ECLI:NL:GHSHE:2018:4447

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
200.238.505_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om exequatur van een buitenlands arbitraal vonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om exequatur van een buitenlands arbitraal vonnis. De verzoekster, gevestigd in Rusland, heeft een verzoek ingediend om erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis. De zaak volgde op een tussenbeschikking van 19 juli 2018, waarin het hof de verzoekster in de gelegenheid stelde om het origineel of een authentiek afschrift van het arbitraal vonnis over te leggen, alsook een verklaring dat de overgelegde mailwisseling authentiek en compleet was. De verzoekster heeft hierop gereageerd met een akte en bijlagen, maar het hof heeft twijfels geuit over de authenticiteit van de overgelegde stukken.

Het hof heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd om de originaliteit van de overgelegde documenten te staven. De griffier had eerder telefonisch bevestigd dat er een stuk in het dossier zat waarvan de verzoekster stelde dat het de originele uitspraak betrof, maar het hof kon niet vaststellen dat dit daadwerkelijk het geval was. De verzoekster heeft de gelegenheid gekregen om voor 1 januari 2019 de benodigde documenten in te dienen ter ondersteuning van haar verzoek. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden totdat de verzoekster aan deze voorwaarden heeft voldaan.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in procedures omtrent exequatur en de noodzaak voor partijen om de authenticiteit van documenten te kunnen aantonen, vooral in het geval van buitenlandse arbitrale vonnissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 25 oktober 2018
Zaaknummer : 200.238.505/01
in de zaak van:
[verzoekster] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] (Rusland),
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaten: mr. P.L.A. Hamer en mr. H.C.A. van der Houven van Oordt,
tegen
[verweerster] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
niet verschenen,
in vervolg op de tussenbeschikking van 19 juli 2018.

4.De verdere procedure

4.1
Naar aanleiding van de tussenbeschikking van 19 juli 2018 is door de advocaat van [verzoekster] telefonisch contact opgenomen met de griffie van het hof en zijn diverse nadere vragen gesteld.
4.2.
Bij brief van 28 augustus 2018 is door de griffier namens de behandelende kamer op de vragen gereageerd.
4.3.
Op 31 augustus 2018 is vervolgens een akte na tussenbeschikking namens [verzoekster] ingediend met bijlagen.

5.De beoordeling

5.1.
Het hof heeft bij zijn tussenbeschikking als genoemd [verzoekster] alsnog in de gelegenheid gesteld het origineel of een authentiek afschrift van het arbitraal vonnis over te leggen vóór 1 september 2018, alsmede een verklaring dat de overgelegde uitgeprinte mailwisseling, waarin de gestelde arbitrageovereenkomst is vervat, volledig authentiek en compleet is.
5.2.
In de brief van de griffier als hierboven genoemd is (tevens overgelegd als productie R7 bij de akte van 31 augustus 2018) is naar aanleiding. van de nadere vragen van [verzoekster] onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Naar aanleiding van uw telefonische vragen aan de griffie van 20 juli 2018 betreffende de tussenbeschikking van het hof in bovengenoemde zaak van 19 juli 2018 bericht ik u thans het na overleg met de betreffende kamer het volgende.
Wat de gestelde originele uitspraak (als overgelegd) betreft ontbreekt iedere controlemogelijkheid. Een waarmerking door bijvoorbeeld de arbiter en de getuige, blijkbaar een rechter verbonden aan een rechtbank, met een stempel van het betreffende gerecht alwaar deze werkzaam is, kan op het punt van originaliteit c.a. nadere informatie geven.
Met betrekking tot de uitgeprinte overgelegde (gestelde) mailwisseling kan gedacht worden aan een verklaring van een technicus/ IT specialist (bij voorkeur beëdigd) dat de overgelegde uitprint inderdaad een juiste, volledige en niet gemanipuleerde weergave vormt van daadwerkelijk uitgewisselde originele mailwisseling in de gestelde periode.
Tenslotte wil ik u verzoeken in de toekomst vragen betreffende tussenbeschikkingen of anderszins van inhoudelijke aard uitsluitend schriftelijk te stellen (…).”
5.4.1.
Door [verzoekster] is in haar akte van 31 augustus 2018 betoogd dat reeds de originele uitspraak is overgelegd, dat daarover is gebeld met de griffier en dat de griffier het gesprek bevestigde bij brief van 20 juli 2018 (overgelegd als productie R5 bij de akte). Plotseling zou vervolgens de raadsman van [verzoekster] de brief van 28 augustus 2018 hebben ontvangen, als hierboven deels geciteerd, waaruit blijkt dat het hof beschikt over de originele uitspraak, dat al door arbiter en getuige is gewaarmerkt, aldus [verzoekster] .
5.4.2.
Voorts is door [verzoekster] een verklaring van haarzelf overgelegd, inhoudende dat de overgelegde mailwisseling de originele en volledige overeenkomst betreft (overgelegd als productie R6 bij de akte), en erop gewezen dat in een uitspraak van het High Court uit 1995 een arbitragebeding in een telexbericht als geldig arbitragebeding gold.
De als productie R6 overgelegde verklaring van [verzoekster] volstaat ter onderbouwing van de authenticiteit en compleetheid van de mailwisseling. Een technicus zal dit niet kunnen verklaren, aldus [verzoekster] .
5.4.3.
Tenslotte betreurt [verzoekster] het dat de in het tussenarrest aan de orde gestelde punten niet ten tijde van de mondelinge behandeling aan de orde zijn geweest. De arbiter heeft zich er van vergewist of partijen arbitrage zijn overeengekomen. Verweerder heeft nimmer het bestaan van de arbitrageovereenkomst betwist, aldus [verzoekster] .
5.5.
Het is zonder meer juist dat de in het tussenarrest aangegeven punten al bij de mondelinge behandeling hadden kunnen worden besproken, maar dat is niet geschied.
Het hof kon op voorhand overigens ook niet weten dat de verweerder niet zou verschijnen en ter zake met name de thans aan de orde zijnde formele punten niet kon worden bevraagd.
Dit laat onverlet dat het hof wel opheldering wenst van de gesignaleerde punten.
5.6.
Anders dan [verzoekster] betoogt is door de griffier niet telefonisch bevestigd dat de originele uitspraak zich in het dossier bevindt. Er is uitsluitend aan gegeven dat er een stuk waarvan [verzoekster] stelt dat dat de originele uitspraak betreft, in het dossier zit.
5.7.
Op basis van het thans beschikbare stuk kan het hof niet vaststellen dat sprake is van een origineel. Het hof heeft aangegeven middels de brief van de griffier van 28 augustus 2018, als verstuurd op verzoek van [verzoekster] zelf namelijk in antwoord op de slechts telefonisch gestelde vragen, hoe ter zake duidelijkheid kan worden verkregen. [verzoekster] zal wederom in de gelegenheid worden gesteld ter zake de nodige bescheiden in te leveren.
5.8.
Hetzelfde geldt voor de overgelegde uitgeprinte mailwisseling. De verklaring van [verzoekster] als direct belanghebbende is niet voldoende om de originaliteit van de door haar afgedrukte en overgelegde uitprint te staven. De uitprint kent diverse witte plekken en het is – zoals algemeen bekend – technisch mogelijk ontvangen mails te combineren en manipuleren, waarna van die bewerking in de uitprint als zodanig niet te zien valt. Vandaar de door het hof via de brief van 28 augustus 2018 gedane suggestie ter zake technisch onderzoek van de originele mail in elektronische vormen en een originele verklaring ter zake, inhoudende dat de uitprint een juiste, volledige en niet gemanipuleerde weergave vormt. [verzoekster] zal wederom in de gelegenheid worden gesteld ter zake de nodige bescheiden in te leveren.
5.9.
Het is op zich juist dat verweerder het bestaan van de arbitrage-overeenkomst niet heeft betwist, maar de verweerder heeft evenmin iets van zich laten horen. Het hof wenst daar thans niet de conclusie aan te verbinden dat de stellingen van [verzoekster] als in de onderhavige procedure betrokken dus zonder meer juist zijn.
5.10.
[verzoekster] zal de gelegenheid worden geboden als hierboven in onderdelen 5.7. en 5.8 bedoeld. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De uitspraak

Het hof:
stelt [verzoekster] in de gelegenheid om vóór 1 januari 2019 uitvoering te geven aan het onder 5.10. bepaalde;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2018.