In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar twee minderjarige kinderen is verleend. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.H. Remmelink, heeft in haar beroepschrift verzocht de beschikking te vernietigen, omdat zij van mening is dat er onvoldoende zorgen zijn over de kinderen om tot een uithuisplaatsing over te gaan. De kinderen staan sinds 31 mei 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en de ondertoezichtstelling is verlengd tot 24 april 2019. De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat er ernstige zorgen zijn over de kinderen, die zich problematisch gedragen en dat de moeder niet adequaat reageert op hun gedrag. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2018 heeft het hof de moeder en de GI gehoord, evenals de minderjarige [minderjarige 1], die zijn mening heeft kenbaar gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de moeder nog steeds instabiel is en dat de kinderen behoefte hebben aan rust en stabiliteit, wat de moeder hen momenteel niet kan bieden. Het hof heeft geoordeeld dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, omdat de noodzaak tot uithuisplaatsing aanwezig blijft. De beslissing is op 25 oktober 2018 uitgesproken.