de gelegenheid is om de draagkracht van de man te beoordelen.
Door de man zijn onvoldoende verifieerbare gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat sprake is van arbeidsongeschiktheid aan de zijde van de man. Uit de overgelegde uitdraai uit het medisch dossier van de huisarts valt geen oordeel af te leiden over de arbeidsongeschiktheid van de man. Niet is gebleken dat de man onder medische behandeling staat en bovendien hebben de klachten waarmee de man kampt hem er in het verleden niet van weerhouden arbeid te verrichten. Verder heeft de man de noodzaak voor het ontbinden van zijn arbeidsovereenkomst bij [begeleiding] Begeleiding B.V. onvoldoende aangetoond. Stukken ter onderbouwing van de door de man gestelde op handen zijnde reorganisatie en het latere faillissement van deze onderneming zijn niet overgelegd. Dat de man heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting om zijn verdiencapaciteit te realiseren heeft de man evenmin voldoende aangetoond. De door de man overgelegde uitdraai van zijn mail-inbox en het beperkte aantal overgelegde sollicitaties zien slechts op een zeer korte periode en zijn hiertoe volstrekt onvoldoende. Ook de vermogenspositie van de man is onduidelijk gebleven. In dat verband is het hof gebleken dat de man in verband met de verdeling van de huwelijksgemeenschap de beschikking heeft gehad over een bedrag van € 177.000,--. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de ark die hij van dit bedrag heeft gekocht in september/oktober 2017 met verlies heeft verkocht, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw. Het had op de weg van de man gelegen om in ieder geval zijn aangifte inkomstenbelasting 2017 te overleggen. Ook is het hof gebleken dat tussen partijen nog een procedure aanhangig is over de waarde van de aandelen in Beheersmaatschappij [beheersmaatschappij] en het pensioen dat de man in eigen beheer in deze onderneming heeft opgebouwd.
Dat het hof niet in staat is de draagkracht van de man te beoordelen dient naar het oordeel van het hof – mede gelet op hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht – voor rekening en risico van de man te komen en het hof zal bij gebreke van voormelde gegevens ervan uitgaan dat de man over voldoende draagkracht beschikt om de door de rechtbank vastgestelde kinder- en partneralimentatie te voldoen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 september 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, L.T.L.G. Pellis en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door de griffier, en is op 1 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.