In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Productie] B.V. tegen [geïntimeerde] over een bevrijdende betaling die is gedaan op een vervalste factuur. De partijen zijn in maart 2015 een overeenkomst aangegaan voor de levering en plaatsing van kunststof kozijnen, met een totale prijs van € 25.000. [geïntimeerde] heeft een deelbetaling van € 12.500 gedaan op een rekeningnummer dat niet van [appellante] was, na ontvangst van een factuur die later als vervalst bleek te zijn. Beide partijen hebben aangifte gedaan van oplichting, maar de identiteit van de rekeninghouder is onbekend.
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 17 augustus 2016 geoordeeld dat [geïntimeerde] bevrijdend heeft betaald, omdat hij redelijkerwijs mocht vertrouwen op de echtheid van de factuur. [appellante] heeft in hoger beroep de toewijzing van haar vorderingen gevraagd, maar het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet op de hoogte kon zijn van de vervalsing en dat de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van de vervalsing bij [appellante] ligt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.