In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de onderbewindstelling van de rechthebbende. De rechthebbende, die in eerste aanleg door de rechtbank Oost-Brabant onder bewind was gesteld, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen. De rechthebbende stelt dat er geen grond is voor de onderbewindstelling en dat hij zijn financiën zelf kan regelen. Hij heeft een vordering van € 25.000,-- van een vorige bewindvoerder, wat volgens hem kan helpen bij het aflossen van zijn schulden. De bewindvoerder daarentegen heeft zorgen over de financiële situatie van de rechthebbende en wijst op een schuldenlast van bijna € 20.000,--. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de moeder van de rechthebbende en de bewindvoerder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de gronden voor de onderbewindstelling zijn voldaan. De rechthebbende heeft zijn leefgeld niet goed kunnen beheren en heeft regelmatig extra geld van de bewindvoerder gevraagd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant bekrachtigd, waarbij het bewind over de goederen van de rechthebbende is gehandhaafd. Tevens is bepaald dat een kopie van de beschikking naar de griffier van de rechtbank Oost-Brabant wordt gestuurd voor aantekening in het Curatele- en bewindregister.