ECLI:NL:GHSHE:2018:4556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
200.236.496_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de omgangsregeling en het gezag over de kinderen zijn vastgesteld. De vader, die in principaal appel is gegaan, verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag en een alternatieve zorgregeling. De moeder, die in incidenteel appel is gegaan, verzocht om de omgangsregeling te wijzigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 september 2018, waarbij de vader niet aanwezig was. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder rapporten van de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming.

Het hof overweegt dat er ernstige zorgen zijn over de kinderen, mede door de instabiele relatie tussen de ouders en de recente veroordeling van de vader tot een gevangenisstraf van tien jaar. De moeder heeft aangegeven dat er na het ondertekenen van een ouderschapsplan gewijzigde omstandigheden zijn, die maken dat dit plan niet meer relevant is. Het hof heeft besloten dat er een onderzoek moet worden ingesteld door de Raad om te bepalen wat in het belang van de kinderen is, met betrekking tot het ouderlijk gezag en de omgangsregeling. In afwachting van dit onderzoek heeft het hof een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen eenmaal per drie weken bij de vader verblijven. De vader is verantwoordelijk voor de kosten van het vervoer, en de nieuwe partner van de vader mag niet aanwezig zijn tijdens de omgang. De zaak is aangehouden tot 7 maart 2019 voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 november 2018
Zaaknummer: 200.236.496/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/239062 / FA RK 17-3069
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] , België,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.J.M. Stassen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Mestrini.
Als belanghebbende is aangemerkt: mevrouw [de bijzondere curator] , de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 december 2017, waarbij de rechtbank heeft beslist zoals hieronder sub 3.3 weergegeven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover er is beslist op het gezag en op de zorgregeling en - opnieuw rechtdoende - alsnog te bepalen dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijke gezag over de hierna genoemde kinderen en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, zoals in het beroepschrift is weergegeven. Subsidiair heeft de vader een alternatieve zorgregeling voorgesteld.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2018, heeft de moeder verzocht om de grieven van de vader ongegrond te verklaren.
De moeder heeft daarbij tevens incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de omgangsregeling betreft en te bepalen dat de kinderen een weekend per veertien dagen van vrijdagochtend 9.00 uur tot en met zondagavond 18.00 uur bij de vader verblijven.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op
21 augustus 2018, heeft de vader verzocht het door partijen ondertekende ouderschapsplan aan de in dezen te wijzen beschikking te hechten en partijen gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag. De vader heeft daarnaast verzocht om te bepalen dat de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling worden vastgesteld.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. E. Meuwissen, kantoorgenoot van mr. Stassen, namens de vader;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mestrini;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.1.
De vader is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 15 juni 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 2 juli 2018;
  • het rapport van de bijzondere curator, ontvangen op 20 augustus 2018;
  • de brief met bijlagen (producties 8 t/m 11) van 13 september 2018 van de advocaat van de vader;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 17 september 2018 (vermeerdering van verzoek);
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 september 2018 (wijziging/aanvulling incidenteel appel);
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 21 september 2018;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 24 september 2018.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen noch de rechtbank hebben zich uitgelaten over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak. Het hof begrijpt dat zij er vanuit zijn gegaan dat met betrekking tot de onderhavige verzoeken de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, hetgeen het hof onderschrijft.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • aan de vader toestemming verleend om de kinderen te erkennen;
  • het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen afgewezen;
  • een omgangsregeling vastgesteld waarbij de kinderen eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven, waarbij de moeder het vervoer op zondag verzorgt en waarbij de heren [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] of [betrokkene 4] namens de vader het vervoer van de kinderen op vrijdag zullen verzorgen.
3.4.
De ouders kunnen zich ieder afzonderlijk met deze beschikking niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. De verleende toestemming tot erkenning van de kinderen is niet in geschil.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Alhoewel de ouders blijkens de ingediende stukken aanvankelijk tijdens de onderhavige procedure via een mediationtraject overeenstemming met elkaar hadden bereikt en zij in dit kader een getekend ouderschapsplan aan het hof hebben overgelegd, heeft de moeder het hof nadien bericht, onder meer dat er na het ondertekenen van het ouderschapsplan sprake is van gewijzigde omstandigheden, die maken dat het ouderschapsplan buiten beschouwing moet worden gelaten. De moeder voegt daaraan toe dat er tijdens het mediationtraject slechts één gesprek heeft plaatsgevonden in de woning van de vader en zij het ouderschapsplan onder druk heeft getekend.
3.5.2.
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen de gelegenheid gekregen om hun verzoeken en standpunten nader toe te lichten.
Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht is het hof van oordeel dat het beroep van de moeder op de wijziging van omstandigheden slaagt. In dit kader is het volgende relevant.
3.5.3.
Na de ondertekening van het ouderschapsplan is de vader door de Belgische rechter in eerste aanleg veroordeeld voor een gevangenisstraf van tien jaar. Dat de moeder bekend was met de strafrechtelijke procedure en zij derhalve rekening kon houden met deze veroordeling, betekent nog niet dat deze omstandigheid buiten beschouwing moet worden gelaten. Het is denkbaar dat de veroordeling in hoger beroep in stand blijft en dit tot een (langdurige) detentie van de vader kan leiden, hetgeen relevant is voor de beoordeling van de thans voorliggende verzoeken.
Verder is gebleken dat de moeder er tot voor kort niet mee bekend was dat de nieuwe partner van de vader met grote regelmaat in de woning van de vader aanwezig is en al dan niet met hem samenwoont en dat dit volgens de moeder een contra-indicatie voor de omgangsregeling met zich brengt. Alhoewel de vader uitdrukkelijk heeft betwist dat hier sprake is van een contra-indicatie en het hof dit op grond van de huidige informatie niet kan verifiëren, brengt het belang van de kinderen met zich dat het hof al het gestelde alsnog in zijn oordeel betrekt.
3.5.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is bovendien gebleken dat er ernstige zorgen zijn over de kinderen. De ouders hebben samen een turbulent verleden en het lukt hen niet om op een goede manier met elkaar te communiceren. De relatie tussen de ouders is al jarenlang instabiel en afspraken die zij maken zijn niet bestendig. Het valt de moeder zwaar om alleen voor de kinderen te zorgen. Bij [minderjarige 1] is er bovendien sprake van een achterstand in zijn ontwikkeling. Daar komt bij dat de omgangsregeling veel van de kinderen en de moeder vergt, reeds gelet op de grote afstand (circa 240 km) tussen de woningen van de ouders en omdat de vader in verband met zijn strafrechtelijke verleden door elektronisch toezicht aan zijn woning in België is gebonden.
De bijzondere curator acht de situatie dermate zorgelijk, dat zij tijdens een korte schorsing van de mondelinge behandeling in samenspraak met de raad heeft besloten dat zij bij de rechtbank een verzoek zal gaan indienen om de kinderen onder toezicht te stellen. De raad heeft toegezegd dit verzoek te ondersteunen.
3.5.5.
Op grond van de thans beschikbare informatie - en in het licht van het voorgaande - acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen op de voorliggende verzoeken betreffende het gezag en de invulling van de omgangsregeling.
Het hof zal de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
dient het ouderlijk gezag te worden toegekend aan beide ouders of dient het ouderlijk gezag in het belang van de kinderen bij de moeder te blijven rusten?
welke omgangsregeling tussen de kinderen en vader komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?
zijn er contra-indicaties voor omgang en/of is er sprake van bezwaren die in de weg staan aan het recht op omgang met elkaar? Zo ja, welke?
zo nee, hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie eruit te zien?
welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.5.6.
In afwachting van het rapport en advies zal het hof een voorlopige omgangsregeling vast stellen, welke in het belang van de kinderen moet worden geacht, waarbij de kinderen één keer per drie weken bij de vader zullen verblijven van vrijdagmiddag 16.00 uur (na school) tot zondagmiddag 15.00 uur.
Aan deze voorlopige regeling zullen voorwaarden worden verbonden.
Omdat er nog geen duidelijkheid is of er mogelijke contra-indicaties zijn ten aanzien van de nieuwe partner van de vader, zal het hof bepalen dat de nieuwe partner gedurende het omgangsweekend niet aanwezig is en geen contact heeft met de kinderen.
Het hof zal voorts bepalen dat de moeder, die zich hiermee ter zitting akkoord heeft verklaard, de kinderen zal halen en brengen, mits de vader haar daartoe in de gelegenheid stelt door het ter beschikking stellen van een huurauto.
Omdat de vader vooralsnog geen aandeel kan leveren in het halen en het brengen, zal het hof bepalen dat de vader de kosten van een door de moeder bij brengen en ophalen te gebruiken huurauto op zich zal nemen, hetgeen hij - naar het hof ter zitting heeft begrepen - in het recente verleden wel vaker heeft gedaan.
3.5.7.
Gezien de jonge leeftijd van de kinderen is het in het kader van hun hechtingsproces van belang dat zij op regelmatige basis contact hebben met de vader.
Het hof zal dan ook verder bepalen dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn om contact met elkaar te hebben via Skype, Facetime of een andere, soortgelijke videochatverbinding in de weekenden dat er geen omgang is.
3.6.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot
7 maart 2019 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.5.5. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
stelt een voorlopige omgangsregeling vast tussen de vader en
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] en - [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
waarbij er eenmaal per drie weken omgang plaatsvindt bij de vader thuis van vrijdagmiddag 16.00 uur (na school) tot zondagmiddag 15.00 uur;
waarbij de moeder de kinderen zal brengen en weer ophalen en
waarbij de vader de kosten draagt en er verantwoordelijk voor is dat de moeder op de betreffende dagen over een huurauto beschikt;
bepaalt in het kader van voornoemde regeling dat de partner van de vader gedurende de omgang afwezig dient te zijn en geen contact heeft met de kinderen;
bepaalt dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn om via videochat met elkaar contact te hebben in de weekenden dat er geen omgang plaats vindt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 7 maart 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en H.M.A.W. Erven en is op 1 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.