3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
APG is een organisatie die collectieve pensioenregelingen uitvoert voor deelnemers uit het onderwijs, de overheid, de bouw, het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf, woningcorporaties en energie- en nutsbedrijven.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] 1965, is op 1 december 1984 bij APG in dienst getreden op basis van een ambtelijke aanstelling. In 1996 is APG geprivatiseerd en is de aanstelling omgezet in een arbeidsovereenkomst. [appellante] is werkzaam als Application Manager 3.
Voor zover in dit verband van belang, zijn een drietal cao’s op de arbeidsovereenkomst van toepassing geweest, de cao 2009-2011 (die doorgewerkt heeft tot 2013), de cao 2011-2014 (feitelijk vanaf 1 januari 2013) en de cao 2014-2015 (in werking getreden per 1 januari 2015).
In de jaren 2004 tot en met 2014 heeft [appellante] naast het vaste periodieke loon de navolgende bedragen ontvangen:
- in 2004 over 2003: € 750,=;
- in 2008 over 2007: € 2.000,=;
- in 2009 over 2008: € 1.000,=;
- in 2010 over 2009: € 1.000,=;
- in 2011 over 2010: € 1.250,=;
- in 2012 over 2011: € 2.000,=;
- in 2013 over 2012: € 3.500,=;
- in 2013 : € 2.000,=.
In de brieven waarin deze beloningen zijn toegekend worden zij aangeduid als “extra beloning”, vanaf 2009 als “variabele beloning” en in 2013 weer als “extra beloning”.
Vóór 1 januari 2013 ontving [appellante] een loon dat qua omvang lag in de schalen 9 tot en met 15. Per 1 januari 2013 zijn alle werknemers van APG ingeschaald in een nieuw loongebouw met nieuwe bijbehorende loonschalen. Voor [appellante] was dat loonschaal VIII. In dit loongebouw was het maximum van de nieuwe loonschaal voor [appellante] € 224,92 bruto per maand lager dan het loon dat zij tot dan toe ontving. Aan [appellante] is een maandelijkse persoonlijke toeslag (verder: PT) toegekend ter hoogte van dat bedrag, zodat haar maandelijks inkomen op het oude niveau gehandhaafd bleef.
Hoofdstuk 13 van de cao 2011-2014 bevat voor wat betreft de PT de navolgende overgangsbepaling (verder “de overgangsbepaling”):
“PT en individuele variabele beloning
Bij werknemers die als gevolg van de invoering van het nieuwe loongebouw een PT krijgen en die onder de APG cao niet in aanmerking kwamen voor variabele beloning (of targetbeloning), wordt de gerealiseerde variabele beloning niet uitbetaald, tenzij de PT lager is dan de gerealiseerde variabele beloning. Het deel van de variabele beloning boven de PT wordt dan uitbetaald. Vanaf het moment dat de PT volledig in de salarisschaal is ingebouwd, zal de regeling van de individuele variabele beloning volledig van toepassing zijn. De variabele beloning zal nooit meer bedragen dan in hoofdstuk 5, artikel 13 lid 2 en lid 8 genoemd.”
In maart 2014 is [appellante] bij brief door APG geïnformeerd over het feit dat haar variabele beloning over 2013 “gebaseerd op je score 5 %” € 2.563,39 bruto zou bedragen. APG heeft dat bedrag niet uitbetaald onder verwijzing naar de cao, omdat [appellante] een PT ontving van in totaal € 2.719,29 bruto.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat APG de over de jaren 2013 en 2014 aan [appellante] toegekende en/of toe te kennen individuele variabele beloning niet mag verrekenen met de persoonlijke toeslag, met veroordeling van APG tot betaling van € 2.563,39 bruto wegens toegekende variabele vergoeding over 2013, alsmede tot betaling van de variabele beloning over 2014, alles vermeerderd met de verhoging van artikel 7:625 BW en wettelijke rente als omschreven in het petitum van de dagvaarding, alsmede tot betaling van het maandelijks loon van € 4.195,78 bruto, alles onder afgifte van deugdelijke bruto-nettospecificaties en met veroordeling van APG in de kosten van het geding.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Ten onrechte brengt APG op grond van de overgangsbepalingen bij de cao 2011-2014 de PT die zij ontvangt in mindering op de variabele beloning die haar toekomt. Zij heeft in de jaren voorafgaand aan 1 januari 2013 jaarlijks een variabele beloning ontvangen en kwam dus onder de APG-cao in die jaren wel in aanmerking voor een variabele beloning. Om die reden is de overgangsbepaling waar APG zich op beroept op haar niet van toepassing. [appellante] heeft het door APG gevoerde verweer gemotiveerd weersproken.
3.2.3.APG heeft als verweer – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat [appellante] vóór 2013 geen aanspraak had op een variabele beloning als bedoeld in de overgangsbepaling. Zij behoorde niet tot de functionarissen met wie in de periode vóór 1 januari 2013 targetafspraken werden gemaakt. De betalingen die zij ontving betroffen (daarom) geen targetbeloningen, maar prestatiegratificaties. Prestatiegratificaties kunnen niet gelden als variabele beloning, zoals bedoeld in de overgangsbepaling. Vóór 1 januari 2013 kwam [appellante] niet in aanmerking voor variabele beloning en dus is de overgangsbepaling op haar van toepassing en kan APG de variabele beloning verrekenen met de PT.
3.2.4.In het eindvonnis van 20 april 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld dat alle vorderingen van [appellante] , met inbegrip van haar loonvordering, berusten op de stelling dat zij vóór 1 januari 2013 een variabele beloning ontving en dat zij daarom van verrekening uitgezonderd diende te worden. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet is komen vast te staan en heeft om die reden alle vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het geding.