ECLI:NL:GHSHE:2018:4491

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
20-004122-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1987, was aangeklaagd voor afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een 79-jarige man. De tenlastelegging omvatte onder andere het vastpakken van het slachtoffer, het dreigen met een mes, en het dwingen van het slachtoffer om geld en sieraden af te geven. Het hof oordeelde dat de dagvaarding voor een deel nietig was, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid had beroofd en dat de afpersing bewezen was. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof achtte de feiten onder 1 en 2 bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Het hof weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de gewelddadige aard van de overval.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-004122-17
Uitspraak : 30 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 december 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-820716-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren [in het jaar] 1987,
thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof, doch met uitzondering voor wat betreft het tonen van en dreigen met een mes en het bezigen van de woorden “I kill you”. In zoverre is door en namens de verdachte vrijspraak bepleit. Voorts is door de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2015 tot en met 19 april 2015 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een aantal siera(a)d(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, met dat opzet
― die [slachtoffer] (met kracht) heeft vastgepakt en/of
― een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft getoond/opgeheven en/of dat mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tegen de nek/hals van die [slachtoffer] heeft geduwd/gehouden en/of daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "money money money, where is your money" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens)
― die [slachtoffer] naar de slaapkamer van de woning van [slachtoffer] heeft gesleurd/getrokken en/of
― die [slachtoffer] op een bed heeft gegooid en/of een dekbed over die [slachtoffer] heeft gegooid en/of daarbij die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "i kill you don't move", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2015 tot en met 19 april 2015 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, althans in Nederland, opzettelijk één of meer personen genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten [slachtoffer] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten tot de afgifte van een of meer bankpas(sen) en/of bijbehorende pincode(s) en/of een hoeveelheid geld, immers heeft hij, verdachte
― die [slachtoffer] gedwongen een (Rabo)bankpas en sleutels van de auto van die [slachtoffer] te overhandigen/af te geven en/of
― die [slachtoffer] gedwongen om op de achterbank in de auto (van die [slachtoffer] ) te gaan zitten en/of (vervolgens)
― die [slachtoffer] gedwongen om op de passagiersstoel in die auto te gaan zitten en/of die [slachtoffer] daarbij de woorden toegevoegd: "where is your money?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens)
― met die auto gereden naar een pinautomaat (Rabobank) en/of
― nabij die pinautomaat die [slachtoffer] gedwongen in de auto te blijven en/of
― die [slachtoffer] gedwongen zijn pincode van zijn bankpas af te geven/af te staan en/of (vervolgens)
― in die auto gestapt en/of met die auto teruggereden naar de woning van die [slachtoffer] , gelegen aan [adres] , en/of
― de portier van die auto geopend en/of die [slachtoffer] gedwongen via de garage van die woning die woning in te gaan en/of die [slachtoffer] daarbij de woorden toegevoegd: "where is your bankpas?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
― die [slachtoffer] gedwongen een (andere) (ABN AMRO)bankpas van die [slachtoffer] te overhandigen/af te geven en/of (vervolgens)
― met die [slachtoffer] in de auto gestapt en/of met die auto gereden naar een pinautomaat (Rabobank) en/of die [slachtoffer] daarbij dreigend de woorden toegevoegd: "what is your code, don't lie to me, I kill you", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
― die [slachtoffer] niet toegestaan de auto te verlaten;

en/of

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 april 2015 tot en met 19 april 2015 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer geldbedragen, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en)/goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten (telkens) middels (een) niet voor gebruik door hem bestemde bankpas(sen) met bijbehorende pincode(s), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ambtshalve hernummering van feit 2 in feiten 2 en 3
Het hof constateert dat het onder 2 ten laste gelegde welbeschouwd een tweetal van elkaar onderscheiden delictsomschrijvingen behelst, te weten enerzijds gijzeling/wederrechtelijke vrijheidsberoving en anderzijds poging tot diefstal door middel van valse sleutels. Het hof interpreteert de tenlastelegging in zoverre aldus, dat hiermee – na de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – is beoogd beide feitencomplexen onder feit 2 cumulatief ten laste te leggen. In het belang van de begrijpelijkheid van dit arrest, met name waar het de navolgende beslissing aangaande de geldigheid van de dagvaarding betreft, zal het hof het onder 2 ten laste gelegde daarom
hernummeren. Aldus zal het hof al hetgeen is ten laste gelegd na het bovenstaande vetgedrukte
en/ofin het vervolg aanduiden als
feit 3, met als resultaat dat feit 2 betrekking heeft op de aan de verdachte verweten gijzeling/wederrechtelijke vrijheidsberoving en feit 3 op de poging tot diefstal door middel van valse sleutels.
Nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat de inleidende dagvaarding – ook na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 13 december 2017 – voor wat betreft feit 3 nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging in zoverre onvoldoende feitelijk is en derhalve niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Immers is aan verdachte onder 3 – kort gezegd – een poging tot diefstal door middel van valse sleutels ten laste gelegd, terwijl de tenlastelegging ter zake van dit feit geen uitvoeringshandelingen omvat, hetgeen wel is vereist.
Partiële vrijspraak
Feit 1
Hoewel het hof op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte, zoals aan hem onder feit 1 ten laste gelegd, het slachtoffer op enig moment op bed heeft gegooid, een dekbed over hem heen heeft gegooid en het slachtoffer daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd “i kill you don’t move”, komt het hof in zoverre niet tot een bewezenverklaring. Het hof stelt namelijk vast dat deze handelingen, hoewel ernstig en ingrijpend van aard, door de verdachte niet zijn gepleegd met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen door het slachtoffer te dwingen geld en sieraden af te geven. Immers zijn deze ten laste gelegde uitvoeringshandelingen pas gepleegd ná afgifte van voormelde goederen. In zoverre, te weten voor wat betreft het op bed gooien van het slachtoffer, het over hem heen gooien van een dekbed en het daarbij bezigen van de woorden “i kill you don’t move”, zal het hof de verdachte daarom vrijspreken.
Feit 2
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde gijzeling heeft begaan. Dit feit, zoals strafbaar gesteld onder artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht, vereist namelijk verdachtes oogmerk een ander dan de gegijzelde te dwingen iets te doen of niet te doen. Daarvan is in de voorliggende zaak geen sprake. Mitsdien zal het hof de verdachte vrijspreken van de aan hem onder 2 impliciet primair ten laste gelegde gijzeling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 18 april 2015 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en een aantal sieraden, toebehorende aan [slachtoffer] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, met dat opzet
― die [slachtoffer] met kracht heeft vastgepakt en
― een mes tegen de nek van die [slachtoffer] heeft gehouden en daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "money money money, where is your money" en vervolgens
― die [slachtoffer] naar de slaapkamer van de woning van [slachtoffer] heeft gesleurd;
2.
hij op 18 april 2015 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte
― die [slachtoffer] gedwongen om op de passagiersstoel in die auto te gaan zitten en
― met die auto gereden naar een pinautomaat (Rabobank) en
― nabij die pinautomaat die [slachtoffer] gedwongen in de auto te blijven en
― met die auto teruggereden naar de woning van die [slachtoffer] , gelegen aan [adres] , en
― de portier van die auto geopend en die [slachtoffer] gedwongen via de garage van die woning die woning in te gaan en
― met die [slachtoffer] in de auto gestapt en met die auto gereden naar een pinautomaat (Rabobank).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest, waarbij elk bewijsmiddel – ook in zijn onderdelen – slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft ontkend, te weten voor wat betreft het gebruik van het mes, overweegt het hof dat dit door en namens de verdachte ingenomen standpunt zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. In zoverre wijst het hof in het bijzonder op de inhoud van de verklaring van [slachtoffer] , welke het hof – nu deze kort na de ten laste gelegde datum is afgelegd – betrouwbaar acht.
Voor wat betreft de onder 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving overweegt het hof dat het slachtoffer, direct voorafgaande aan het moment waarop hij werd gedwongen in zijn auto plaats te nemen en te blijven zitten, door de verdachte in zijn woning werd overvallen. De verdachte, die zich voor de gelegenheid had vermomd, is door de glazen schuifpui “gelopen”, heeft het slachtoffer door het gordijn voor de schuifpui heen vastgegrepen en heeft hem vervolgens met een mes tegen zijn nek naar de slaapkamer geleid. Aldaar heeft hij het slachtoffer gedwongen geld en sieraden af te staan nog altijd onder dreiging van het mes.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een voor het slachtoffer ernstig bedreigende situatie doen ontstaan, welke met het verlaten van de woning geenszins werd beëindigd. Immers droeg de verdachte nog altijd een mes bij zich op het moment dat hij het slachtoffer dwong in de auto plaats te nemen en heeft hij het slachtoffer daarbij ook geduwd. Hiermee ontstond voor het slachtoffer niet alleen de feitelijke situatie dat hij zich niet op ieder gewenst ogenblik uit de auto kon verwijderen – simpelweg gelet op de (relatieve) onmogelijkheid om als 79-jarige uit een rijdende auto te stappen – maar bevond het slachtoffer zich bovendien in een situatie waaraan hij zich redelijkerwijs, namelijk in het belang van zijn eigen veiligheid, niet kon onttrekken.
Mitsdien stelt het hof vast dat de verdachte het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, zoals onder feit 2 ten laste gelegd. Ook dit feit acht het hof daarom op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

afpersing.

Het onder 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte – conform het beroepen vonnis – ter zake van het bewezen verklaarde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan voormeld voorwaardelijk op te leggen strafdeel dezelfde bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden als de rechtbank heeft gedaan.
Door en namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd en is verzocht om in strafmatigende zin in het bijzonder rekening te houden met de inmiddels sterk verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het aanzienlijke tijdsverloop tussen het moment waarop de verdachte als potentiële dader in beeld kwam en het moment van zijn aanhouding. Tevens heeft de verdediging een drietal – naar haar eigen oordeel – vergelijkbare strafzaken aangehaald, waarin substantieel lagere straffen werden opgelegd.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts heeft het hof rekening gehouden bij het tijdsverloop in deze zaak.
De verdachte heeft een bejaarde man ’s nachts in zijn woning overvallen. Hierbij heeft hij de woning betreden door letterlijk door het glas van de schuifpui te springen, om vervolgens het slachtoffer vast te grijpen en onder dreiging van een mes naar diens slaapkamer te geleiden. Aldaar heeft de verdachte het slachtoffer gedwongen geld en sieraden af te geven, waaronder zijn trouwring, en heeft hij het slachtoffer nadien op bed gegooid. Voorts heeft hij het slachtoffer zijn autosleutel en bankpasje afgenomen, om hem vervolgens van zijn vrijheid te beroven door hem te dwingen in de – nota bene aan het slachtoffer toebehorende – auto te stappen en te blijven zitten, terwijl de verdachte met deze auto naar een pinautomaat (Rabobank) reed. Eenmaal aangekomen bij de Rabobank heeft de verdachte – die nog altijd een mes bij zich droeg – het slachtoffer gedwongen in de auto te blijven, terwijl hij zelf met de pas van het slachtoffer geld probeerde te pinnen. De verdachte is vervolgens met het slachtoffer teruggereden naar de woning en, nadat hij het slachtoffer een tweede bankpas afhandig had gemaakt, wederom met het slachtoffer naar een pinautomaat (Rabobank) gereden. Pas toen het tweede bankpasje onderweg bleek te zijn kwijtgeraakt en er bij het slachtoffer kennelijk niets meer te halen viel, heeft de verdachte de benen genomen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte op bijzonder grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van een man op hoge leeftijd die hij bovendien al jaren kende. Deze fundamentele rechten van het toch al kwetsbare slachtoffer heeft de verdachte met voeten getreden, enkel om zijn eigen drugsverslaving te kunnen bekostigen. Het hof rekent dit de verdachte zeer zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 augustus 2018, reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten. Ook is de verdachte eerder, doch niet recent, veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Hierbij verdient het echter opmerking dat de verdachte sinds 2015, met uitzondering van een strafbeschikking d.d. 9 augustus 2016, niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest.
Tevens heeft het hof de inhoud van de verschillende rapportages betreffende de persoon van de verdachte in zijn oordeel meegewogen. Hieruit komt onder meer naar voren dat de verdachte verslaafd is aan verdovende middelen, dat hij functioneert op zwakbegaafd niveau en dat het voor hem – ook wegens omstandigheden buiten zijn macht – lastig is om zich aan afspraken met de reclassering te houden. Onder meer vanwege zijn impulsiviteit is het voorts moeilijk de verdachte te begeleiden bij het aanvragen van een uitkering, het zoeken van (vrijwilligers)werk en het opzetten van een behandeltraject bij de GGZ. Al met al wordt verdachtes recidiverisico door de reclassering als hoog wordt ingeschat. Het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt als laag/gemiddeld aangeduid, met als kanttekening dat de verdachte veel motivatie nodig heeft om zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Een en ander heeft geleid tot het reclasseringsadvies de verdachte te veroordelen tot een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een klinische behandeling, een ambulante behandeling en begeleid wonen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, waaronder de omstandigheid dat de verdachte inmiddels clean is (ook van methadon), dat hij in de PI werkt aan zijn toekomst door het halen van certificaten en het vertonen van goed (aldaar als ‘groen’ aangemerkt) gedrag, dat hij wordt ondersteund door zijn familie en dat hij bereid is mee te werken aan een al dan niet klinische behandeling.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, waarbij naar het oordeel van het hof in het bijzonder betekenis toekomt aan de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. In zoverre refereert het hof uitdrukkelijk aan de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waaruit naar voren komt dat voor een woningoverval met licht geweld in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren staat. Het hof sluit hier voor wat betreft feit 1 bij aan. Hoewel het LOVS geen oriëntatiepunt voor straftoemeting biedt voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, moet naar het oordeel van het hof bij een dergelijk feit in beginsel worden gedacht aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Al met al acht het hof voor de thans voorliggende feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren in beginsel passend.
Voor zover door de verdediging onder verwijzing naar een drietal vonnissen van de respectievelijke rechtbanken Zeeland-West-Brabant, Overijssel en Haarlem is aangevoerd dat in vergelijkbare zaken doorgaans lagere straffen worden opgelegd, deelt het hof die opvatting niet. De door de verdediging aangehaalde strafzaken zijn onvoldoende vergelijkbaar met de voorliggende zaak om hieraan in het kader van de straftoemeting betekenis toe te kennen.
In verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hiervoor vermeld, alsmede gelet op het inmiddels substantiële tijdsverloop in deze zaak, zal het hof desalniettemin komen tot een lagere straf dan de gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren welke het hof in de voorliggende zaak als uitgangspunt neemt. Gelet op het vorenoverwogene, zal het hof ondanks het feit dat het hof minder bewezen acht dan de advocaat-generaal, een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de van de zijde van het openbaar ministerie gevorderde straf.
Alles afwegende zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Aan voormeld voorwaardelijk strafdeel zal het hof tevens de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de advocaat-generaal gevorderd en door de reclassering geadviseerd, doch met uitzondering van de bijzondere voorwaarde tot klinische behandeling. In zoverre overweegt het hof dat de noodzaak van een dergelijke interventie, gelet op de duur van het nog ten uitvoer te leggen strafdeel, op dit moment nog niet te voorspellen is.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Het hof zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen, nog niet aan de verdachte teruggegeven goederen, zoals hierna vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding nietig voor wat betreft het volgens de uitleg van het hof onder 3 ten laste gelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
― dat de verdachte zich binnen drie dagen nadat dit arrest onherroepelijk is geworden en de verdachte in vrijheid is gesteld, zich zal melden bij de verslavingsreclassering Novadic Kentron aan de Korte Raamstraat 3 te Breda en dat de verdachte zich zal blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
― dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd, althans zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, ambulant zal laten behandelen voor zijn psychische- en verslavingsproblematiek bij een door de reclassering nog nader te bepalen ambulante instelling voor forensische zorg;
― dat de verdachte zich laat opnemen voor een klinische behandeling van maximaal zeven weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, een en ander indien de reclassering dat nog noodzakelijk acht, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
― dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd, althans zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
― de zwarte mobiele telefoon van het merk Nokia met beslagnummer G1341103;
― de mobiele telefoon van het merk Samsung met beslagnummer G1734834.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.E.J. Hendricksen, griffier,
en op 30 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.