3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.De heer [vader van geintimeerde] (de vader van [geïntimeerde] ), hierna ook te noemen ‘de man’ of ‘de vader’, is geboren op [geboortedatum] 1926. Hij was gehuwd met [de overleden echtgenote van de man] . Zij is overleden op 11 april 2003. [geïntimeerde] was hun enig kind.
3.1.2.Op 18 juli 2013 is door notaris [notaris] te [standplaats] een akte verleden, houdende een samenlevingsovereenkomst tussen de man en mevrouw [samenlevingspartner van de man] (hierna te noemen: [samenlevingspartner van de man] ), geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] (Ghana). [samenlevingspartner van de man] verbleef afwisselend in Ghana, waar ook haar kinderen woonden, en in Nederland. De man verbleef in 2013 ook enkele weken in Ghana.
3.1.3.Op 28 maart 2014 heeft de man bij notariskantoor [notariskantoor 1] te [standplaats] een testament gemaakt, inhoudend dat zijn zoon enig erfgenaam zou zijn, onder de last van enige legaten, waaronder ten behoeve van [samenlevingspartner van de man] .
3.1.4.Op 11 juni 2014 vertrok [samenlevingspartner van de man] voor ongeveer twee maanden naar Ghana. De man had een ticket om op 17 juli 2014 eveneens naar Ghana te vliegen en om op 8 augustus 2014 terug te keren naar Nederland. [samenlevingspartner van de man] zou bij haar terugkeer in september 2014 haar kinderen meenemen.
3.1.5.Op 6 juli 2014 mailde de man aan [samenlevingspartner van de man] :
“Nu 9 september nadert ga ik er toch tegen opzien, zo’n druk gezin te krijgen. (…) nu het dichterbij komt gaat het mij veel te zwaar lijken (…)
Maar 17 julie kom ik naar jou en de kinderen dan kunnen we er over praten en elkaar in de ogen kijken. Ik hoop dat je mij kan begrijpen, Ik verlang er erg naar bij jou jullie te zijn veel liefs van je [roepnaam van de man] (…)”
[samenlevingspartner van de man] antwoordde diezelfde dag:
“Schat, ik begrijp jouw volkomen. Kom now maar dan praten we Maar uit (…)”
Op 7 juli 2014 mailde de man om 06.19 uur:
“(…) ik ben erg blij dat je niet boos ben, maar jou kan ik niet missen, we gaan er rustig over praten.(…)”
en om 16.18 uur:
“(…) hierbij stuur ik je voorlopig de laatste mail daar ik zoal ik al zij enkele dagen naar een oude vriend ga die niet best meer is (…) dan heb ik ook weer een goede daad verricht.
Morgen nog negen dagen ik hoop dat we enkele hele fijne weken hebben ik verlang er erg naar, nou lieve schat als ik terug ben hoor je het direct (…) je [roepnaam van de man] .”
3.1.6.Op 12 juli 2014 belde [samenlevingspartner van de man] naar [geïntimeerde] met de mededeling dat zij geen contact met de man kon krijgen. [geïntimeerde] belde naar de vriend die de vader zou bezoeken en vernam dat vader daar niet was noch geweest was. Hij deed aangifte van vermissing.
Op 14 juli 2014 bleek de man weer thuis te zijn. Bij hem was [appellante] aanwezig, tot op dat moment onbekend voor [geïntimeerde] . De man vertelde [geïntimeerde] dat hij met haar een weekje naar Rwanda was geweest, waar hij mooie natuur had gezien.
3.1.7.Op 23 juli 2014 heeft [geïntimeerde] op verzoek van de man aan [samenlevingspartner van de man] een
e-mail gezonden, waarin de relatie tussen haar en de man werd beëindigd.
3.1.8.Op 7 oktober 2014 wijzigde de man zijn testament aldus - kort samengevat - dat hij zijn zoon tot enig erfgenaam en tot executeur benoemde. De akte werd verleden door een notaris van kantoor [notariskantoor 1] te [standplaats] . De man was in de akte vermeld als ongehuwd.
3.1.9.Van 26 november 2014 tot 1 december 2014 was de man opgenomen in het ziekenhuis.
3.1.10.Bij brief van 15 december 2014 bevestigde notariskantoor [notariskantoor 2] te [standplaats] aan de man een afspraak voor een gesprek over zijn nalatenschap op 18 december 2014. Die bespreking heeft niet plaatsgevonden.
3.1.11.De man werd opnieuw opgenomen in het ziekenhuis. Hij overleed daar op 21 januari 2015. Na het overlijden van zijn vader vond [geïntimeerde] in het huis van zijn vader een ongedateerd getypt briefje met de tekst:
“ [vader van geintimeerde] (adres, geboortedatum)
Zoon [geïntimeerde] (diens adres)
Twee kleinzoons
[appellante] (adres, geboortedatum)
Twee dochters en een zoon
Kennen elkaar al drie jaar en wonen al een jaar samen. [initinialen van appellante] . Wil mij tot mijn dood thuis verzorgen. Dat ik dus niet naar een bejaarden huis ga.
Wij denken ook aan trouwen ivb. De belasting.
Ik denk na mijn overlijden de nalaten schap als volgt te verdelen,
50 % naar [initinialen van appellante] . 40 % naar mijn zoon 10 % naar de kerk – Protestantse Wijkgemeente [vestigingsnaam] (adres)”
Voorts was er een handgeschreven briefje van vader waarin stond:
“(…) AOW Hoeveel/Pensioen? Huwelijkse voorwaarden i.v.b. schuld (…)”
3.1.12.De uitvaart van de man is door [geïntimeerde] geregeld.
3.1.13.[geïntimeerde] heeft [appellante] verzocht de auto van vader, die zij in bezit had, af te geven. Daarop heeft zij hem een codicil gestuurd, gedateerd 2 december 2014, waarin de man heeft verklaard de auto aan haar te schenken. [geïntimeerde] heeft vervolgens eraan meegewerkt dat de auto op 20 maart 2015 ten name van [appellante] werd gesteld.
3.1.14.Bij brief van haar advocaat van 20 december 2016 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij op 10 juli 2014 zonder het vooraf maken van huwelijkse voorwaarden met zijn vader was gehuwd, zij daarom in ieder geval de helft van de huwelijksgemeenschap toekwam en dat zij informatie wenste te verkrijgen over de boedel.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] in conventie, samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de man samen met haar op 15 januari 2015 (van rechtswege) deelgenoot is geworden in de ontbonden huwelijksgemeenschap waarin zij met hem was gehuwd;
[geïntimeerde] te bevelen om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan haar:
1. specifieke informatie te verstrekken, voorzien van verifieerbare bescheiden, over de ontbonden huwelijksgemeenschap;
2. rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer/ bewind over de nalatenschap;
3. de “wijze van verdeling vast te stellen” van de tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen, met vaststelling van het bedrag van overbedeling en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling daarvan;
4. veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
3.2.2.[geïntimeerde] heeft de vorderingen weersproken. In conventie heeft hij
primairgesteld dat [appellante] in haar vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat voor recht moet worden verklaard dat geen huwelijk tot stand is gekomen,
subsidiairdat het huwelijk nietig moet worden verklaard,
meer subsidiairdat erkenning aan het huwelijk moet worden onthouden en
uiterst subsidiairhoe de verdeling zou moeten plaatsvinden.
In
voorwaardelijke reconventie(de rechtbank heeft begrepen: voor het geval zijn verweer in conventie niet slaagt) vordert hij samengevat, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:het op 10 juli 2014 gesloten huwelijk tussen zijn vader en [appellante] nietig te verklaren;
subsidiair:erkenning aan het op 10 juli 2014 gesloten huwelijk tussen zijn vader en [appellante] te onthouden;
meer subsidiair:de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen aldus dat de bezittingen en schulden van de vader worden toegedeeld aan [geïntimeerde] en dat de bezittingen en schulden van [appellante] worden toegedeeld aan haar, waardoor tussen partijen over en weer geen verplichtingen meer bestaan;
alsmede, in conventie en reconventie, veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2.3.[appellante] heeft de vorderingen in reconventie weersproken.