ECLI:NL:GHSHE:2018:4485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
20-001903-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van dood door schuld en overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met bedrijfsongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte werd vrijgesproken van dood door schuld en overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met een bedrijfsongeval waarbij twee werknemers om het leven kwamen. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen om te waarborgen dat werknemers een tank, waarin een risico op een laag zuurstofgehalte bestond, alleen zouden betreden als er geen gevaar was. De werknemers waren op de hoogte van de veiligheidsvoorschriften en hadden veiligheidscursussen gevolgd. Op de dag van het ongeval was de tank afgesloten en hing er een waarschuwingsteken met 'verboden toegang'. Het hof concludeerde dat de verdachte niet kon worden verweten dat zij niet voortdurend toezicht hield op de tank, gezien het veiligheidsbeleid dat was ontwikkeld en toegepast.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete, maar het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en motiveerde de vrijspraak verder. Het hof wees erop dat de slachtoffers in strijd met de veiligheidsvoorschriften de tank hadden betreden en dat de verdachte niet had kunnen voorzien dat dit zou gebeuren. De omstandigheden rondom het ongeval, waaronder het ontbreken van een werkvergunning en een externe mangatwacht, werden in de overwegingen meegenomen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet verwijtbaar had gehandeld en bevestigde de vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001903-16
Uitspraak : 29 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 juni 2016 in de strafzaak met parketnummer 12-994503-12 tegen:

[verdachte] ,

[vestigingsadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte integraal vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof hetgeen onder 1 en onder 2 primair ten laste is gelegd bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot het betalen van een geldboete van respectievelijk € 75.000 en € 125.000.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust. Het hof zal het vonnis van de rechtbank derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de vrijspraak als volgt nader motiveert.
Aanvullende vrijspraakoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de verdachte onvoldoende maatregelen heeft genomen om er voor te zorgen dat werknemers tank SD 7307 uitsluitend zouden betreden als er geen gevaar bestond. De verdachte diende zich voortdurend te vergewissen van de mate van gevaar en het wegnemen daarvan voordat een werknemer tank SD 7307 zou betreden. Daarbij had de verdachte niet mogen volstaan met louter papieren veiligheidsinstructies, maar ook moeten controleren of deze werden opgevolgd en had zij daar bij voortduring toezicht op moeten houden, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op basis van de inhoud van het dossier is het hof van oordeel dat de verdachte voldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen teneinde er zorg voor te dragen dat werknemers een besloten ruimte – zoals tank SD 7307 – slechts zouden betreden als er geen gevaar was. Veiligheidsinstructies werden onder meer gegeven tijdens een algemene voorlichting (een poortinstructie) en een project-specifieke instructie, die werd afgerond met een toets. De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben in oktober 2010 de algemene voorlichting over de veiligheid gekregen. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] de bij de project-specifieke instructie behorende toets heeft gemaakt. Het is het hof niet gebleken dat [slachtoffer 1] deze project-specifieke instructie niet heeft gekregen en evenmin dat hij de toets niet heeft gemaakt. Uit het dossier blijkt bovendien dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] op 27 oktober 2010 een veiligheidscursus hebben gevolgd en het bijbehorende certificaat (SCC 018) hebben behaald. Voorts zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 2 februari 2011 aanwezig geweest bij een
toolboxmeetingwaarin (de voorschriften voor en de gevaren van) het betreden van en het werken in besloten ruimten aan de orde kwam. Voor het mogen betreden van een besloten ruimte – zoals de onderhavige tank SD 7307 – diende er een specifieke werkvergunning te zijn afgegeven, alsmede een taakrisico-analyse (hierna: TRA). Blijkens de TRA betreffende een besloten ruimte vormt een gebrek aan zuurstof in een dergelijke omgeving een belangrijk risico. Voor het betreden van een besloten ruimte was verder vereist dat er een externe mangatwacht aanwezig was. Het hof stelt – evenals de rechtbank – vast dat op 1 april 2011 voor het betreden van tank SD 7307 geen werkvergunning en TRA was afgegeven en dat evenmin een externe manwacht aanwezig was. Desalniettemin hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tank SD 7307 betreden. Door aldus te handelen hebben de slachtoffers niet gehandeld conform de aan hen bekend gemaakte voorschriften waaronder een besloten ruimte mocht worden betreden. Bovendien blijkt uit de inhoud van het dossier dat – naast de aanwezigheid van een (internationaal bekend) waarschuwingsteken inhoudende ‘verboden toegang’ – tank SD 7307 op 1 april 2011 was afgesloten doordat het mangatdeksel met meerdere bouten was vastgemaakt. Er was derhalve ook feitelijk een barrière opgeworpen tegen het betreden van tank SD 7307.
De aan artikel 3.5g Arbeidsomstandighedenbesluit ten grondslag liggende Richtlijn tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (Richtlijn 92/57/EEG, Publicatieblad nr. L 245) gaat er ook van uit dat indien een bouwplaats zones bevat waarvoor beperkte toegang geldt, deze zones dienen te worden uitgerust met voorzieningen, die verhinderen dat onbevoegde werknemers – de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden geen vergunning die dag om tank SD 7307 te betreden – deze zones betreden (zie bijlage IV onder a sub. 10.4).
Het hof is – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat de omstandigheid dat verbalisanten hebben gerelateerd dat een aangetroffen bout zonder veel moeite in de schroefdraad kon worden gedraaid niet zonder meer impliceert dat op 1 april 2011 de bouten eenvoudig konden worden losgedraaid. Op basis van de door de verbalisanten gerelateerde bevindingen en bij het ontbreken van overige aanwijzingen kan immers niet worden vastgesteld hoe los of hoe vast de bouten op 1 april 2011 in de schroefdraden waren gedraaid.
Uit het dossier blijkt voorts dat op de bouwplaats toezicht werd gehouden op de uitvoering van de werkzaamheden en dat er adequaat werd opgetreden indien een overtreding van de veiligheidsinstructies werd geconstateerd. Het hof is derhalve – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat het veiligheidsbeleid van de verdachte niet bestond uit het louter geven van papieren veiligheidsinstructies. Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat gelet op het ontwikkelde en in de praktijk toegepaste veiligheidsbeleid voor de verdachte niet was te voorzien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tank SD 7307 zouden betreden en bovendien dat in het licht van het (hierboven weergegeven) veiligheidsbeleid van de verdachte niet kon worden gevergd dat zij voortdurend (bij ieder mangat) toezicht hield en met name niet wanneer het mangat – zoals hier het geval was – was afgesloten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat [slachtoffer 2] niet alleen op zoek had mogen gaan naar [slachtoffer 1] en dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 2] zag dat het mangat van tank SD 7307 reeds (door [slachtoffer 1] ) was geopend en dat hij hierop in de tank is gaan zoeken naar [slachtoffer 1] .
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] op 1 april 2011 omstreeks 18.00 uur niet aanwezig was op de verzamelplaats om gezamenlijk naar huis te rijden. Voorts kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] is gaan zoeken omdat hij wist waar laatstgenoemde op 1 april 2011 laswerkzaamheden had verricht, namelijk aan de buitenzijde van tank SD 7307. Op basis van de inhoud van het dossier kan evenwel niet worden vastgesteld wat er zich – vanaf het moment dat [slachtoffer 2] zich in de nabijheid van tank SD 7307 bevond – vervolgens heeft afgespeeld. Niet vastgesteld is kunnen worden of [slachtoffer 1] reeds in de tank aanwezig was en [slachtoffer 2] hem daar is gaan zoeken. Het valt niet uit te sluiten, dat [slachtoffer 2] samen met [slachtoffer 1] tank SD 7307 heeft betreden. Het blijft bovendien onduidelijk waarom [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – in strijd met de veiligheidsvoorschriften – tank SD 7307 hebben betreden.
Het feit dat [slachtoffer 2] alleen naar de locatie is gegaan alwaar [slachtoffer 1] de laswerkzaamheden verrichtte, levert naar het oordeel van het hof – mede gelet op het (hierboven weergegeven) veiligheidsbeleid van de verdachte – niet op dat de verdachte daardoor met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid en/of onzorgvuldigheid heeft gehandeld dan wel dat de verdachte handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen. Hierbij heeft het hof mede de omstandigheid in aanmerking genomen dat de op 1 april 2011 door [slachtoffer 1] verrichtte werkzaamheden niet waren aangeduid als ‘werk met een hoog risico’.
Gelet op het bovenstaande is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 29 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.