ECLI:NL:GHSHE:2018:4340

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
20-000266-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep tegen vonnis met geldboete tot € 50,00

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was op 28 november 2016 veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 45,00, subsidiair 1 dag hechtenis met een proeftijd van 1 jaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat hij niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de wettelijke bepaling dat hoger beroep is uitgesloten tegen vonnissen waarbij geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 50,00, zoals vastgelegd in artikel 404, tweede lid, aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering.

De verdachte had zijn hoger beroep niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen ingesteld, maar het hof oordeelde dat deze termijnoverschrijding hem niet kon worden tegengeworpen. De griffie had de schriftelijke volmacht, die de verdachte tijdig had ingediend, moeten aanmerken als een verzoek om hoger beroep in te stellen. Ondanks deze constatering kon de verdachte niet in zijn hoger beroep worden ontvangen, omdat de wet hoger beroep uitsluit in dit soort gevallen. Het hof heeft derhalve besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000266-17
Uitspraak : 10 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 28 november 2016 in de strafzaak met parketnummer 96-004567-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1960,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte, onder vernietiging van de eerder uitgevaardigde strafbeschikking, ter zake van ‘overtreding van het bepaalde in artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht’ veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 45,00 subsidiair 1 dag hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Door de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter kan worden ontvangen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het bestreden vonnis is op 28 november 2016 op tegenspraak gewezen. In het procesdossier bevindt zich een appelschriftuur gedateerd 9 december 2016, die blijkens de poststempel en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep tezelfdertijd ter griffie van de rechtbank is afgegeven. De verdachte heeft blijkens de daartoe opgemaakte akte pas op 27 januari 2017 ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant in persoon hoger beroep aangetekend tegen het vonnis toen hij een brief genaamd “herhaling schriftuur” wilde afgeven.
Het hof is van oordeel dat ieder ter griffie ontvangen van de verdachte afkomstig geschrift, waaruit in redelijkheid kan worden opgemaakt dat deze de zaak aan een hogere rechter wil voorleggen, moet worden aangemerkt als een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker om namens hem het betreffende rechtsmiddel in te stellen.
In de schriftuur gedateerd op 9 december 2016 is te lezen dat de verdachte een schriftuur houdende grieven heeft (doen) opstellen “waarmee hij hoger beroep kan instellen”. Voorts staat aan het slot van de schriftuur vermeld dat er “genoeg grondslag is om in hoger beroep te gaan tegen het vonnis in deze zaak”. Gelet op de inhoud van de schriftuur diende de griffie dat geschrift aan te merken als een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker om namens de verdachte hoger beroep in te stellen.
Voorts acht het hof, maar zulks geheel ten overvloede, van belang dat in de toelichting behorende bij de oproeping om ter terechtzitting van de kantonrechter van 28 november 2016 te verschijnen is opgenomen dat de verdachte beroep kan instellen door het inleveren van een beroepschrift.
De termijnoverschrijding kan de verdachte derhalve niet worden tegengeworpen. Verdachte wordt geacht tijdig in appel te zijn gekomen.
Deze constatering leidt er naar het oordeel van het hof evenwel niet toe dat de verdachte in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte namelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 45,00. De wet sluit in artikel 404, tweede lid, aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering hoger beroep uit tegen een vonnis waarbij geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 50,00.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. Het hof zal derhalve dienovereenkomstig beslissen.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Aldus gewezen door:
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 10 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.