ECLI:NL:GHSHE:2018:4338

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
200.205.489_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de inhoud en reikwijdte van een erfdienstbaarheid van weg

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen over de inhoud en reikwijdte van een erfdienstbaarheid van weg. De appellanten, [appellante] c.s., zijn sinds 30 juni 2004 eigenaar van een woning aan de [weg] [A] te [plaats 1]. De geïntimeerden, [geïntimeerde 1] c.s., zijn eigenaren van een aangrenzend perceel en exploiteren een agrarisch bedrijf. De erfdienstbaarheid, die oorspronkelijk is gevestigd bij akte van 30 december 1986, is gewijzigd bij akte van 22 juli 1998. De partijen zijn in conflict over de uitleg van deze erfdienstbaarheid, waarbij [appellante] c.s. stellen dat zij en derden gerechtigd zijn om de erfdienstbaarheid te gebruiken voor verschillende doeleinden, terwijl [geïntimeerde 1] c.s. van mening zijn dat de erfdienstbaarheid beperkt is tot het gebruik van de openbare weg naar de garage van [appellante] c.s.

De rechtbank heeft in een eerder vonnis van 7 september 2016 geoordeeld dat [appellante] c.s. en derden gerechtigd zijn om te voet, per fiets of per auto gebruik te maken van de erfdienstbaarheid, en heeft [geïntimeerde 1] c.s. verboden deze te belemmeren. In hoger beroep hebben [appellante] c.s. hun vorderingen gewijzigd en uitgebreid, wat door [geïntimeerde 1] c.s. is betwist. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de notariële akten en de partijbedoelingen, en heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid uitsluitend is bedoeld voor het komen en gaan van de openbare weg naar de woning van [appellante] c.s. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en de vorderingen van [appellante] c.s. afgewezen, met veroordeling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de exacte bewoordingen in de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid en de noodzaak om deze te interpreteren in het licht van de partijbedoelingen en de relevante wetgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.205.489/01
arrest van 23 oktober 2018
in de zaak van

1.[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder: [appellante] c.s.,
advocaat mr. R.A.F. Willems te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde 1] c.s.,
advocaat: mr. A.D.A. Quaedvlieg te Weert ,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 31 januari 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer/rolnummer C/03/210137 / HA ZA 15-482 tussen partijen gewezen vonnis van 7 september 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 31 januari 2017;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 20 maart 2017, waarbij geen minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
  • de memorie van grieven van [appellante] c.s. van 13 juni 2017 met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde 1] c.s. van 22 augustus 2017 met producties;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellante] c.s. van 31 oktober 2017 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken vermeld in het tussenarrest van 31 januari 2017 en de stukken van de eerste aanleg.

6. De verdere beoordeling

in het principaal appel en in het incidenteel appel
6.1
In overweging 2. van het vonnis van 7 september 2016 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
[appellante] c.s. zijn sedert 30 juni 2004 eigenaar van de woning aan de [weg] [A] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] sectie [sectie 1] nummer [nummer 1] .
De heer [geïntimeerde 1] is eigenaar van de woning aan de [weg] [B] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] sectie [sectie 1] nummer [nummer 2] en van het perceel [weg] [C] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] sectie [sectie 1] nummer [nummer 3] . [geïntimeerde 1] c.s. exploiteren ter plaatse een agrarisch bedrijf.
De woning van [appellante] c.s. ligt naast de inrit van het bedrijf van [geïntimeerde 1] c.s.. Op een deel van die inrit is ten behoeve van het perceel van [appellante] c.s. en ten laste van het perceel van [geïntimeerde 1] bij akte van 30 december 1986 een erfdienstbaarheid van weg gevestigd, gewijzigd bij akte van 22 juli 1998.
De gewijzigde erfdienstbaarheid is met een citaat uit de akte van levering van 22 juli 1998 opgenomen in de akte van levering 30 juni 2004 van de woning van [appellante] c.s. onder het hoofdstuk “
Erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen” . Dit citaat luidt als volgt:
Wijziging erfdienstbaarheid
De comparanten verklaarden dat bij akte op dertig december negentienhonderd zes en tachtig verleden voor [notaris] , destijds notaris ter standplaats [plaats 1] , overgeschreven ten hypotheekkantore te [plaats 2] op een en dertig december daarna in register [register] deel [deel] nummer [registernummer] , ten behoeve van perceel thans bekend als gemeente [plaats 1] sektie [sectie 1] nummer [nummer 4] -eigendom van verkoper- en ten laste van het perceel thans bekend als gemeente [plaats 1] sektie [sectie 1] nummer [nummer 3] -eigendom van koper- een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd, woordelijk luidende:
“Vervolgens verklaarden de comparanten bij deze te vestigen als erfdienstbaarheid het recht van weg, ten laste van het hierbij verkochte onroerend goed sub III. en ten behoeve van het kadastrale perceel Gemeente [plaats 1] sektie [sectie 2] nummer [nummer 5] (eigendom van de na te noemen Heer [derde] ), uitsluitend om te komen van en te gaan naar de openbare weg, uit te oefenen op de minst bezwarende wijze, welk recht van weg de comparant sub 1. voornoemd, volgens zijn verklaring ten deze handelend als mondeling lasthebber van de heer [derde] , veehouder, wonende te [plaats 1] , [weg] [A] , verklaarde aan te nemen.”
Partijen verklaarden met betrekking tot vermelde aangehaalde erfdienstbaarheid als volgt:
Door de onderhavige levering van het verkochte is de erfdienstbaarheid voor het gedeelte van het heersend erf dat eigendom is geworden van de eigenaar van het dienend erf door vermenging tenietgegaan.
Het gedeelte van de weg waarop de erfdienstbaarheid blijft rusten is dat deel dat vanaf de [weg] loopt tot aan het einde van het perceelsgedeelte dat verkoper in eigendom behoudt en zal [door] de eigenaar van het heersend erf zodanig gebruikt mogen worden dat de woning op het heersend erf vanaf de zijkant voor auto’s bereikbaar blijft.
De erfdienstbaarheid zal niet mogen worden belemmerd en derhalve voor het heersend en dienend erf vrij toegankelijk en vrij van obstakels dienen te zijn.”
Tussen partijen bestaat onenigheid over het gebruik en de reikwijdte van genoemde erfdienstbaarheid. Dit heeft tot verschillende incidenten tussen hen geleid.
6.2
Schematisch en niet op schaal gaat het om de volgende situatie, waarbij de erfdienstbaarheid gearceerd is aangegeven:
6.3
Bij dagvaarding van 7 augustus 2016 hebben [appellante] c.s. de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde 1] c.s. aanhangig gemaakt. In deze procedure stellen [appellante] c.s. dat [geïntimeerde 1] c.s. een te beperkte uitleg van de erfdienstbaarheid hanteren en dat zij [appellante] c.s. hinderen bij het gebruik dat [appellante] c.s. van de erfdienstbaarheid maken en ook mogen maken. [geïntimeerde 1] c.s. betwisten dat en stellen zich op het standpunt dat [appellante] c.s. een te ruime uitleg aan de erfdienstbaarheid geven en de inrit waar de erfdienstbaarheid op wordt uitgeoefend gebruiken op een wijze die niet met de strekking van die erfdienstbaarheid in overeenstemming is. Het gaat hierbij, kort gezegd, om ieder ander gebruik dan om van de openbare weg, de [weg] , naar de garage op het perceel aan de [weg] [A] te gaan. Partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld ter bepaling van de reikwijdte en het gebruik van de erfdienstbaarheid.
6.4
De rechtbank heeft een comparitie van partijen bepaald die op 23 augustus 2016 heeft plaatsgevonden.
Bij vonnis van 7 september 2016 heeft de rechtbank - samengevat - op de vorderingen van [appellante] c.s. in conventie voor recht verklaard dat [appellante] c.s. én derden gerechtigd zijn om te voet, per fiets of per auto te komen van en te gaan naar de openbare weg en [geïntimeerde 1] c.s. verboden de erfdienstbaarheid op welke wijze dan ook te belemmeren, op verbeurte van een dwangsom van € 100,= per overtreding met een maximum van € 2.500,=.
Op de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. in reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de erfdienstbaarheid uitsluitend ziet op het komen en gaan van de openbare weg tot aan de woning (met garage en tuin) van [appellante] c.s. op de minst bezwaarlijke wijze, voor recht verklaard dat het gebruik voor de grasmaaier, de vuilcontainer, kippen, honden en eventuele andere dieren van [appellante] c.s. niet valt onder het bereik van de erfdienstbaarheid en [appellante] c.s. verboden in strijd met de erfdienstbaarheid te handelen op verbeurte van een dwangsom van € 100,= per overtreding met een maximum van € 2.500,=.
De proceskosten in conventie en in reconventie heeft de rechtbank tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Beide verboden zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6.4
In hoger beroep hebben [appellante] c.s. hun vorderingen in conventie gewijzigd. Zij vorderen thans, samengevat:
a. een verklaring voor recht dat zij én derden gerechtigd zijn om te voet, met (motor)voertuigen (al dan niet met een aanhanger) - waaronder maar niet beperkt tot een fiets, een personenauto, een bestelauto, een bedrijfsauto, een camper, een vrachtwagen, een landbouwvoertuig - of op welke wijze dan ook - waaronder maar niet beperkt tot het lopen met een aangelijnde hond, een groenbak of een grasmaaier - te komen van en te gaan naar de openbare weg,
met een subsidiaire vordering ten aanzien van de grasmaaier;
[geïntimeerde 1] c.s. te verbieden de uitoefening van de erfdienstbaarheid op welke wijze dan ook te belemmeren, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per overtreding en voor iedere dag dat deze voortduurt;
met veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. in de kosten van beide instanties, met de wettelijke rente en nakosten.
In hun memorie van antwoord in het principaal appel hebben [geïntimeerde 1] c.s. bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging. Uit hun toelichting op dit bezwaar blijkt dat dit geen processueel bezwaar betreft maar een inhoudelijke betwisting van de vermeerderde eis. Het hof acht de eiswijziging niet ontoelaatbaar zodat in het hierna volgende van de aldus gewijzigde eis van [appellante] c.s. in conventie zal worden uitgegaan.
6.5
De vijf grieven van [appellante] c.s. in het principaal appel zijn gericht op volledige afwijzing van de reconventionele vordering van [geïntimeerde 1] c.s. en op toewijzing van de (gewijzigde) vordering in conventie van [appellante] c.s.. De twee grieven van [geïntimeerde 1] c.s. betreffen de beslissing van de rechtbank dat ook derden gerechtigd zijn de erfdienstbaarheid te gebruiken en de hoogte van de aan [appellante] c.s. opgelegde dwangsom. Het hof zal de aangevoerde grieven gezamenlijk behandelen.
6.6
Op grond van artikel 5:73 lid 1 BW worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. In geval van twijfel is, kort gezegd, de bestendige uitoefening beslissend.
6.7
Bij de beantwoording van de vraag naar de inhoud van de erfdienstbaarheid in kwestie stelt het hof voorop dat deze volgens vaste rechtspraak dient te worden bepaald op basis van de in de notariële akte van 30 juni 2004 tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Beginselen van redelijkheid en billijkheid zullen bij de uitleg van de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend een rol spelen.
6.8
In dit geval betreft de akte van 30 juni 2004 niet de eerste vestiging van de erfdienstbaarheid maar de weergave daarvan in de eerdere akte van 22 juli 1998, die een wijziging inhield ten opzichte van de erfdienstbaarheid zoals deze was gevestigd bij akte van 30 december 1986. Dat betekent dat voor de bepaling van de inhoud van de thans bestaande erfdienstbaarheid tevens van belang is de omschrijving daarvan in de akte van 30 december 1986, zoals aangehaald in die van 30 juni 2004. In die eerstgenoemde akte gaat het om ‘het recht van weg (…) uitsluitend om te komen van en te gaan naar de openbare weg, uit te oefenen op de minst bezwarende wijze’. Dit laatste zinsdeel komt overeen met het bepaalde in artikel 5:74 BW. Voor het overige gaat het om een erfdienstbaarheid die uitsluitend is bestemd om naar de [weg] te gaan en, omgekeerd, vanaf de [weg] te komen.
6.9
De wijziging die in de akte van 22 juli 1998 is doorgevoerd betreft allereerst een beperking in de lengte van de strook grond (inrit) waarover de erfdienstbaarheid wordt uitgeoefend. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil: ‘Het gedeelte van de weg waarop de erfdienstbaarheid blijft rusten is dat deel dat vanaf de [weg] loopt tot aan het einde van het perceelsgedeelte dat verkoper in eigendom behoudt’, dat wil zeggen de strook die gezien vanaf de [weg] rechts van het perceel van [appellante] c.s. ligt op de linkerkant van het perceel van [geïntimeerde 1] waar dit perceel aan de [weg] grenst. Over de breedte van deze strook bestaat ook geen verschil van mening; deze bedraagt 3.80 meter.
6.1
Daarnaast is in de akte van 22 juli 1998 bepaald dat de hiervoor omschreven weg, dus het restant van de oorspronkelijke erfdienstbaarheid uit de akte van 30 december 1986, door ‘de eigenaar van het heersend erf’, dat is nu perceel [nummer 1] van [appellante] c.s., ‘zodanig gebruikt zal mogen worden dat de woning op het heersend erf vanaf de zijkant voor auto’s bereikbaar blijft’. Hierbij is ten slotte bepaald dat ‘de erfdienstbaarheid niet zal mogen worden belemmerd en derhalve voor het heersend en dienend erf vrij toegankelijk en vrij van obstakels zal dienen te zijn.’
6.11
Wanneer de omschrijving van de erfdienstbaarheid zoals deze thans tussen [appellante] c.s. en [geïntimeerde 1] c.s. geldt wordt uitgelegd aan de hand van de hiervoor in 6.7 weergegeven maatstaf, waarbij de gebezigde bewoordingen het uitgangspunt vormen, dan blijkt dat het gaat om een recht van weg, uitsluitend bestemd om van en naar de [weg] te gaan, die door [appellante] c.s. gebruikt kan worden zodanig dat haar woning via de zijkant voor auto’s bereikbaar blijft. Hiermee is de erfdienstbaarheid naar het oordeel van het hof zodanig omschreven dat daaruit de partijbedoeling met betrekking tot de inhoud en de reikwijdte ervan kan worden afgeleid en in deze procedure kan worden bepaald. De reden dat het perceel via de rechterzijkant ervan bereikbaar moet blijven voor auto’s is gelegen in de garage die op het perceel is gesitueerd met de deur in de richting van die zijkant. De erfdienstbaarheid betreft de bereikbaarheid van de woning voor auto’s. Daaruit blijkt dat het gaat om privé verkeer en niet om bedrijfsmatig verkeer. Het perceel is verkocht als ‘semi-bungalow met vrijstaande garage, ondergrond en tuin’, zodat de omstandigheid dat de garage ook toegankelijk is voor andere voertuigen dan personenauto’s niet meebrengt dat de erfdienstbaarheid ook voor dergelijke andere voertuigen geldt . Het betoog van [appellante] c.s. dat het perceel in de toekomst wellicht verkocht zou kunnen worden voor de uitoefening van een bedrijf kan haar niet baten aangezien een dergelijke bestemming niet aan de orde is in de tekst van de akte. De woning is voor allerlei doeleinden rechtstreeks bereikbaar vanaf de openbare weg aangezien het perceel aan een zijde geheel vrij en zonder belemmeringen aan de [weg] grenst. De enige belemmeringen die daar staan, namelijk vier verkeerspaaltjes, zijn daar door [appellante] c.s. zelf in de aan de gemeente toebehorende berm van de [weg] geplaatst. Om met privé auto’s vanaf de [weg] bij en in de garage te komen, en omgekeerd, is wel een andere toegang nodig en die wordt precies geboden door de strook grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd. Meer is niet nodig, minder ook niet. De eigenaar van het heersende erf mag de erfdienstbaarheid
uitsluitenddaartoe gebruiken. De tekst van de akte impliceert niet dat alleen auto’s van de eigenaar, kort gezegd, over de grond waarop de erfdienstbaarheid rust naar de garage/loods van [appellante] c.s. (en terug) mogen rijden. Ook derden mogen dit met hun auto doen, mits met goedvinden van [appellante] c.s. Het gaat hierbij om ‘rijden’; parkeren valt er dus niet onder.
6.12
Deze uitleg van de erfdienstbaarheid volgt naar het oordeel van het hof geheel uit de tekst van de akte, zonder dat er lacunes zijn die op de voet van de eerste volzin van artikel 5:73 lid 1 BW door de plaatselijke gewoonte dienen te worden bepaald. Twijfel is er evenmin zodat ook de tweede volzin van artikel 5:73 lid 1 BW over de wijze waarop de erfdienstbaarheid is uitgeoefend niet aan de orde is en de omstandigheden die partijen in dit verband hebben aangevoerd geen bespreking behoeven. Voor bewijslevering ten aanzien van die omstandigheden bestaat bij deze stand van zaken geen grond.
6.13
Een en ander brengt het hof tot dezelfde uitleg van de erfdienstbaarheid als de rechtbank en dezelfde daaraan verbonden consequenties voor de vorderingen in conventie en in reconventie, zodat de daartegen gerichte grieven van beide partijen verworpen worden en de onderdelen a), b) en c) van de vordering van [appellante] c.s. zoals in hoger beroep gewijzigd worden afgewezen. Resteert de tweede grief van [geïntimeerde 1] c.s. in het incidenteel appel tegen de hoogte van de opgelegde dwangsommen. Ter onderbouwing van deze grief hebben [geïntimeerde 1] c.s. een aantal overtredingen van het door de rechtbank opgelegde verbod vermeld, die door [appellante] c.s. gemotiveerd zijn bestreden. Wat daar van zij: het hof acht de door de rechtbank opgelegde dwangsom in overeenstemming met de aard van de zaak en de ernst van eventuele overtredingen van het door de rechtbank opgelegde en door het hof gehandhaafde verbod.
6.14
De slotsom is dat het vonnis van 7 september 2016 geheel zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellante] c.s. in de kosten van het principaal appel en met veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. in de kosten van het incidenteel appel, en met afwijzing van het meer of anders gevorderde.

7.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis van 7 september 2016 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] c.s. in de kosten van het principaal appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. begroot op € 314,= aan griffierecht, op € 2.148,= aan salaris advocaat en wat betreft de nakosten op € 157,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,= vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [geïntimeerde 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van het incidenteel appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van [appellante] c.s. begroot op € 1.074,= aan salaris advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dit arrest en, voor het geval voldoening niet binnen 14 dagen plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening en wat betreft de nakosten op € 131,=, te vermeerderen met € 68,= en de explootkosten indien betekening plaatsvindt, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dit arrest en, voor het geval voldoening niet binnen 14 dagen plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en C.W.T. Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 oktober 2018.
griffier rolraadsheer