ECLI:NL:GHSHE:2018:4307

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
20-001786-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1985 en thans verblijvende in PI Rijnmond, werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 20 augustus 2016 te Breda, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 9 jaren gevangenisstraf, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring en verhoogde de straf. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan het primair ten laste gelegde feit. Het hof oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte zorgvuldig hadden samengewerkt en dat er sprake was van voorbedachten rade. De benadeelde partij, het slachtoffer van de aanslag, heeft schadevergoeding gevorderd, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 7.098,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook beslist over de in beslag genomen goederen, waarbij de teruggave van de mobiele telefoon aan de verdachte is gelast en de patroonhouder is onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001786-17
Uitspraak : 18 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 juni 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-821109-16 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van het medeplegen van poging tot moord (
het primair ten laste gelegde feit) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen is de teruggave aan verdachte van de goudkleurige mobiele telefoon met goednummer 358695 gelast en is de Walther patroonhouder met goednummer 358683 onttrokken aan het verkeer.
Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]. De rechtbank heeft de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 7.098,00, bestaande uit
€ 4.098,00 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot is verdachte veroordeeld in de kosten ter hoogte van € 600,00 die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren het primair ten laste gelegde feit en verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op de in beslag genomen goederen. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de gehele vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging de vordering van de benadeelde partij op onderdelen betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 mei 2017 - ten laste gelegd dat:
primair.
hij op of omstreeks 20 augustus 2016 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met een vuurwapen meerdere keren in/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair.
dat [medeverdachte] op of omstreeks 20 augustus 2016 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad, met een vuurwapen meerdere keren in/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 20 augustus 2016 te Breda, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- op de plaats van het schietincident, althans in de directe omgeving daarvan, op de uitkijk te staan en/of
- die [medeverdachte] te waarschuwen dat die [slachtoffer] aan kwam lopen/naderde (door met zijn, verdachtes, auto weg te rijden vanaf de plaats waar hij, verdachte, met zijn auto geparkeerd stond) en/of
- ( vervolgens) die [medeverdachte] kort na het schietincident op te halen in de buurt van het schietincident en/of vanaf de plaats des misdrijfs weg te voeren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2016 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad, tezamen en in vereniging met een ander met een vuurwapen meerdere keren in/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is – zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat verdachte vóór het bewuste schietincident geen wetenschap heeft gehad van wat zich in Breda zou gaan afspelen en, subsidiair, dat verdachte niet nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte om het doel te bereiken.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast. [1]
- Op 20 augustus 2016, omstreeks 14.46 en 14.47 uur, rijden een zwarte Seat Leon, voorzien van het – valse – [kenteken 1], en een grijze Renault Laguna, voorzien van het [kenteken 2], kort achter elkaar op de Hartelweg te Spijkenisse en Hartelkruis te Rotterdam. Hartelkruis betreft de oprit naar de A15 en de voertuigen rijden op dat moment in oostelijke richting. [2] Verdachte en [medeverdachte] zijn die dag de bestuurders van de Renault Laguna respectievelijk de Seat Leon. [3]
- Om 15.22.17 uur rijden de Seat Leon en de Renault Laguna vanuit de Weerijssingel rechtsaf de Haagweg te Breda op. De Renault Laguna maakt om 15.22.23 uur een beweging naar rechts en het lijkt erop alsof deze wil gaan inparkeren. De Seat Leon vervolgt zijn weg. De Renault Laguna rijdt om 15.22.26 uur weer terug de Haagweg op en rijdt verder. Om 15.22.28 uur passeert de Seat Leon de camera van de Haagweg [huisnummer] die gericht staat op de Dijklaan te Breda. Om 15.22.35 uur slaat de Renault Laguna rechtsaf de Van Meterenstraat in. Om 15.22.41 uur slaat de Seat Leon linksaf en vervolgens weer linksaf terug de Haagweg in. [4]
- Om 15.24.15 uur wordt de Seat Leon geparkeerd op het middenstuk van de Haagweg. [medeverdachte] stapt vanaf de bestuurderskant uit het voertuig, steekt de Haagdijk over en loopt richting de Weerijssingel. [5]
- Om 16.43.32 uur rijdt de Renault Laguna vanuit de Beekstraat de Dijklaan op. [6]
- Om 16.44.02 uur rijdt de Renault Laguna over de Dijklaan in de richting van de Haagweg. De bijrijder in de Renault Laguna, [medeverdachte], draagt een baseballcap op zijn hoofd. De Renault Laguna rijdt om 16.44.22 uur linksaf de Haagweg op. De Renault Laguna rijdt in de richting van de eerder op de Haagweg geparkeerde Seat Leon. De Renault Laguna is vervolgens weer linksaf gereden. [7]
- Om 16.46.10 uur rijdt de Renault Laguna weer linksaf de Haagweg op. [8]
- Om 16.46.34 uur rijdt de Renault Laguna over de Haagweg en rechtsaf de Dijklaan op. De Renault Laguna rijdt over de Dijklaan en daarna rechtsaf de Van Hegelsomstraat in. De Van Hegelsomstraat komt uit op de Van Meterenstraat. [9]
- Om 17.33.29 uur passeert de Renault Laguna de camera die gericht staat op de Haagweg en de Van Meterenstraat te Breda. De Renault komt dan uit de richting van de Dijklaan en rijdt in de richting van de Weerijssingel. [10]
- Om 17.33.39 uur passeert de Renault Laguna de camera die gericht staat op de Haagweg te Breda. [11]
- Omstreeks 17.34.00 uur stapt [medeverdachte] als bestuurder in de geparkeerde Seat Leon. De Seat Leon rijdt om 17.34.22 uur één parkeerplek naar voren en blijft daar geparkeerd staan. [12]
- Om 17.34.46 uur slaat de Renault Laguna linksaf de Haagweg in. De Renault Laguna stopt dan aan de linkerzijde van de straat en [medeverdachte] stapt uit de Seat Leon. [medeverdachte] stapt dan als bijrijder voorin de Renault Laguna. Vervolgens rijdt de Renault Laguna weg in de richting van de Dijklaan. Om 17.35.31 uur passeert de Renault Laguna de camera van de Haagweg [huisnummer] die gericht staat op de Haagweg en de Van Meterenstraat te Breda. [13]
- Om 17.40.45 uur passeert de Renault Laguna de camera van de Haagweg [huisnummer] die gericht staat op de Haagweg en de Van Meterenstraat te Breda. De Renault Laguna komt dan uit de richting van de Dijklaan en rijdt richting de Weerijssingel. Er zitten dan zichtbaar twee personen, verdachte en [medeverdachte], voorin het voertuig. [14]
- Om 17.41.05 uur wordt de Renault Laguna geparkeerd in een parkeervak op het middenstuk van de Haagweg, waar eerder die dag om 15.24.15 uur de Seat Leon werd geparkeerd. [15]
- Omstreeks 17.52.10 uur verlaat het [slachtoffer] zijn winkel. [16]
- Om 17.53.26 uur stapt [medeverdachte] als bijrijder uit de Renault Laguna en drie seconden later als bestuurder in de geparkeerde Seat Leon. [17]
- Om 17.54.16 uur verlaat de Seat Leon zijn parkeervak en wordt om 17.54.26 uur aan de rechterzijde van de Haagweg geparkeerd. Op dat moment wordt de Renault Laguna in het parkeervak, in het middenstuk, geparkeerd waar de zwarte Seat Leon kort daarvoor uit reed. [18]
- Om 17.56.13 uur is het raam van het voorste portier van de Seat Leon aan de bijrijderszijde nog gesloten. Om 17.56.28 uur is het raam van het voorste portier aan de bijrijderszijde van de Seat Leon open. [19]
- Om 17.57.47 uur verschijnt het slachtoffer in beeld. Op dat moment verlaat de Renault Laguna zijn parkeerplek en rijdt de Haagweg op richting de Dijklaan. Het slachtoffer loopt om 17.57.57 uur op het trottoir aan de rechterzijde van de straat. Om 17.57.59 uur passeert de grijze Renault Laguna de camera van de Haagweg [huisnummer] die gericht staat op de Haagweg en de Van Meterenstraat te Breda. Het voertuig rijdt dan richting de Dijklaan. [20]
- Om 17.58.09 uur wordt er een langwerpig en dun voorwerp uit het raam van de Seat Leon gestoken. Dit voorwerp gaat snel op en neer, lijkend op een beweging van de terugslag van een wapen. Tegelijkertijd valt het slachtoffer op de grond. Het voorwerp volgt het lichaam van het slachtoffer naar beneden. Het voorwerp werd in eerste instantie horizontaal gehouden en de voorzijde wees daarna naar beneden. [21] De Seat Leon rijdt om 17.58.13 uur de Haagweg op richting de Dijklaan en wringt zich tussen twee rijdende auto’s door. De Seat Leon slaat dan rechtsaf en rijdt de Rietmakerstraat in. Het slachtoffer ligt dan op de grond op het trottoir. [22]
- De Renault Laguna staat omstreeks 17.58.29 uur ongeveer 2 minuten en 20 seconden stil op de Dijklaan. [23]
- Om 17.58.21 uur rijdt de Seat Leon vanaf de Haagweg, tegen de richting van het verkeer in, de Rietmakerstraat in. Op het einde van de Rietmakerstraat ligt de Beekstraat. Om 17.59.12 uur rijdt de Seat Leon de Dijklaan op en parkeert het voertuig aldaar, nabij de kruising met de Abeelstraat. De remverlichting van de Seat Leon gaat uit, het portier aan de linkerzijde wordt geopend en om 17.59.43 uur stapt [medeverdachte] uit aan de bestuurderszijde van de Seat Leon. Hij draagt een tas bij zich. Hij rent daarna de Beekstraat in. [24]
- Om 18.00.52 uur komt de Renault Laguna in beeld op de camera van Dijklaan [huisnummer]. De Renault Laguna rijdt dan in de richting van de Beekstraat. [25]
- Om 18.01.08 uur wordt het [telefoonnummer 1], in gebruik bij verdachte [26] , gebeld door het [telefoonnummer 2], afkomstig van [betrokkene 1], woonachtig op de Van Meterenstraat [huisnummer] te Breda. [27]
- Om 18.01.30 uur rijdt de Renault Laguna vanaf de Dijklaan, rechtsaf de Beekstraat in. Hij rijdt daarbij tegen de richting van het verkeer in. [28]
- Om 18.03.03 uur rijdt de Renault Laguna vanaf de Beekstraat, rechtsaf de Dijklaan op. Naast de bestuurder, verdachte, zit een persoon, [medeverdachte]. De Renault Laguna rijdt in de richting van de Plataanstraat en het Dijkplein. [29]
Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband, ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen blijkt, leidt het hof het volgende af:
  • Uit de geregistreerde bewegingen van de Renault Laguna en de Seat Leon in de periode voorafgaand aan het tijdstip waarop het schietincident heeft plaatsgevonden, valt af te leiden dat verdachte en [medeverdachte] voorafgaand aan het schietincident hebben rondgereden in de directe omgeving van waar dat schietincident zou plaatsvinden en de auto van waaruit op het slachtoffer zou worden geschoten zou worden achtergelaten. Hieruit leidt het hof af dat verdachte en [medeverdachte] de plek waar zij het slachtoffer hebben opgewacht, de plaats delict, en de plek waar de [medeverdachte] de Seat Leon na het schietincident heeft achtergelaten, alsmede de daartussen gelegen routes – zowel afzonderlijk als gezamenlijk – tevoren hebben verkend;
  • Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] kort voor sluitingstijd van de winkel van het [slachtoffer] post gevat op de Haagweg;
  • Toen het [slachtoffer] zijn winkel verliet is [medeverdachte] als bijrijder uit de Renault Laguna en als bestuurder in de Seat Leon gestapt;
  • Vervolgens heeft [medeverdachte] de Seat Leon aan de rechterkant van de Haagweg geparkeerd, zijnde een plek die het [slachtoffer] op weg van de winkel naar zijn auto zou passeren. [medeverdachte] heeft daar, voorzien van een vuurwapen, het slachtoffer opgewacht;
  • Verdachte heeft de Renault Laguna geparkeerd op de plaats waar kort daarvoor de Seat Leon had gestaan. Vanaf die plaats kon verdachte het slachtoffer zien aan komen lopen.
  • Uit de verklaring van verdachte en van de [medeverdachte] blijkt dat zij ieder vanuit hun positie de ander konden zien. Het hof leidt uit deze omstandigheden af dat verdachte met zijn auto op een zodanige wijze positie heeft ingenomen dat hij het slachtoffer tijdig kon zien en de [medeverdachte] daarop opmerkzaam kon maken;
  • Door op het moment dat het slachtoffer aan kwam lopen met zijn auto weg te rijden vanaf het middenstuk van de Haagweg en de [medeverdachte] te passeren, heeft verdachte de medeverdachte gewaarschuwd;
  • [medeverdachte] heeft toen door het raam aan de passagierszijde op korte afstand meermalen gericht op het [slachtoffer] geschoten;
  • Verdachte heeft [medeverdachte] kort na het schietincident opgehaald in de buurt van het schietincident en aldus een snelle vlucht – met een voertuig dat (zo meenden zij) niet met het schietincident in verband zou worden gebracht – mogelijk gemaakt.
Kwalificatie van de gedragingen van verdachte en [medeverdachte]
De bovengenoemde gedragingen van verdachte en [medeverdachte] zijn naar het oordeel van het hof aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, daar zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op het voltooien van het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van het [slachtoffer]. Door [medeverdachte] is immers met een vuurwapen op een zodanig korte afstand en gericht op (de borststreek van) het [slachtoffer] geschoten dat hieruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling was om [slachtoffer] van het leven te beroven. De actie is gedurende geruime tijd zorgvuldig voorbereid. Verdachte en [medeverdachte] zijn immers geruime tijd voorafgaand aan het plegen van de aanslag naar Breda gegaan, hebben aldaar de van belang zijnde plekken en af te leggen routes verkend en hadden de beschikking over een vuurwapen en een vluchtmiddel. Het hof stelt dan ook vast dat verdachte en [medeverdachte] bij het schietincident hebben gehandeld met voorbedachten rade nu zij zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om het [slachtoffer] van het leven te beroven, zodat zij de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte moet, gelet op de aard en de intensiteit van zijn handelen in dit geheel, te weten het tezamen met de [medeverdachte], zijnde degene die uiteindelijk heeft geschoten, doen van de voorverkenningen, het geven van het signaal aan de schutter dat het slachtoffer naderde en het mogelijk maken van de vlucht van de schutter met een voertuig dat niet aan de aanslag te linken zou zijn, precies hebben geweten wat [medeverdachte] ging doen en heeft het hem mogelijk gemaakt om dat te doen. Het op deze wijze intensief samenwerken met een duidelijke onderlinge taakverdeling levert naar het oordeel van het hof op het medeplegen zoals bewezen is verklaard. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat nu eenmaal slechts één persoon de trekker van een vuurwapen over kan halen.
Verklaringen van verdachte en [medeverdachte]
Gelet op hetgeen uit de feiten en omstandigheden blijkt hecht het hof dan ook geen geloof aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] dat verdachte geen enkele wetenschap had van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer]. Bij zijn oordeel heeft het hof eveneens meegewogen dat verdachte en [medeverdachte] voldoende tijd hebben gehad om kennis te nemen van de inhoud van het dossier en zij bovendien samen op cel hebben gezeten, waardoor het zeer wel mogelijk is dat zij hun verklaringen in de fase van hoger beroep op elkaar hebben afgestemd. Desondanks stelt het hof vast dat verdachte (bij doorvragen) op essentiële onderdelen zowel innerlijk als met [medeverdachte] onderling tegenstrijdig heeft verklaard en bovendien in strijd met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt.
A.
Ten eerste heeft verdachte wisselend verklaard over de reden van zijn bezoek aan Breda op 20 augustus 2016. In eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij op voornoemde datum naar Breda was gegaan voor een familiebezoek aan zijn neef, diens vrouw en twee kinderen [31] , terwijl verdachte eerst in de fase van hoger beroep heeft verklaard dat hij door zijn broer was gevraagd om met hem mee te gaan naar Breda om aldaar een auto weg te brengen.
B.
Voorts heeft verdachte wisselend verklaard over het rondrijden in de omgeving van de plaats delict. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zijn zoontje een beetje druk was, dat hij daarom die middag een rondje is gaan rijden op en bij de Haagdijk en dat hij alleen met zijn zoontje was. Voorts is verdachte naar eigen zeggen die dag nog naar de McDonald’s geweest en daarna meteen naar huis gegaan. [32] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aanvankelijk eveneens verklaard dat hij alleen met zijn zoontje rondjes is gaan rijden. Eerst na doorvragen en na te zijn geconfronteerd met afdrukken van camerabeelden heeft verdachte te kennen gegeven dat hij op verzoek van zijn broer ook met hem een rondje heeft gereden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij na zijn bezoek aan de McDonald’s naar het huis van zijn neef is gegaan en aldaar een lange tijd, te weten een aantal uren, met de kinderen heeft gespeeld. Deze verklaring komt niet overeen met zijn ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring en ook overigens niet met hetgeen uit het dossier blijkt. Het hof stelt de verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde en concludeert uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, dat sprake was van een voorverkenning in de omgeving van de plaats delict.
C.
Het hof hecht voorts geen geloof aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] dat het puur toeval is dat laatstgenoemde uit de Renault Laguna in de Seat Leon stapt net nadat het slachtoffer zijn winkel verliet en de verdachte als bestuurder van de Renault Laguna vervolgens de parkeerplek op het middenstuk van de Haagweg verlaat op het moment dat het slachtoffer in beeld komt.
Verdachte heeft daarover innerlijk en met [medeverdachte] onderling tegenstrijdig verklaard. Verdachte heeft aanvankelijk in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij parkeerde op het middenstuk van de Haagweg om te appen met [betrokkene 2] en dat hij wegreed toen hij klaar was met appen. [33] Uit de telefoongegevens is echter gebleken dat er op dat moment geen telefonisch contact is geweest met [betrokkene 2]. [34] Verdachte heeft in de fase van hoger beroep vervolgens verklaard dat de reden van zijn vertrek was dat [medeverdachte] bij het verlaten van de Renault Laguna (17.53.26 uur) zei dat mensen hem thuis zouden brengen en verdachte zijn parkeerplek verliet nadat zijn broer toeterde en met zijn hand zwaaide dat hij weg kon gaan. [35] Laatstgenoemde verklaring stemt ook niet overeen met de verklaring van [medeverdachte] bij de raadsheer-commissaris dat hij, [medeverdachte],
zonderhet tegen verdachte te zeggen had besloten niet met hem terug te rijden. [36]
D.
Verdachte heeft in de fase van hoger beroep in zijn verhoor bij de politie aanvankelijk verklaard dat hij vervolgens een of twee straten verder is gereden en toen is gestopt om het adres van Rotterdam in zijn TomTom te zetten, omdat hij niet wist hoe hij vanaf daar terug naar Rotterdam moest rijden. [37] Op een later moment in datzelfde verhoor heeft verdachte verklaard dat hij had besloten om op [betrokkene 3] (hof: zijn neef) te wachten, maar dat deze niet kwam. [38] Het hof stelt vast dat deze verklaring van verdachte innerlijk tegenstrijdig is en voorts niet strookt met de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. Ten overstaan van het hof heeft verdachte immers naar voren gebracht dat hij op de Dijklaan is gestopt om naar de navigatie op zijn GSM te kijken omdat hij de route naar Rotterdam niet wist, maar ook dat hij eerder die dag de route vanuit diezelfde omgeving richting de McDonald’s, gelegen nabij de snelweg richting Rotterdam, had gereden. Het hof acht het dan ook geenszins aannemelijk geworden dat verdachte om een andere reden dan het mogelijk maken van de vlucht van [medeverdachte] heeft stilgestaan op de Dijklaan, temeer nu verdachte – nadat hij was gebeld dat hij de [medeverdachte] moest komen ophalen – vanaf die Dijklaan tegen de richting van het verkeer de Beekstraat, waar eerder zijn broer na de aanslag was heen gerend, is ingereden.
E.
Verdachte heeft tevens andersluidend verklaard dan [medeverdachte] over (de reden van) de ontvangst van het op de late avond van 20 augustus 2016 aan hem gegeven geldbedrag ter hoogte van € 1.000,00. Verdachte heeft verklaard dat hij voormeld bedrag had geleend van [betrokkene 4] en hij meer geld dan de boete ter hoogte van € 680,00 had gekregen, omdat [medeverdachte] ook geld nodig had. [39] [medeverdachte] heeft daarentegen verklaard dat verdachte
€ 1.000,00 had geleend, € 650,00 aan boetes moest betalen en met de rest van het geld iets wilde doen aan het mankement van zijn auto. Hij had naar eigen zeggen – anders dan verdachte heeft verklaard – zelf geen geld nodig. [40] Voorts overweegt het hof – met de rechtbank – dat wisselend en onderling verschillend is verklaard over het tijdstip, de plaats en de betrokkenen bij de ontvangst van het geldbedrag door verdachte, [betrokkene 4] en [betrokkene 2]. Het hof acht de door verdachte gegeven verklaring over het ontvangen geldbedrag derhalve niet aannemelijk geworden en concludeert dat, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte diezelfde avond bij de [medeverdachte] was en een aanzienlijk geldbedrag ontving, verdachte het geldbedrag heeft ontvangen voor zijn bijdrage aan de aanslag op het [slachtoffer].
F.
Tot slot heeft verdachte noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een (ontzenuwende) verklaring gegeven voor de redengevende omstandigheid dat hij in een door [betrokkene 5] afgeluisterd gesprek op 11 november 2016 heeft gezegd dat “[naam medeverdachte] (hof: [medeverdachte]) [betrokkene 6] een ding om te schieten (heeft) gegeven om te verstoppen. Ze zijn dat ding bij een brug (..) gaan gooien”. [41]
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met de [medeverdachte] het primair ten laste gelegde heeft begaan. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot een ander oordeel dan hiervoor gegeven.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van poging tot moord.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met zijn broer, [medeverdachte], schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Dat het bij een poging is gebleven, is een omstandigheid die buiten de wil van beide daders ligt. Immers, door [medeverdachte] is op zeer korte afstand gericht geschoten op het bovenlichaam van het [slachtoffer] en uit de medische informatie uit het dossier blijkt dat het slachtoffer onder andere is geraakt in zijn borststreek, waar zich vitale lichaamsdelen bevinden. Noch verdachte noch [medeverdachte] hebben inzicht verschaft in de beweegreden(en) om het slachtoffer opzettelijk met meerdere schoten uit het vuurwapen van het leven te willen beroven. Dit brengt met zich dat de vraag naar het motief van de daad
- ook voor het slachtoffer - onbeantwoord zal blijven. Verdachte is voor zijn bijdrage aan de aanslag betaald. Die geldelijke beloning was kennelijk voor verdachte voldoende om het [slachtoffer] het meest fundamentele recht dat een mens bezit, het recht op leven, te willen ontnemen. Er is sprake van een koelbloedige poging tot liquidatie, volgens vooropgezet plan uitgevoerd. Naar het oordeel van het hof kan een dergelijke poging worden gerekend tot de meest ernstige in haar soort.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof voorts meegewogen dat de rechtsorde door het bewezen verklaarde handelen zeer ernstig is geschokt. Algemene ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven als het onderhavige daar nog lange tijd de fysieke en psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Het [slachtoffer] is ernstig gewond geraakt. Ter terechtzitting in hoger beroep, meer dan twee jaar na dato, is namens het [slachtoffer] naar voren gebracht dat hij nog dagelijks de gevolgen van de aanslag op zijn leven ondervindt. Hij heeft nog steeds bewegingsklachten en zal wederom moeten worden geopereerd. Daarnaast zijn ook buiten de directe omgeving van het [slachtoffer] gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. In strafverzwarende zin heeft het hof meegewogen dat de aanslag is gepleegd op de openbare weg, in een winkelgebied, op een tijdstip en plaats waar andere voorbijgangers passeren.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf meegewogen dat verdachte als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gepleegde feit, doch bij de uitvoering een andere rol dan [medeverdachte] heeft vervuld en hij blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 augustus 2018, anders dan [medeverdachte], niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gewelddadige strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit onvoldoende tot uitdrukking komt in de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf. Alles afwegende acht het hof – met de advocaat-generaal – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Hetgeen door de verdediging in strafmatigende zin is aangevoerd, maakt dat niet anders.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven patroonhouder is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven mobiele telefoon, nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.423,10, bestaande uit € 5.423,10 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering tot vergoeding van de materiële schade ter hoogte van € 5.423,10 is als volgt opgebouwd:
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 392,00
Huishoudelijke hulp/kosten verzorging € 1.690,00
Medische kosten € 400,00
Kledingschade (waaronder schade aan horloge en bril) € 2.825,10
Reiskosten € 116,00
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 7.098,00, bestaande uit € 4.098,00 ter zake van materiële schade en € 3.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot is verdachte veroordeeld in de kosten van
€ 600,00 die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Voorts is namens de benadeelde partij verzocht verdachte eveneens te veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij in hoger beroep. Tot slot zijn namens de benadeelde partij een factuur voor de reparatie aan de bril en een kassabon voor de reparatie aan het horloge van de benadeelde partij overgelegd.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks vermogensschade heeft geleden.
Het hof acht de gevorderde schade met betrekking tot de posten 1, 2, 3 en 5 in zijn geheel het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en acht verdachte aansprakelijk voor deze schade.
Met betrekking tot de gevorderde schade onder post 4 overweegt het hof – zoals eveneens door de verdediging naar voren is gebracht – dat op de door de benadeelde partij overgelegde kassabon ten behoeve van de reparatie van het Rolex horloge de reparatiewerkzaamheden onvoldoende zijn gespecificeerd. Het hof zal daarom – evenals de rechtbank – de schade aan de kleding, de horloge en de bril schatten op een bedrag ter hoogte van € 1.500,00. Voor wat betreft het overige gedeelte van de gevorderde schade onder 4 is het hof van oordeel dat de behandeling van dat gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dat gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In totaal is verdachte tot vergoeding van materiële schade gehouden tot een bedrag van
(€ 392,00 + € 1.690,00 + € 400,00 + € 1.500,00 + € 116,00 =) € 4.098,00, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van verdachte eveneens rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit zowel lichamelijk letsel heeft opgelopen als nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden. In dat verband wijst het hof onder meer op de letselbeschrijving van 31 augustus 2016 (dossierpagina’s 658 tot en met 665), waaruit onder meer blijkt dat het letsel aan het been door de forensisch geneeskundige arts Ch.O. van der Plas als ernstig wordt aangemerkt. Voorts behoeft het naar het oordeel van het hof geen verdere bespreking dat een dergelijk ernstig feit als het onderhavige, gepleegd door verdachte en zijn mededader, psychische gevolgen, zoals namens de benadeelde partij naar voren is gebracht, met zich brengt. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 3.000,00 onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt en acht de immateriële schade in zijn geheel toewijsbaar.
Totale schade en wettelijke rente
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van (€ 4.098,00 + € 3.000,00 =) € 7.098,00 zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2017 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2016 – zijnde de dag waarop het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden – tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Met betrekking tot de gevorderde kosten voor rechtsbijstand overweegt het hof dat voor de rechtsgang in eerste aanleg aansluiting dient te worden gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken. Overeenkomstig de staffel salarissen in rolzaken kanton wordt bij een hoofdsom en rente tussen € 5.000,00 en € 10.000,00 in de regel € 250,00 per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt twee punten toe, te weten één punt voor het indienen van de vordering door de raadsman en één punt voor de aanwezigheid van de raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten in hoger beroep geldt dat het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven van toepassing is. Daarbij geldt met betrekking tot een ‘principaal appèl sector kanton op hof’ een tarief van € 759,00 per punt in zaken met een geldswaarde beneden een bedrag van € 10.000,00 in de hoofdsom. De benadeelde partij komt één punt toe voor de aanwezigheid van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep.
Op grond van het voorgaande zal het hof verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij ter hoogte van (€ 500,00 + € 759,00 =) € 1.259,00.
Hoofdelijkheid
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte het bewezen verklaarde feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Nu de door de benadeelde partij geleden schade door onrechtmatige gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte is ontstaan, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 7.098,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 70 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK patroonhouder, Walther, met goednummer 358683.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 STK goudkleurige mobiele telefoon, Samsung, met goednummer 358695.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.098,00 (zevenduizend achtennegentig euro) bestaande uit € 4.098,00 (vierduizend achtennegentig euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.259,00 (duizend tweehonderdnegenenvijftig euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.098,00 (zevenduizend achtennegentig euro) bestaande uit € 4.098,00 (vierduizend achtennegentig euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 mei 2017
en van de immateriële schade op 20 augustus 2016.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. C.M. Hilverda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 18 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna zal – tenzij anders is vermeld – worden verwezen naar de pagina’s van het einddossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, onderzoek Landskrona met onderzoeksnummer ZB3R016093, afgesloten d.d. 28 maart 2017 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 1358).
2.Dossierpagina’s 500-501 en 489.
3.Getuigenverklaring [medeverdachte] ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 10 januari 2019.
4.Dossierpagina’s 332-334.
5.Dossierpagina 335 en het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] op 10 januari 2018 bij de raadsheer-commissaris.
6.Dossierpagina 366.
7.Dossierpagina’s 368-370 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 oktober 2018.
8.Dossierpagina 370.
9.Dossierpagina’s 368-372.
10.Dossierpagina 336.
11.Dossierpagina 336.
12.Dossierpagina 337.
13.Dossierpagina’s 338-340.
14.Dossierpagina 340 en de verklaring van verdachte ter zitting van 4 oktober 2018.
15.Dossierpagina 341.
16.Dossierpagina 392 en 443.
17.Dossierpagina’s 341-342.
18.Dossierpagina’s 342-343.
19.Dossierpagina 354.
20.Dossierpagina’s 343-344.
21.Dossierpagina 356.
22.Dossierpagina’s 345-347.
23.Dossierpagina 357.
24.Dossierpagina 358.
25.Dossierpagina 359.
26.Dossierpagina 605.
27.Dossierpagina 600.
28.Dossierpagina 359.
29.Dossierpagina 359 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 oktober 2018..
30.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 24 september 2018.
31.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 22 mei 2017, pagina 4.
32.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 22 mei 2017, pagina 4.
33.Dossierpagina 169.
34.Dossierpagina 600.
35.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 november 2017, pagina 4 en 8 en zijn verklaring ter terechtzitting van 4 oktober 2018.
36.Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 10 januari 2018, pagina 2.
37.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 november 2017, pagina 4 en 8.
38.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 november 2017, pagina 8.
39.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 22 mei 2017, pagina 5.
40.Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 10 januari 2018, pagina 4.
41.Dossierpagina’s 1202 en 1313.