ECLI:NL:GHSHE:2018:4318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
200.233.639_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van bewind over goederen van een meerderjarige wegens geestelijke toestand en schuldenlast

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de onderbewindstelling van de rechthebbende. De rechthebbende, die in eerste aanleg door de rechtbank Oost-Brabant onder bewind was gesteld, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen. De rechthebbende stelt dat er geen grond is voor de onderbewindstelling en dat hij zijn financiën zelf kan regelen. Hij heeft een vordering van € 25.000,-- van een vorige bewindvoerder, wat volgens hem kan helpen bij het aflossen van zijn schulden. De bewindvoerder daarentegen heeft zorgen over de financiële situatie van de rechthebbende en wijst op een schuldenlast van bijna € 20.000,--. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de moeder van de rechthebbende en de bewindvoerder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de gronden voor de onderbewindstelling zijn voldaan. De rechthebbende heeft zijn leefgeld niet goed kunnen beheren en heeft regelmatig extra geld van de bewindvoerder gevraagd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant bekrachtigd, waarbij het bewind over de goederen van de rechthebbende is gehandhaafd. Tevens is bepaald dat een kopie van de beschikking naar de griffier van de rechtbank Oost-Brabant wordt gestuurd voor aantekening in het Curatele- en bewindregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 oktober 2018
Zaaknummer: 200.233.639/01
Zaaknummer eerste aanleg: 5550788 BM VERZ 16-6597
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.A.W. Ketelaars.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Brabant, verzoeker in eerste aanleg (hierna te noemen: GGZ);
- Bewindvoerderskantoor [bewindvoerderskantoor] B.V. (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de heer [halfbroer van appellant] , halfbroer van appellant (hierna te noemen: [halfbroer van appellant] );
- mevrouw [halfzus van appellant 1] , halfzus van appellant (hierna te noemen: [halfzus van appellant 1] );
- mevrouw [halfzus van appellant 2] , halfzus van appellant (hierna te noemen: [halfzus van appellant 2] );
- mevrouw [halfzus van appellant 3] , halfzus van appellant (hierna te noemen: [halfzus van appellant 3] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 februari 2018, heeft de rechthebbende verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Ketelaars;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger namens de bewindvoerder] .
De moeder, [halfzus van appellant 1] , [halfzus van appellant 2] , [halfzus van appellant 3] en GGZ zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. [halfbroer van appellant] is niet opgeroepen omdat hij niet voorkwam in het BRP.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 augustus 2017;
  • het journaalbericht met bijlagen, ingekomen ter griffie op 9 maart 2018;
  • het ter zitting door de bewindvoerder overgelegde budgetoverzicht en schuldenoverzicht.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, kort samengevat, een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende wegens een lichamelijke of geestelijke toestand en Bewindvoerderskantoor [bewindvoerderskantoor] B.V. tot bewindvoerder benoemd.
3.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Voor een onderbewindstelling bestaat geen grond. De rechthebbende wenst hieraan geen medewerking te verlenen. Hij wil zijn financiën zelf regelen, eventueel met een tussentraject om te laten zien dat hij het kan. De omvang van de schulden is onduidelijk en de rechthebbende heeft nog een bedrag tegoed van € 25.000,-- van de vorige bewindvoerder waarmee schulden kunnen worden afgelost. Van oplopende schulden is geen sprake en met schulden aan medepatiënten is de rechthebbende niet bekend. Verder vindt de rechthebbende dat hij te weinig leefgeld ontvangt.
3.4.
De bewindvoerder voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De bewindvoerder vraagt zich af of de rechthebbende zijn vaste lasten zal voldoen indien het bewind wordt opgeheven. Zodra de rechthebbende zelfstandig woont, zal schuldhulpverlening worden aangevraagd en hiervoor is de onderbewindstelling noodzakelijk.
De rechthebbende heeft zijn leefgeld een tijdlang maandelijks ontvangen, maar dit werkte niet omdat het na twee weken al op was, waarna de rechthebbende geld ging lenen van medebewoners. De rechthebbende krijgt soms extra geld voor bepaalde zaken, maar hij besteedt het dan ook wel eens ergens anders aan.
Er is voor een bedrag van € 19.299,-- aan vorderingen ingediend. Van een vordering op de vorige bewindvoerder is geen sprake.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.5.2.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat aan de gronden voor een onderbewindstelling is voldaan. Naar het hof is gebleken, is sprake van een schuldenlast van bijna € 20.000,--. De rechthebbende heeft zijn leefgeld een aantal maanden als maandbedrag ontvangen, maar maakte het dan binnen twee weken op, waarna hij geld ging lenen van medebewoners. Ook heeft de rechthebbende de bewindvoerder meerdere keren om extra geld gevraagd voor bepaalde zaken en het vervolgens aan andere zaken uitgegeven. Zo heeft de bewindvoerder de rechthebbende drie keer extra geld moeten geven voor de aanschaf van een identiteitskaart. De zorg van de bewindvoerder dat de rechthebbende zijn vaste lasten niet zal voldoen zodra hij zelfstandig woont en er geen sprake meer is van een bewind, is naar het oordeel van het hof dan ook gerechtvaardigd. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de rechthebbende nog een vordering op de voormalige bewindvoerder heeft, zodat met die eventuele vordering geen rekening kan worden gehouden. Het hof neemt voorts in aanmerking dat, zodra de rechthebbende zelfstandig woont, schuldhulpverlening zal worden aangevraagd, waarvoor noodzakelijk is dat de goederen van de rechthebbende onder bewind zijn gesteld.
3.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.7.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Curatele- en bewindregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, P.P.M. van Reijsen en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door de griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.