De vraag die thans dient te worden beantwoord, is of de bewindvoerster nieuwe
omstandigheden aanvoert die na afweging van de belangen kunnen meebrengen dat het
belang van [de rechthebbende] bij behoud van de bestaande toestand totdat in hoger beroep is beslist,
alsnog dient te prevaleren boven het belang van Woonwenz om niet langer te wachten op
hetgeen haar, althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg,
toekomt. Deze vraag dient naar het oordeel van het hof ontkennend te worden beantwoord.
Hetgeen de bewindvoerster aanvoert met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van
[de rechthebbende] is, zo leidt het hof af uit de processtukken en het vonnis in eerste aanleg, ook al
aangevoerd in eerste aanleg. Deze omstandigheden zijn, anders dan de bewindvoerster
meent, ook door de kantonrechter meegenomen bij de door hem gemaakte belangenafweging
(vgl. r.o. 4.3 van het bestreden vonnis). Uit r.o. 4.2, laatste volzin van het bestreden vonnis
blijkt dat de kantonrechter tevens rekening heeft gehouden met het tijdsverloop tussen de
ontdekking van de hennepkwekerij en het starten van de ontbindingsprocedure door
Woonwenz.
Voor zover de bewindvoerster stelt dat bij tenuitvoerlegging een noodtoestand ontstaat,
omdat [de rechthebbende] dan haar huisvesting verliest, overweegt het hof dat dit een aan ontruiming
inherente omstandigheid is die ook al bij de belangenafweging door de kantonrechter is
betrokken en die dus evenmin kan worden aangemerkt als een omstandigheid die zich heeft
voorgedaan nadat de zaak in staat van wijzen is gekomen. In zoverre is in het kader van dit incident voor een nieuwe belangenafweging geen plaats. Daar komt bij dat [de rechthebbende] , die er in ieder geval reeds sinds de dagvaarding in eerste aanleg d.d. 18 september 2017, waarbij Woonwenz ontruiming van de woning heeft gevorderd, terdege rekening mee moest houden dat zij elders woonruimte diende te zoeken, niets heeft aangevoerd over inspanningen die zij sedertdien heeft verricht om in aanmerking te komen voor andere woonruimte en ook onvoldoende is gesteld of gebleken dat op geen enkele wijze vervangende woonruimte voor [de rechthebbende] beschikbaar is, terwijl [de rechthebbende] ook haar stelling dat zij na ontruiming van de woning op straat komt te staan op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Het enkele feit dat er naar mening van [de rechthebbende] nieuw bewijs voorhanden is in de vorm van de
door mevrouw [getuige] op 9 juli 2018 bij de rechter-commissaris in strafzaken
afgelegde getuigenverklaring, is evenmin een relevante nieuwe omstandigheid die tot een
nieuwe afweging van belangen dient te leiden nu de getuige verklaart over het onder bedreiging dwingen van [de rechthebbende] tot het dulden van de hennepkwekerij en deze omstandigheid reeds in eerste aanleg naar voren is gebracht.
Overigens sluit het hof zich bij de overwegingen van de kantonrechter aan in het kader van
de belangenafweging in dit incident.