In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015, in het kader van een hoger beroep. De moeder, hierna te noemen de moeder, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 8 november 2017 aangevochten, waarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is vastgesteld. De moeder stelt dat zij meer structuur en warmte kan bieden dan de vader en dat de vader niet over de juiste opvoedkundige kwaliteiten beschikt. De vader, hierna te noemen de vader, heeft de beschikking van de rechtbank verdedigd en verzoekt deze te bekrachtigen. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn ook betrokken bij de zaak en hebben hun standpunten naar voren gebracht.
Het hof heeft de zaak op 18 oktober 2018 behandeld en heeft vastgesteld dat de vader zijn rol als verzorgende ouder goed invult. De moeder heeft in het verleden niet altijd de zorg voor [de minderjarige] adequaat ingevuld en is vaak afwezig bij belangrijke afspraken. Het hof oordeelt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de hoofdverblijfplaats bij de vader blijft, gezien de goede zorg en de stabiliteit die hij biedt. De zorgregeling wordt niet gewijzigd, omdat de GI een verzoek tot wijziging heeft ingediend dat nog door de rechtbank moet worden beoordeeld. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.