ECLI:NL:GHSHE:2018:4309

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
200.233.270_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige met downsyndroom na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015, in het kader van een hoger beroep. De moeder, hierna te noemen de moeder, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 8 november 2017 aangevochten, waarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is vastgesteld. De moeder stelt dat zij meer structuur en warmte kan bieden dan de vader en dat de vader niet over de juiste opvoedkundige kwaliteiten beschikt. De vader, hierna te noemen de vader, heeft de beschikking van de rechtbank verdedigd en verzoekt deze te bekrachtigen. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn ook betrokken bij de zaak en hebben hun standpunten naar voren gebracht.

Het hof heeft de zaak op 18 oktober 2018 behandeld en heeft vastgesteld dat de vader zijn rol als verzorgende ouder goed invult. De moeder heeft in het verleden niet altijd de zorg voor [de minderjarige] adequaat ingevuld en is vaak afwezig bij belangrijke afspraken. Het hof oordeelt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de hoofdverblijfplaats bij de vader blijft, gezien de goede zorg en de stabiliteit die hij biedt. De zorgregeling wordt niet gewijzigd, omdat de GI een verzoek tot wijziging heeft ingediend dat nog door de rechtbank moet worden beoordeeld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 oktober 2018
Zaaknummer : 200.233.270/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/223326/FA RK 16-2518
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.A.M. Verkuijlen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw.
Als belanghebbende merkt het hof aan:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
locatie [locatie]
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats]
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).
De zaak heeft betrekking op de minderjarige
[de minderjarige](hierna: [de minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van de zaak in eerste aanleg naar de beschikking van de
rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 november 2017, gewezen onder
voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft op het woonadres van de moeder, alsmede een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] eenmaal per twee weken een weekeinde bij de vader verblijft van vrijdagmiddag 14.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, subsidiair, voor het geval de hoofdverblijfplaats niet bij de moeder wordt bepaald, een verdeling van zorg- en opvoedingstaken vast te stellen zodanig dat de vader en de moeder gelijkwaardig bij de opvoeding en verzorging zijn betrokken en daarbij uitdrukkelijk te bepalen dat indien daarvoor noodzakelijk is dat een (medisch) kinderdagverblijf, fysiotherapeut, logopedist of andere zorgverlener/behandelaar moet worden ingeschakeld in de woonomgeving van de moeder, de vader gehouden is daaraan mee te werken.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 april 2018, heeft de vader gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de voormelde beschikking te bekrachtigen
.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 april 2018, heeft de GI gemotiveerd gereageerd op het beroepschrift.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Verkuijlen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Leeuw;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • een V6-formulier met producties van de kant van de moeder, ingekomen ter griffie op 22 februari 2018;
  • een V6-formulier met akte nadere specificatie bewijsaanbod van de kant van de moeder, ingekomen ter griffie op 4 september 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De vader en de moeder hebben het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] is geboren met het downsyndroom.
In mei 2016 hebben de ouders hun relatie verbroken.
De rechtbank heeft [de minderjarige] op 8 augustus 2016 voorlopig onder toezicht gesteld en een onderzoek van de raad gelast naar de noodzaak van een definitieve ondertoezichtstelling.
Bij vonnis in kort geding van 8 augustus 2016 heeft de voorzieningenrechter voorts een
voorlopige verdeling van de verzorgings- en opvoedingstaken bepaald en de raad verzocht te rapporteren over de meest passende hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de meest passende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
[de minderjarige] had op dat moment het hoofdverblijf bij de vader.
In het raadsrapport van 11 oktober 2016 kwam de raad tot het advies om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor een periode van 6 maanden, de hoofdverblijfplaats voorlopig bij de vader vast te stellen en een voorlopige zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] van maandagochtend tot donderdagnamiddag bij de vader verblijft en van donderdagnamiddag tot maandagochtend bij de moeder. Behandelingen van [de minderjarige] dienen te worden afgestemd op de haal- en brengmomenten van en naar de andere ouder.
Bij beschikking van 24 oktober 2016 is de ondertoezichtstelling uitgesproken voor 12 maanden.
Bij beschikking van 30 november 2016 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] voorlopig bij de vader bepaald en een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij [de minderjarige] van woensdag 12.00 tot zaterdag 12.00 uur bij de moeder verblijft, vervolgens van zaterdag 12.00 uur tot woensdag 12.00 uur bij de vader, dan woensdag 12.00 tot zondag 12.00 bij de moeder, zondag 12.00 uur tot woensdag 12.00 bij de vader etc., waarbij het wisselmoment plaatsvindt op het station in [plaats] . De rechtbank heeft de definitieve beslissing over hoofdverblijf en zorgregeling aangehouden voor de duur van 6 maanden in afwachting van de uitvoering van de voorlopige regeling. In die periode diende er meer zicht te komen op de persoonlijke situatie van de vader en de opvoedcapaciteiten van de moeder.
In het raadsrapport van 7 september 2017 heeft de raad geadviseerd om de hoofdverblijfplaats definitief bij de vader te bepalen. Ten aanzien van de zorgregeling luidde het advies om deze zo veel mogelijk evenredig te houden.
Omdat [de minderjarige] echter gebruik zou gaan maken van voorschoolse opvang/educatie, kon de evenredige regeling niet meer worden uitgevoerd. De raad adviseerde daarom een ruime weekendregeling waarbij [de minderjarige] iedere week van donderdagavond 18.00 tot zondagavond 16.00 bij de moeder verblijft. Om de vader echter de mogelijkheid te geven ook een weekend met [de minderjarige] iets leuks te ondernemen, adviseerde de raad om [de minderjarige] het eerste weekend van de maand van donderdagavond 18.00 uur tot zaterdagochtend 10.00 uur (dus niet tot zondag) bij de moeder te laten verblijven. Vakanties en feestdagen te verdelen in onderling overleg.
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 8 november 2017 heeft de rechtbank
bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn.
De verdeling van zorg- en opvoedingstaken is door de rechtbank als volgt bepaald:
- vanaf woensdag 12.00 uur tot zaterdag 12.00 uur verblijft [de minderjarige] bij de moeder;
- vanaf zaterdag 12.00 uur tot woensdag 12.00 uur verblijft [de minderjarige] bij de vader;
- vanaf woensdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur verblijft [de minderjarige] bij de moeder;
- vanaf zondag 12.00 uur tot woensdag 12.00 uur verblijft [de minderjarige] bij de vader;
- enzovoorts;
waarbij de overdracht zal plaatsvinden bij de ouders thuis.
De rechtbank heeft voorts bepaald dat als kader vanaf het moment dat [de minderjarige] een (medisch) kinderdagverblijf zal bezoeken de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal plaatsvinden:
- [de minderjarige] verblijft van donderavond 18.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur bij de moeder;
- in het eerste weekend van de maand verblijft [de minderjarige] van donderdagavond 18.00 uur
tot zaterdagochtend 10.00 uur bij de moeder;
- vakanties en feestdagen zullen ouders in onderling overleg regelen;
waarbij de overdracht zal plaatsvinden bij de ouders thuis.
Mocht voornoemde zorgverdeling niet haalbaar zijn gelet op de noodzakelijke behandelingen en de dagopvang van [de minderjarige] , zal de GI in overleg met de ouders een regeling vaststellen die zoveel mogelijk tegemoet komt aan het hiervoor beschreven kader.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het
volgende aan.
De eerste grief van de moeder ziet op de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf.
De moeder stelt dat zij [de minderjarige] meer dan de vader structuur en warmte kan geven. Zij heeft een uitgebreider netwerk dan de vader.
Zij dicht de vader minder pedagogische en opvoedkundige kwaliteiten toe, vanwege zijn belaste verleden en zijn problematiek.
De moeder heeft de vader ervaren als leugenachtig, sterk manipulatief, fysiek en zowel verbaal als non-verbaal agressief. Hij kan niet met emoties omgaan en bij stress kan hij de controle over zichzelf verliezen, zeker in combinatie met drugs- en alcoholgebruik.
De moeder stelt dat de rechtbank in de beschikking van 30 november 2016 al onderkende dat hulpverlening en behandeling van [de minderjarige] een probleem kan zijn vanwege de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders. Logopedie zou daarom plaatsvinden in de omgeving van de moeder. Inmiddels vindt alle behandeling in de omgeving van de vader plaats en daardoor wordt de rol van de moeder steeds verder teruggedrongen. De moeder wijst op het standpunt van de gezinsvoogd [vertegenwoordiger van de GI 2] zoals dat blijkt uit het raadsrapport van 11 oktober 2016, die meer vertrouwen had in de moeder
Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar het arbeidsrechtelijk en strafrechtelijk verleden van de vader en naar zijn rol als vader bij drie andere kinderen uit twee eerdere relaties.
In de bestreden beschikking van 8 november 2017 heeft de rechtbank ten onrechte gesteld dat over het strafrechtelijk verleden van de vader en over zijn contacten met zijn andere kinderen voldoende duidelijkheid bestaat. De door de vader gegeven informatie is niet betrouwbaar.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de ouders elkaar diskwalificeren. De moeder stelt dat zij objectief toetsbare feiten onder de aandacht heeft gebracht, waarmee niets is gedaan.
De moeder heeft bij akte gewezen op een procedure tussen de vader en de moeder van twee kinderen van de vader uit een eerdere relatie. Als bewijs dat de vader zich in die relatie agressief en manipulatief heeft gedragen op zodanige wijze dat ervan uit dient te worden
gegaan dat dit in de weg staat aan de uitoefening van feitelijke taken met betrekking tot de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] , biedt de moeder aan om de voormalige partner van de
vader als getuige te doen horen. Tevens verzoekt de moeder om de raad te gelasten het in de procedure van de vader tegen die voormalige partner uit te brengen rapport in de onderhavige procedure over te leggen.
De tweede grief ziet op de zorgregeling. De GI heeft de regeling thans gewijzigd. [de minderjarige] verblijft nu, met uitzondering van het eerste weekend van de maand, iedere week van vrijdagmiddag 12.30 tot zondagmiddag 16.00 uur bij de moeder. Dit komt erop neer dat de moeder in vrijwel alle maanden nog maar zes dagen de zorg voor [de minderjarige] heeft, terwijl de rechtbank het kader heeft vastgesteld van donderdagavond 18.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur, en in de voorlopige regeling van 30 november 2016 nog uitging van een gelijk deel in de verzorging en opvoeding voor beide ouders.
Ter zitting heeft de moeder gesteld dat de zorgregeling door de GI thans geheel is stopgezet.
3.5.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het
volgende aan.
De vader verwijst naar het raadsrapport van 7 september 2017 en vindt dat de rechtbank terecht het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem heeft bepaald. Hij betreurt de negatieve uitlatingen die de moeder over hem doet en beperkt zich tot een algemene betwisting daarvan. Hij wijst erop dat [de minderjarige] al geruime tijd haar hoofdverblijf bij hem heeft, dat het goed gaat en dat hij op een verantwoorde, volwassen en liefdevolle wijze uitvoering geeft aan zijn rol als vader.
In een procedure waarin de vader heeft verzocht om omgang met zijn twee zonen uit een eerdere relatie is inderdaad een raadsonderzoek gelast. De vader is van mening dat die procedure los staat van de onderhavige.
Met betrekking tot zijn strafrechtelijke verleden heeft de vader de raad in contact gebracht met zijn strafrechtadvocaat. Er zijn geen openstaande zaken, op één zaak na, waarmee al
jaren niets is gebeurd. Het betreft hier zaken uit het verleden die niet relevant zijn voor het huidige functioneren als opvoeder van [de minderjarige] .
De vader ziet zich genoodzaakt de communicatie met de moeder te beperken tot datgene wat [de minderjarige] aangaat. De moeder is niet ingegaan op een mediation-aanbod. De moeder reageert te veel vanuit emotie en te weinig vanuit het belang van [de minderjarige] .
De vader wijst verder op diverse voorbeelden waarbij de moeder het liet afweten. Bij vonnis van 7 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven bij het medisch kinderdagverblijf, omdat de moeder weigerde daarvoor te tekenen.
Ook heeft de vader tot op heden de verzekering van [de minderjarige] niet kunnen overschrijven omdat de moeder, ondanks herhaalde verzoeken, weigert daarvoor te tekenen.
Wat de omgang betreft wijst de vader erop dat er een intensief hulpverleningstraject voor [de minderjarige] is en dat een 50/50 regeling zoals de moeder die voorstaat, gewoonweg niet haalbaar
is, ten eerste vanwege de speciale zorg en begeleiding en ten tweede vanwege het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders. De vader is niet tegen meer omgang voor de moeder als dat mogelijk is.
De vader staat volledig achter het raadsrapport. Onafhankelijke deskundigen hebben juiste informatie gegeven en de daarop gebaseerde conclusie van de raad is een correcte conclusie.
De vader verzoekt daarom de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.6.
De GI voert in haar verweerschrift, kort samengevat aan:
Er is vanaf het begin van de ondertoezichtstelling gekeken naar wat [de minderjarige] nodig heeft. De vader heeft de zorg steeds op een juiste en adequate wijze ingevuld. [de minderjarige] maakt een goede ontwikkeling door. De moeder is niet in de gelegenheid geweest om de zorg rondom [de minderjarige] in te vullen. De band tussen de moeder en [de minderjarige] is goed en de moeder had waarschijnlijk ook [de minderjarige] de zorg en aandacht kunnen geven die zij nodig heeft. De familie van de moeder geeft haar veel steun en hulp.
Ook wat de zorgregeling betreft staat het belang van [de minderjarige] voorop. De vele zorgtaken moeten over de week verdeeld worden om [de minderjarige] niet te veel te belasten. Er zijn daarom geen mogelijkheden om de zorg- en opvoedingstaken evenredig te verdelen tussen de ouders. Als er in de toekomst ruimte komt om [de minderjarige] meer bij de moeder te laten zijn zal die ruimte zeker benut worden.
3.7.
Ter zitting heeft de GI de stelling van de moeder betwist dat de zorgregeling thans
geheel zou zijn stopgezet. Vanwege het feit dat de vader meldde dat [de minderjarige] zondagavond na terugkeer van de moeder vaak last heeft van obstipatie, wil de GI de regeling wijzigen in die zin dat de moeder [de minderjarige] op maandagochtend naar het kinderdagverblijf brengt, zodat men in het kinderdagverblijf kan beoordelen wat er aan de hand is. De moeder wil daaraan niet meewerken.
De GI heeft bij de rechtbank inmiddels een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met 6 maanden gedaan en wijziging van de zorgregeling verzocht.
3.8.
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.9.
Het hof acht zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
4. Hoofdverblijfplaats
4.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2.
Het hof ziet geen reden om aan te nemen dat het in het belang van [de minderjarige] is dat haar hoofdverblijf op dit moment bij de moeder wordt bepaald. Het staat vast dat de vader, bij wie [de minderjarige] al langere tijd (voorlopig) hoofdverblijf heeft, zijn rol als meest verzorgende ouder
van [de minderjarige] op een goede en liefdevolle manier invult en op een verantwoorde wijze
samenwerkt met hulpverleners en met de GI. [de minderjarige] ontwikkelt zich naar omstandigheden goed. Niet aannemelijk is geworden dat het méér in het belang van [de minderjarige] is als het hoofdverblijf bij de moeder is. Hoewel de moeder feitelijk niet de gelegenheid heeft gehad aan te tonen dat zij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] aankan, staat tegelijkertijd vast dat de zorg voor [de minderjarige] bij de vader thans goed geregeld is. Vader heeft het volledige overzicht van welke zorg [de minderjarige] nodig heeft en wat er speelt rondom [de minderjarige] . Hij heeft een goed organisatietalent en overzicht, waarbij het hem lukt de veelheid van afspraken rondom [de minderjarige] adequaat na te komen. De moeder daarentegen is veelal afwezig op afspraken betreffende [de minderjarige] en zij komt bezoeken aan het ziekenhuis niet althans niet altijd na. Alhoewel vader mogelijk moeder niet altijd volledig heeft geïnformeerd, heeft het hof op grond van de stukken niet de overtuiging gekregen dat de moeder zelf voldoende initiatief toont om op de hoogte te raken van het welzijn van [de minderjarige] . Weliswaar lijkt moeder haar best te doen, maar zij heeft in het verleden ook laten zien dat haar eigen emoties prevaleren boven het belang van [de minderjarige] . Bovendien woont moeder op dit moment nog bij haar ouders in en heeft zij nog geen voldoende concreet beeld over de invulling van haar eigen toekomst. Daarbij komt dat de GI ter zitting heeft uitgesproken dat er op dit moment geen zekerheid bij de GI bestaat over de vraag of de moeder, als [de minderjarige] in de weekenden bij haar verblijft,
voldoende adequaat op [de minderjarige] reageert, gelet op de ziekenhuisopnames die er zijn geweest in verband met obstipatie bij [de minderjarige] . Voorts zou wijziging van de hoofdverblijfplaats bij de moeder ertoe leiden dat alle hulpverlening rondom [de minderjarige] , met uitzondering van de kinderarts, moet worden overgenomen door andere hulpverleners. De fysiotherapeut, logopedist en het kinderdagverblijf, die allen overigens op dit moment intensief met elkaar samenwerken, zouden gewijzigd moeten worden. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] om zo veel wijzigingen aan te brengen in de hulp en therapie die zij nu ontvangt. . Weliswaar heeft de moeder uitdrukkelijk te bewijzen aangeboden dat de vader zich in een eerdere relatie agressief en manipulatief heeft gedragen, maar aan dit bewijsaanbod wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, voorbij gegaan. Wat er immers ook zij van de vraag of in die eerdere relatie sprake is geweest van agressie en manipulatie, het is voldoende komen vast te staan dat de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] bij de vader thans in goede handen is. Gesteld noch gebleken is dat er zich een concrete situatie ten aanzien van [de minderjarige] heeft voorgedaan op grond waarvan moet worden aangenomen dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat zij hoofdverblijf bij vader heeft. Ook de omstandigheid dat een rapportage door de Raad wordt uitgebracht inzake het gezag en omgang met betrekking tot andere minderjarige kinderen van de vader kan niet tot een ander oordeel leiden.
Mitsdien faalt de grief van de moeder.
5. Zorgregeling
5.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2.
Het hof ziet gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de hoofdverblijfplaats is overwogen geen aanleiding om thans wijziging in de zorgregeling aan te brengen zoals door de moeder verzocht. Dit geldt te meer nu de GI mede in het licht van de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling een verzoek tot wijziging van de zorgregeling aan de rechtbank
heeft voorgelegd en de rechtbank daarover eerdaags zal beslissen.
Derhalve faalt ook deze grief.
6. Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en C.L.M. Smeets, en is op 18 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.