3.1.De voorzieningenrechter heeft in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis enkele feiten vastgesteld. [appellant] heeft tegen die overwegingen geen grieven gericht zodat in dit hoger beroep dezelfde feiten tot uitgangspunt kunnen worden genomen. Mede om die reden kan in dit hoger beroep worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [appellant] huurt sinds 15 mei 1991 van Wonen Zuid de woning gelegen aan [adres 1] te [woonplaats] (hierna onder meer aan te duiden als ‘de woning van [appellant] ’ of kortheidshalve als ‘de woning’). De woning maakt deel uit van een groep van 30 woningen, alle gebouwd in 1975.
- Omdat de woningen te kampen hadden met ernstige vochtproblemen en de staat van het leidingwerk slecht was, terwijl tevens groot onderhoud uitgevoerd diende te worden, heeft Wonen Zuid in 2014 het plan opgevat de dertig woningen te renoveren en heeft Wonen Zuid daartoe een projectplan opgesteld.
- In een brief gedateerd 20 oktober 2016, gericht aan [appellant] (via mr Bos), is medegedeeld dat 70% van de bewoners van de in het renovatieplan betrokken woningen akkoord is gegaan met het renovatievoorstel.
- Op 14 november 2016 heeft notaris mr. [notaris] in een proces-verbaal vastgelegd dat hij met betrekking tot 23 (van de 30) woningen een door de huurders ondertekende individuele overeenkomst inhoudende instemming met de renovatie, heeft ontvangen. Hij constateert dat hiermee is voldaan aan het vereiste van ten minste 70% van de huurders.
- Op 2 december 2016 heeft er een gesprek bij [appellant] thuis plaatsgevonden waarbij aanwezig waren [appellant] en zijn raadsman mr H.M.J. van de Vijver (Achmea Rechtsbijstand) en [projectleider bij Wonen Zuid] (projectleider bij Wonen Zuid) en [wijkcoördinator Wonen Zuid] (wijkcoördinator Wonen Zuid). Daarbij is zijdens Wonen Zuid toegezegd dat de woning van [appellant] als laatste zal worden gerenoveerd, naar verwachting in juni 2017.
- Op 2 december 2016 is [appellant] een informatiepakket overhandigd bestaande uit: sociaal plan, “individuele overeenkomst renovatie 30 woningen [straat] [woonplaats] ”, woningopnameformulier/keuzemogelijkheden/plattegrond, overlastvergoeding, brochure “uw woning wordt gesloopt of ingrijpend opgeknapt”, brochure “zelf uw woning aanpassen?” en een schadeformulier.
- [appellant] heeft Wonen Zuid vervolgens in een bodemprocedure gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. In die procedure heeft [appellant] primair gevorderd dat de kantonrechter op de voet van artikel 7:220 lid 3 BW het voorstel van Wonen Zuid tot het uitvoeren van de renovatie onredelijk zal verklaren en Wonen Zuid zal verbieden om aan de door [appellant] gehuurde woning renovatiewerkzaamheden uit te voeren. [appellant] heeft in de procedure subsidiair, voor het geval het voorstel tot de renovatie geheel of ten dele redelijk wordt bevonden, veroordeling van Wonen Zuid gevorderd tot betaling van € 5.892,-- aan verhuis- en inrichtingskosten en € 6.500,-- ter zake de kosten van door [appellant] aan de woning zelf aangebrachte voorzieningen. Bij vonnis van 28 juni 2017 (zaaknummer 5602572 \ CV EXP 16-12240, ECLI:NL:RBLIM:2017:6088) heeft de kantonrechter deze vorderingen van [appellant] afgewezen.
- [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 28 juni 2017. Dat hoger beroep is bij dit hof ingeschreven onder zaaknummer 200.236.895/01. Dat geding verkeert nu (ten tijde van de definitieve vaststelling van de tekst van dit arrest) nog niet in staat van wijzen.
3.2.1.In de onderhavige kortgedingprocedure vorderde Wonen Zuid bij inleidende dagvaarding van 25 september 2017 in conventie, als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, [appellant] te bevelen om zijn medewerking te verlenen aan (middels het gedogen van) de in de inleidende dagvaarding omschreven renovatiewerkzaamheden in en aan de woning aan [adres 1] te [woonplaats] , op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Wonen Zuid, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
In februari 2017 is gestart met de renovatiewerkzaamheden. Inmiddels zijn 28 woningen gerenoveerd. Slechts de woning van [appellant] en een woning waarin een bijna 100 jaar oude huurster woont moeten nog gerenoveerd worden. Met de bijna 100 jaar oude huurster is gelet op haar broze lichamelijke en psychische gesteldheid afgesproken dat haar woning wordt gerenoveerd zodra een einde komt aan de huurovereenkomst. Ter voorkoming van extra kosten ter zake van opslag bouwmateriaal, overlast voor andere bewoners, kosten van de aannemer, wil Wonen Zuid zo snel als mogelijk de woning van [appellant] renoveren. Daarbij komt dat Wonen Zuid de woning die als inloopwoning ter beschikking werd gesteld, weer wil gaan verhuren. Door dat deze niet verhuurd kan worden derft Wonen Zuid maandelijks ruim € 500,-- aan huurpenningen. [appellant] kan desgewenst in de inloopwoning verblijven tijdens de renovatie van zijn woning die een á twee weken zal duren. Aan [appellant] zal een overlastvergoeding betaald worden.
3.2.3.[appellant] heeft in conventie verweer gevoerd. Voortbouwend op dat verweer vorderde [appellant] in het geding in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie, voor het geval de vordering in conventie zou worden toegewezen, als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, samengevat:
- 1. Wonen Zuid te veroordelen tot betaling van een verhuiskostenvergoeding c.q. overlastvergoeding van € 5.910,--;
- 2. Wonen Zuid te veroordelen [appellant] kosteloos passende, vervangende woonruimte aan te bieden, volledig aangepast aan zijn lichamelijke omstandigheden, gedurende de gehele duur van de renovatiewerkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- 3. Wonen Zuid te veroordelen passende, schadebeperkende maatregelen te treffen om schade aan de Koikarpers in de vijvers te voorkomen alsmede de aangebouwde rolluiken te verwijderen en terug te monteren;
- 4. te bepalen dat Wonen Zuid de aangekondigde renovatiewerkzaamheden pas in mei 2018 kan aanvangen.
3.2.4.In het betreden vonnis in kort geding van 20 november 2017 heeft de kantonrechter, samengevat, het volgende overwogen:
- Wonen Zuid heeft een spoedeisend belang bij haar vordering in conventie (rov. 4.2).
- De rechter die in kort geding moet beslissen nadat de bodemrechter een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, moet zijn vonnis in beginsel afstemmen op het oordeel van de bodemrechter (rov. 4.3).
- In het bodemvonnis van 28 juni 2017 is beslist dat het renovatievoorstel van Wonen Zuid redelijk is. Er zijn geen redenen om in dit kort geding niet van de redelijkheid van het renovatievoorstel uit te gaan (rov. 4.4).
- Aan het feit dat Wonen Zuid de woning van de bijna 100-jarige huurster pas zal renoveren nadat de huurovereenkomst met haar geëindigd is, kan [appellant] geen rechten ontlenen (rov. 4.5).
- Uit de door [appellant] overgelegde stukken blijkt niet dat [appellant] gelet op zijn lichamelijke beperkingen en psychische toestand de renovatie niet aankan. Het verweer van [appellant] dat de renovatie van zijn woning vanwege zijn lichamelijke en psychische gesteldheid moet worden uitgesteld, treft dus geen doel (rov. 4.6).
- Wonen Zuid hoeft de renovatie dus niet op te schorten, zodat haar vordering in conventie kan worden toegewezen (rov. 4.7).
- Er zijn geen redenen om aan [appellant] een verhuiskostenvergoeding toe te kennen (rov. 4.8).
- Er is niet gesteld of gebleken op welke wijze de veiligheid of gezondheid van de Koikarpers door de renovatiewerkzaamheden gevaar zou kunnen lopen. Als [appellant] voorziet dat zijn Koikarpers gevaar lopen moet hij daartegen zelf maatregelen treffen (rov. 4.9).
- Omdat Wonen Zuid heeft toegezegd de rolluiken te demonteren en na de vervanging van de kozijnen weer terug te hangen, heeft [appellant] geen belang bij zijn vordering ter zake de rolluiken (rov. 4.10).
Op grond van deze overwegingen heeft de kantonrechter in het dictum van het vonnis:
- [appellant] in conventie bevolen om de eerstvolgende werkdag na betekening van het vonnis vanaf 12.00 uur medewerking te verlenen aan (middels het gedogen van) de renovatiewerkzaamheden in en aan zijn woning gelegen aan [adres 1] te [woonplaats] , bestaande uit:,
1. vervangen leidingen in kruipruimte;
2. vernieuwen dak inclusief isolatie;
3. gevels reinigen en herstellen;
4. kozijnvervanging;
5. voor- en achterdeur (inbraak werend);
6. aanbrengen HR++ beglazing;
7. aanpak vochtprobleem (gevel/kruipruimte);
8. aanbrengen mechanische ventilatie in badkamer, keuken en toilet;
9. vloerisolatie;
10. verwijderen schoorsteen;
11. hemelwaterafvoeren vernieuwen;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, of gedeelte daarvan, dat [appellant] hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, met bepaling dat boven een bedrag van € 10.000,-- geen dwangsom meer wordt verbeurd;
- de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen;
- [appellant] in de proceskosten van de gedingen in conventie en in reconventie veroordeeld;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Ontwikkelingen na het bestreden vonnis en gewijzigde vorderingen in hoger beroep
3.3.1.Ten aanzien van hetgeen zich heeft voorgedaan nadat het bestreden vonnis in kort geding van 20 november 2017 was gewezen, overweegt het hof het volgende.
- Wonen Zuid heeft als productie 1 bij de memorie van antwoord een brief van 9 januari 2018 overgelegd. In die brief heeft Wonen Zuid aan [appellant] onder meer meegedeeld dat de renovatiewerkzaamheden aan de woning op (maandag) 22 januari 2018 zullen starten.
- Wonen Zuid heeft als productie 2 bij de memorie van antwoord een betekeningsexploot van vrijdag [geboortedatum] 2018 overgelegd. Bij dat exploot is het bestreden vonnis aan [appellant] betekend en is hem bevolen zijn medewerking te verlenen aan (middels het gedogen van) de renovatiewerkzaamheden aan de woning.
- De renovatiewerkzaamheden aan de woning zijn op maandag 22 januari 2018 aangevangen. [appellant] heeft tijdens de renovatiewerkzaamheden verbleven in een door Wonen Zuid aangeboden wisselwoning in dezelfde straat ( [adres 2] ).
- Wonen Zuid heeft in de memorie van antwoord gesteld dat [appellant] op vrijdag 2 februari 2018 (tien werkdagen na de start van de renovatiewerkzaamheden) is teruggekeerd in de door hem gehuurde woning.
- Tussen partijen staat vast dat [appellant] , omdat hij binnen de in het bestreden vonnis gestelde termijn aan het vonnis heeft voldaan, geen dwangsommen heeft verbeurd.
3.3.2.[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis in reconventie gewijzigd omdat de renovatie aan de woning inmiddels is uitgevoerd. Hij vordert nu in onvoorwaardelijke reconventie:
- 1. veroordeling van Wonen Zuid om aan [appellant] de materiële schade te vergoeden die hij heeft geleden door en tijdens de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden, op te maken bij staat;
- 2. veroordeling van Wonen Zuid tot betaling van de wettelijke verhuiskostenvergoeding van € 5.910,--;
met veroordeling van Wonen Zuid in de proceskosten van beide instanties.
3.3.3.[appellant] heeft 9 grieven aangevoerd tegen het vonnis. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, kort gezegd:
- het alsnog afwijzen van de eis in conventie van Wonen Zuid;
- het toewijzen van de gewijzigde eis in reconventie van [appellant] .
3.3.4.Wonen Zuid heeft de grieven van [appellant] bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de gewijzigde eis in reconventie.
Belang van [appellant] bij dit hoger beroep
3.4.1.De omstandigheid dat [appellant] heeft voldaan aan de in conventie tegen hem uitgesproken veroordeling en de omstandigheid dat de renovatie aan de woning inmiddels is uitgevoerd waardoor Wonen Zuid nu geen belang meer heeft bij haar vordering in conventie, ontneemt aan [appellant] niet zijn belang bij behandeling van dit hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissingen in conventie. Naar vaste rechtspraak levert voor een partij die in eerste aanleg in de proceskosten is veroordeeld, deze veroordeling een voldoende belang op bij het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak. Dat geldt tevens indien de appelrechter in kort geding oordeelt dat spoedeisend belang ontbreekt bij de in hoger beroep te beoordelen vordering of dat een ordemaatregel anderszins niet meer aan de orde is. De appelrechter dient ook in een dergelijk geval te beslissen over de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Daartoe moet hij onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag, terecht is toe- of afgewezen, met inachtneming van het in appel gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing in hoger beroep (vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782 en de in dat arrest genoemde rechtspraak). 3.4.2.Ook ten aanzien van het geding in reconventie heeft [appellant] het voor ontvankelijkheid van zijn hoger beroep vereiste belang, nu het door hem gestelde belang bij zijn gewijzigde vorderingen in reconventie niet is weggevallen door het feit dat de woning inmiddels is gerenoveerd.
3.4.3.Het hof zal daarom overgaan tot een behandeling van de grieven die [appellant] tegen het bestreden vonnis in kort geding van 20 november 2017 heeft aangevoerd en tot een beoordeling van de gewijzigde eis in reconventie.
Grief 1: Had Wonen Zuid een spoedeisend belang bij haar vordering in conventie?
3.5.1.Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Wonen Zuid ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis een spoedeisend belang had bij haar vorderingen in conventie.
3.5.2.Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat de kantonrechter in het vonnis van 28 juni 2017 in de bodemprocedure heeft geoordeeld:
- dat het renovatievoorstel van Wonen Zuid jegens [appellant] als redelijk is te beschouwen;
- dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het renoveren van zijn woning onredelijk is jegens hem.
Op grond van deze overwegingen heeft de kantonrechter in de bodemprocedure de vordering van [appellant] om de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden aan zijn woning te verbieden, afgewezen. Op grond van dat vonnis strekt in dit kort geding tot uitgangspunt dat Wonen Zuid gerechtigd was om de door haar voorgenomen renovatiewerkzaamheden aan de woning van [appellant] uit te voeren. De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient zijn vonnis immers in beginsel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. Naar het oordeel van het hof is in dit geval niet aannemelijk geworden dat het vonnis in de bodemprocedure op een kennelijke misslag berust en is ook niet gebleken van zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. Het hof verwijst daartoe kortheidshalve naar hetgeen hierna ten aanzien van de andere grieven wordt overwogen.
3.5.3.Tegen de achtergrond van het voorgaande heeft Wonen Zuid voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang had bij haar vorderingen. Het betrof immers een renovatie van meerdere woningen uit hetzelfde complex. Het spreekt daarbij vanzelf dat het vanuit een oogpunt van efficiency en kostenbesparing wenselijk is om de werkzaamheden zoveel mogelijk in een aaneengesloten traject te laten uitvoeren. [appellant] heeft dat onvoldoende betwist.
3.5.4.Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van de door een andere bewoonster gehuurde woning ten aanzien waarvan Wonen Zuid de renovatie heeft opgeschort, voert niet tot een ander oordeel. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen hierna naar aanleiding van grief 2 wordt overwogen.
3.5.5.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief 1.
Grief 2: Ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen?
3.6.1.Door middel van grief 2 doet [appellant] een beroep op de omstandigheid dat Wonen Zuid ten aanzien van één van de woningen van het complex, te weten de woning die verhuurd is aan een bijna 100-jarige huurster, een uitzondering heeft gemaakt door de renovatie van deze woning uit te stellen tot het in de toekomst gelegen moment dat de betreffende huurovereenkomst geëindigd is. Volgens [appellant] had voor hem eenzelfde uitzondering moeten worden gemaakt en doet de omstandigheid dat Wonen Zuid ten aanzien van de genoemde huurster de uitzondering heeft gemaakt bovendien afbreuk aan het door Wonen Zuid gestelde spoedeisend belang bij renovatie van de door [appellant] gehuurde woning.
3.6.2.Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat [appellant] volgens de door hem overgelegde producties is geboren op [geboortedatum] 1947. [appellant] is momenteel dus 71 jaar oud. In zoverre is de situatie van [appellant] in het geheel niet te vergelijken met de situatie van de genoemde bijna 100-jarige huurster, zeker gezien haar in het geding in eerste aanleg genoemde medische situatie. Het stond Wonen Zuid vrij om voor de genoemde huurster een uitzondering te maken. [appellant] kan daar naar het voorlopig oordeel van het hof geen rechten aan ontlenen. Het hof verwijst in dit kader ook naar hetgeen hierna bij de behandeling van grief 3 wordt overwogen. Grief 2 wordt om deze reden verworpen.
Grief 3: Noopte de lichamelijke en psychische gesteldheid van [appellant] tot uitstel?
3.7.1.Door middel van grief 3 betoogt [appellant] dat de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden aan de woning had moeten worden uitgesteld vanwege zijn lichamelijke en psychische gesteldheid.
3.7.2.Het hof stelt naar aanleiding van deze grief voorop dat de kantonrechter in rov. 4.6 van het in de bodemprocedure gewezen vonnis van 28 juni 2017 onder meer het volgende heeft overwogen:
‘ [appellant] heeft niet aangetoond dat het voor hem vanwege zijn lichamelijke en psychische toestand niet mogelijk is om zich gedurende de werkzaamheden niet een dagdeel dan wel enkele uren in een andere ruimte van zijn eigen woning te verblijven. Het feit dat hij in verband met zijn klachten graag de beschikking heeft over een bed, is een naar het oordeel van de kantonrechter op te lossen, aan de renovatie ondergeschikt probleem. Wonen Zuid heeft bij dupliek aangegeven dat zij bereid is, indien [appellant] dat wenst, hem het exclusieve gebruik te geven van een van de twee leegstaande woningen die gebruikt worden als dagverblijf voor de huurders van de woningen waarin gerenoveerd wordt.’
Ook deze oordelen van de bodemrechter strekken in dit kort geding tot uitgangspunt. [appellant] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze oordelen op een kennelijke misslag berusten. [appellant] heeft weliswaar verwezen naar enkele producties, maar uit die producties kan het hof niet afleiden dat het oordeel van de bodemrechter op een misslag berust. Het enkele feit dat [appellant] bepaalde medische beperkingen heeft, brengt niet mee dat hij de renovatie niet goed zou kunnen doorstaan, ook al heeft [appellant] zelf dit op voorhand klaarblijkelijk anders ingeschat.
3.7.3.Daar komt bij dat de renovatiewerkzaamheden aan de woning inmiddels begin 2018 zijn uitgevoerd. [appellant] heeft niet gesteld dat de werkzaamheden aan zijn woning in relevante mate langer hebben geduurd dan de voorziene periode van omstreeks 10 werkdagen. Ook heeft [appellant] niet gesteld dat hij in de periode van uitvoering van de werkzaamheden daardoor daadwerkelijk relevante psychische of lichamelijke problemen heeft ondervonden. De omstandigheid dat van dergelijke problemen kennelijk geen sprake is geweest, wijst op de juistheid van het oordeel in het bestreden vonnis dat de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [appellant] ten tijde van het wijzen van dat vonnis niet noopte tot uitstel van de renovatiewerkzaamheden.
3.7.4.Om deze redenen verwerpt het hof grief 3.
Grief 4: Is de vordering in conventie ten onrechte toegewezen?