In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep dat is ingeleid door de appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. van Namen, tegen de geïntimeerde, die niet is verschenen. De zaak is ontstaan uit een eerdere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 13 december 2017 een vonnis heeft gewezen. De appellant heeft op 12 maart 2018 hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de appellant zijn eis en de grondslag daarvan gewijzigd. Het hof heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 353 lid 1 Rv juncto artikel 130 lid 3 Rv, deze wijziging uitgesloten is omdat de geïntimeerde niet is verschenen, tenzij de appellant deze wijziging tijdig bij exploot aan de geïntimeerde heeft kenbaar gemaakt. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om een exploot van betekening van de wijziging van de eis over te leggen, aangezien onduidelijk is of dit al is gebeurd.
De uitspraak van het hof op 16 oktober 2018 houdt in dat de zaak is verwezen naar de rol van 6 november 2018 voor akte aan de zijde van de appellant, en dat iedere verdere beslissing is aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en is ondertekend door de rechters die de uitspraak hebben gedaan.