Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/307230 / HA ZA 15-737)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 8 maart 2017;
- de memorie van grieven van [appellant] van 4 juli 2017 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 12 september 2017 met producties;
- het schriftelijk pleidooi op 7 november 2017 waarbij partijen pleitnota’s hebben overgelegd, [appellant] onder overlegging van producties.
3. De beoordeling
Alsdie situatie zich voordoet moet [geïntimeerde] het voorkeursrecht toepassen, niet ervoor zorgen
datdie zich voordoet, aldus [geïntimeerde] .
ex nunc). Voor die situatie heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] eigendommen van [appellant] heeft vernield, terwijl [appellant] evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat en op grond waarvan hij jegens [geïntimeerde] rechten kan inroepen met betrekking tot de verharding/begroeiing van de strook grond waar zijn vordering betrekking op heeft. Het komt het hof, de gehele situatie overziende, voor dat partijen gebaat zouden zijn met toepassing van doorgroeistenen op het pad naar de woning van [appellant] en mogelijk ook op de toegang tot de schuur op het tuinperceel. Die gedachte is al geruime tijd geleden geopperd, bijvoorbeeld bij het kort geding tussen partijen dat heeft geleid tot het vonnis van 12 augustus 2011, door [geïntimeerde] in zijn memorie van antwoord aangehaald. Daarop ziet de vermeerderde eis van [appellant] overigens niet. Voor de veroordelingen waar die eis wel op ziet, bestaat onvoldoende grondslag, zodat deze wordt afgewezen.