ECLI:NL:GHSHE:2018:4344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
200.196.324_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip variabele beloning in de cao AGP 2011-2014

In deze zaak gaat het om de uitleg van het begrip 'variabele beloning' zoals opgenomen in de cao AGP 2011-2014. Appellante, werkzaam bij APG Diensten B.V., heeft in hoger beroep een verklaring voor recht gevorderd dat APG de aan haar toegekende variabele beloning over de jaren 2013 en 2014 niet mag verrekenen met de persoonlijke toeslag die zij ontvangt. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter die alle vorderingen van appellante had afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de relevante feiten vastgesteld. Appellante ontving in het verleden variabele beloningen, maar APG stelt dat deze niet onder de cao vallen. Het hof heeft de zaak aangehouden om aanvullende stukken van de cao's in te brengen, zodat een juiste uitleg van de bepalingen kan worden gegeven. De uitspraak van het hof is gedaan op 23 oktober 2018, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.196.324/01
arrest van 23 oktober 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M.M.J.F. Sijben te Heerlen,
tegen
APG Diensten B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als APG,
advocaat: mr. C.A.H. Lemmens te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 juli 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 april 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres en APG als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4146681 CV EXPL 15-4722)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven van 13 september 2016 met zeven producties;
  • de memorie van antwoord van 22 november 2016 met acht producties, genummerd 13 tot en met 20;
  • een akte zijdens [appellante] met één productie van 3 januari 2017;
  • een antwoordakte zijdens APG van 31 januari 2017.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
APG is een organisatie die collectieve pensioenregelingen uitvoert voor deelnemers uit het onderwijs, de overheid, de bouw, het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf, woningcorporaties en energie- en nutsbedrijven.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] 1965, is op 1 december 1984 bij APG in dienst getreden op basis van een ambtelijke aanstelling. In 1996 is APG geprivatiseerd en is de aanstelling omgezet in een arbeidsovereenkomst. [appellante] is werkzaam als Application Manager 3.
Voor zover in dit verband van belang, zijn een drietal cao’s op de arbeidsovereenkomst van toepassing geweest, de cao 2009-2011 (die doorgewerkt heeft tot 2013), de cao 2011-2014 (feitelijk vanaf 1 januari 2013) en de cao 2014-2015 (in werking getreden per 1 januari 2015).
In de jaren 2004 tot en met 2014 heeft [appellante] naast het vaste periodieke loon de navolgende bedragen ontvangen:
- in 2004 over 2003: € 750,=;
- in 2008 over 2007: € 2.000,=;
- in 2009 over 2008: € 1.000,=;
- in 2010 over 2009: € 1.000,=;
- in 2011 over 2010: € 1.250,=;
- in 2012 over 2011: € 2.000,=;
- in 2013 over 2012: € 3.500,=;
- in 2013 : € 2.000,=.
In de brieven waarin deze beloningen zijn toegekend worden zij aangeduid als “extra beloning”, vanaf 2009 als “variabele beloning” en in 2013 weer als “extra beloning”.
Vóór 1 januari 2013 ontving [appellante] een loon dat qua omvang lag in de schalen 9 tot en met 15. Per 1 januari 2013 zijn alle werknemers van APG ingeschaald in een nieuw loongebouw met nieuwe bijbehorende loonschalen. Voor [appellante] was dat loonschaal VIII. In dit loongebouw was het maximum van de nieuwe loonschaal voor [appellante] € 224,92 bruto per maand lager dan het loon dat zij tot dan toe ontving. Aan [appellante] is een maandelijkse persoonlijke toeslag (verder: PT) toegekend ter hoogte van dat bedrag, zodat haar maandelijks inkomen op het oude niveau gehandhaafd bleef.
Hoofdstuk 13 van de cao 2011-2014 bevat voor wat betreft de PT de navolgende overgangsbepaling (verder “de overgangsbepaling”):
PT en individuele variabele beloning
Bij werknemers die als gevolg van de invoering van het nieuwe loongebouw een PT krijgen en die onder de APG cao niet in aanmerking kwamen voor variabele beloning (of targetbeloning), wordt de gerealiseerde variabele beloning niet uitbetaald, tenzij de PT lager is dan de gerealiseerde variabele beloning. Het deel van de variabele beloning boven de PT wordt dan uitbetaald. Vanaf het moment dat de PT volledig in de salarisschaal is ingebouwd, zal de regeling van de individuele variabele beloning volledig van toepassing zijn. De variabele beloning zal nooit meer bedragen dan in hoofdstuk 5, artikel 13 lid 2 en lid 8 genoemd.”
In maart 2014 is [appellante] bij brief door APG geïnformeerd over het feit dat haar variabele beloning over 2013 “gebaseerd op je score 5 %” € 2.563,39 bruto zou bedragen. APG heeft dat bedrag niet uitbetaald onder verwijzing naar de cao, omdat [appellante] een PT ontving van in totaal € 2.719,29 bruto.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat APG de over de jaren 2013 en 2014 aan [appellante] toegekende en/of toe te kennen individuele variabele beloning niet mag verrekenen met de persoonlijke toeslag, met veroordeling van APG tot betaling van € 2.563,39 bruto wegens toegekende variabele vergoeding over 2013, alsmede tot betaling van de variabele beloning over 2014, alles vermeerderd met de verhoging van artikel 7:625 BW en wettelijke rente als omschreven in het petitum van de dagvaarding, alsmede tot betaling van het maandelijks loon van € 4.195,78 bruto, alles onder afgifte van deugdelijke bruto-nettospecificaties en met veroordeling van APG in de kosten van het geding.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Ten onrechte brengt APG op grond van de overgangsbepalingen bij de cao 2011-2014 de PT die zij ontvangt in mindering op de variabele beloning die haar toekomt. Zij heeft in de jaren voorafgaand aan 1 januari 2013 jaarlijks een variabele beloning ontvangen en kwam dus onder de APG-cao in die jaren wel in aanmerking voor een variabele beloning. Om die reden is de overgangsbepaling waar APG zich op beroept op haar niet van toepassing. [appellante] heeft het door APG gevoerde verweer gemotiveerd weersproken.
3.2.3.
APG heeft als verweer – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat [appellante] vóór 2013 geen aanspraak had op een variabele beloning als bedoeld in de overgangsbepaling. Zij behoorde niet tot de functionarissen met wie in de periode vóór 1 januari 2013 targetafspraken werden gemaakt. De betalingen die zij ontving betroffen (daarom) geen targetbeloningen, maar prestatiegratificaties. Prestatiegratificaties kunnen niet gelden als variabele beloning, zoals bedoeld in de overgangsbepaling. Vóór 1 januari 2013 kwam [appellante] niet in aanmerking voor variabele beloning en dus is de overgangsbepaling op haar van toepassing en kan APG de variabele beloning verrekenen met de PT.
3.2.4.
In het eindvonnis van 20 april 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld dat alle vorderingen van [appellante] , met inbegrip van haar loonvordering, berusten op de stelling dat zij vóór 1 januari 2013 een variabele beloning ontving en dat zij daarom van verrekening uitgezonderd diende te worden. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet is komen vast te staan en heeft om die reden alle vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het geding.
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen en tot veroordeling van APG om al hetgeen zij naar aanleiding van het bestreden vonnis al aan APG heeft betaald aan haar terug te betalen, alles met veroordeling van APG in de kosten van beide instanties en voor zoveel nodig [het hof leest voor “nodig” “mogelijk”] uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Het hof overweegt vooralsnog als volgt.
Het geschil betreft in hoofdzaak de uitleg van de bewoordingen van de overgangsbepaling die is opgenomen in de cao 2011-2014, meer in het bijzonder de vraag wat dient te worden verstaan onder het begrip “variabele beloning”, dit in relatie tot de eenmalige betalingen die [appellante] in de voorafgaande jaren ontvangen heeft. Voor een uitleg van dit begrip is ook de tekst van de cao 2009-2011 relevant, omdat als onweersproken tussen partijen vaststaat dat die cao heeft doorgewerkt tot en met 31 december 2012 en voor de beoordeling van belang is of [appellante] vóór 1 januari 2013, dus op grond van de cao 2009-2011, in aanmerking kwam voor een variabele beloning. Van belang is daarom hoe de eenmalige betalingen van vóór januari 2013 gekwalificeerd moesten of konden worden onder de toentertijd toepasselijke cao.
3.5.
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten CAO-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. (Vgl. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889).
Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2376). Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (vgl. HR 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4366).
3.6.
Het hof beschikt niet over de volledige teksten van de cao’s die in dit geding aan de orde zijn. Van de zijde van [appellante] zijn als productie 14 bij dagvaarding de pagina’s 15 tot en met 20 en 40 tot en met 43 van de cao 2011-2014 in het geding gebracht en als productie 15 de pagina’s 13 tot en met 16 en 41 tot en met 44 van de cao 2014-2015. Van de zijde van APG zijn bij conclusie van antwoord als productie 1 de inhoudsopgave en de pagina’s 15 tot en met 20 en 40 tot en met 47 van de cao 2011-2014 in het geding gebracht en als productie 2 een deel van de inhoudsopgave en de pagina’s 17 en 18 van de cao 2009-2011. Ten slotte beschikt het hof over het onderhandelaarsakkoord van 5 juni 2012 en de samenvatting (definitief) van de cao-onderhandelingen per 24 juni 2011, welke stukken respectievelijk als productie 13 en productie 17 bij memorie van antwoord in het geding zijn gebracht.
Voor een uitleg van het begrip “variabele beloning” in de cao 2011-2014 en een oordeel over de aard van de eenmalige betalingen aan [appellante] dient het hof te beschikken over de complete teksten van de cao’s waar partijen een beroep op doen, meer in het bijzonder de cao 2009-2011 en de cao 2011-2014, tezamen met de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichtingen. Het hof zal [appellante] , als de daartoe meest gerede partij, toelaten om de volledige teksten, en indien aanwezig ook de toelichtingen daarop, bij akte in het geding te brengen. Na ontvangst van deze stukken zal een nieuwe datum voor arrest worden bepaald. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 30 oktober 2018 voor akte aan de zijde van [appellante] met het hiervoor in r.o. 3.6 vermelde doel;
verstaat dat na het nemen van de akte een nieuwe datum voor arrest zal worden bepaald;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en M.L.A. Filippini en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 oktober 2018.
griffier rolraadsheer