ECLI:NL:GHSHE:2018:4304

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.221.626_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatig handelen en taakvervulling door bestuurder van een vereniging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die van 1 oktober 1996 tot 1 oktober 2011 als bestuurder en penningmeester van de Nederlandse Bond van Dansleraren (NBD) heeft gefunctioneerd. De NBD had in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen [appellant] wegens vermeend onrechtmatig handelen en onbehoorlijke taakvervulling, wat zou hebben geleid tot schade voor de vereniging. De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerdere vonnissen [appellant] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 39.949,35 en beslagkosten, wat [appellant] in hoger beroep heeft bestreden.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de grieven die door [appellant] zijn aangevoerd. De kern van de zaak betreft de vraag of [appellant] aansprakelijk is voor de door NBD gestelde schade. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] voldoende heeft aangetoond dat hij legitieme zakelijke gronden had voor de uitgaven die door NBD als onrechtmatig werden bestempeld. De deskundige die door de rechtbank was benoemd, had vastgesteld dat er verschillende posten niet deugdelijk waren verwerkt, maar het hof oordeelde dat de bewijslast bij NBD lag en dat deze niet was verschenen in hoger beroep.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden vonnissen vernietigd en de vorderingen van NBD afgewezen. NBD werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet onrechtmatig heeft gehandeld of zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, en dat de vorderingen van NBD niet konden worden toegewezen. Dit arrest is gewezen op 16 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.221.626/01
arrest van 16 oktober 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S. Yadegari te Eindhoven,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Nederlandse Bond van Dansleraren,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 mei 2017 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant (locatie ’s-Hertogenboschedd) gewezen vonnissen van 17 september 2014 en 22 februari 2017 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – NBD – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. C/01/248241 / HA ZA 12-536)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 17 oktober 2012 en 8 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het aan NBD verleende verstek;
- de memorie van grieven, met producties.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
[appellant] is op 1 oktober 1996 bestuurder en van 1 september 2000 tot 1 oktober 2011 penningmeester geweest van NBD.
Tot en met het boekjaar 2001 werd telkens een accountantsverklaring afgegeven. Nadien heeft NBD besloten dergelijke verklaringen niet meer te vragen vanwege de hoge kosten die daarmee jaarlijks gemoeid waren. In plaats daarvan is de kascommissie, bestaande uit leden van NBD, ingesteld om de door [appellant] aangeleverde financiële administratie mede aan de hand van de grootboeken te controleren.
De leden van NBD hebben [appellant] tot en met boekjaar 2009 telkens decharge verleend op voorspraak van de kascommissie.
Medio 2011 heeft de voorzitter van NBD op persoonlijke titel een accountant gevraagd onderzoek in te stellen naar de door [appellant] gevoerde financiële administratie. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft NBD aangifte gedaan van vermeende door [appellant] gepleegde strafbare feiten. Deze aangifte heeft geleid tot een sepotbeslissing.
Na een op 25 april 2012 verleend verlof heeft NBD op 8 mei 2012 conservatoir beslag doen leggen op diverse onroerende zaken van [appellant] .
3.2.
NBD heeft in eerste aanleg na eiswijziging gevorderd:
- voor recht te verklaren dat [appellant] jegens NBD onrechtmatig heeft gehandeld, althans dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling door [appellant] als bestuurder van NBD en dat [appellant] jegens NBD aansprakelijk is voor de financiële gevolgen daarvan;
- [appellant] te veroordelen € 366.640,72 aan haar te betalen als vergoeding voor de door haar geleden schade;
met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding inclusief de beslagkosten, de hoofdsom en de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
NBD heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat veel posten in de administratie onbegrijpelijk en niet verantwoord zijn en dat [appellant] (daarom al) gelden heeft ontvreemd.
[appellant] heeft verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de gevorderde verklaring voor recht uitgesproken en [appellant] veroordeeld aan NBD € 39.949,35 (hoofdsom) en € 1.402,87 (beslagkosten) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten ad € 20.926,64 te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 8 januari 2014 en 22 februari 2017 en tot afwijzing van de vorderingen van NBD, met veroordeling van NBD de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
NBD is in hoger beroep niet verschenen.
3.5.
Grieven 3, 4 en 5 betreffen de kern van de zaak in hoger beroep. Het gaat bij deze grieven om de vraag of [appellant] aansprakelijk is voor de door NBD gestelde schade.
3.6.
De rechtbank heeft onder 4.7 van het vonnis van 8 januari 2014 en 2.1 van het vonnis van 17 september 2014 de posten weergegeven waar het NBD om gaat. Het zijn talrijke posten, in totaal: € 13.074,87 voor 2001, € 4.217,92 voor 2002, € 2.790,41 voor 2003, nihil voor 2004, € 895,05 voor 2005, € 7.452,26 voor 2006, € 3.006,13 voor 2007, € 18.228,13 voor 2008 en € 10.004,62 voor 2009. NBD heeft bij conclusie na deskundigenbericht onder 20 opgemerkt dat de bedragen voor 2010 en 2011 € 31.049,97 respectievelijk € 35.480,11 zijn. Bij de meeste posten gaat het om een privé betaling, een privé uitgave of een onbevoegde betaling door [appellant] ten gunste van zichzelf, aldus NBD.
3.7.
De rechtbank heeft H.P.W. Lammers RA als deskundige benoemd. De rechtbank heeft de deskundige verzocht een oordeel te geven over, kort samengevat, de vraag of de administratie op orde is en de vraag of sprake is van frauduleuze onttrekkingen. De deskundige heeft haar rapport ingediend bij brief van 18 december 2015. De deskundige heeft geconcludeerd dat een aantal posten uit de jaren 2010 en 2011 niet deugdelijk is verwerkt in de boekhouding. De deskundige heeft verder verschillende posten uit de jaren 2001 tot en met 2009 als frauduleus onttrokken aangemerkt. De deskundige heeft hierbij een definitie gebruikt die zij op Wikipedia heeft gevonden: “Fraude is een vorm van bedrog; de zaken worden anders voorgesteld dan ze zijn, door op papier of digitaal een onjuiste weergave te geven van de werkelijkheid” (rapport, onderdeel 5, bladzijde 13). De deskundige is tot de conclusie gekomen dat deze bedragen zodanig waren verstopt in de boekhouding dat deze posten niet waarneembaar waren voor de financiële commissie.
3.8.
[appellant] heeft een uitvoerige toelichting gegeven in zijn processtukken:
- conclusie van antwoord onder 6 tot en met 9 en 19;
- antwoordakte na comparitie onder 8 (en producties 8 tot en met 16);
- conclusie na deskundigenbericht onder 2 (en verwijzing naar productie 25, “Zienswijze [appellant] n.a.v. concept rapportage deskundigenonderzoek [appellant] /NBD”);
- memorie van grieven onder 16 (productie 26).
Het gaat [appellant] niet alleen om de vraag of alles deugdelijk is verwerkt in de boekhouding, maar vooral om zijn betoog dat steeds sprake is geweest van een legitieme zakelijke grondslag voor de uitgaven ten behoeve van NBD. [appellant] heeft in zijn producties 8 tot en met 16 (overgelegd bij antwoordakte na comparitie) bij (nagenoeg) elke post een letter geschreven die overeenkomt met de volgende codering: A overeengekomen maandvergoeding, B vergoeding voor reiskosten en verblijfkosten, C overeengekomen kantoorkosten, D betalingen ten gunste van FDO, E vergoeding van telefoonkosten, F periodieke vergoeding aan FDO en G kosten juridisch advies ten behoeve van NBD. [appellant] heeft toegelicht welke overeenkomsten hij hierbij op het oog heeft.
3.9.
Het hof is van oordeel dat [appellant] hiermee de stellingen van NBD over ontvreemding van gelden en in het verlengde daarvan onrechtmatig handelen en onbehoorlijke taakvervulling gemotiveerd heeft betwist. [appellant] heeft immers per post concreet en duidelijk aangevoerd dat NBD afspraken met hem of derden heeft gemaakt, die een grondslag voor de gewraakte uitgaven opleveren, of dat de uitgaven strekken tot uitvoering van de taken van NBD. Het hof betrekt hierbij dat het gaat om een periode tot 17 jaar geleden en dat [appellant] al geruime tijd niet over de administratie kan beschikken om zijn betwisting nader te motiveren. De deskundige is op de toelichting van [appellant] niet ingegaan. De bewijslast rust op NBD. Bewijslevering is in hoger beroep niet aan de orde omdat NBD is niet verschenen. Bij deze stand van zaken staat in het geding niet vast dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld of zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Dit betekent dat de vorderingen van NBD moeten worden afgewezen.
3.10.
De vraag of [appellant] alle posten duidelijk en deugdelijk in de boekhouding heeft verwerkt behoeft in dit geding geen afzonderlijke beoordeling. Dit geldt ook voor de vraag of de administratie aan de eisen van inzichtelijkheid voldoet (volledig, tijdig en duidelijk, tussenvonnis van 22 februari 2017, 2.5). NBD vordert in dit geding immers terugbetaling (onder de vlag van schadevergoeding) van de posten waartegen zij bezwaar maakt. [appellant] is niet gehouden tot vergoeding van deze schade indien hij steeds een legitieme zakelijke grondslag voor elke uitgave heeft gehad, maar heeft nagelaten deze grondslag voldoende duidelijk in de boekhouding te verwerken. Het hof overweegt dat een vordering tot vergoeding van kosten van onderzoek in hoger beroep niet aan de orde is. NBD lijkt bij conclusie na deskundigenbericht onder randnummer 50 een dergelijke vergoeding (extra accountantskosten) te hebben willen vorderen, maar de rechtbank heeft in het eindvonnis deze vordering afgewezen (blz. 7 onderaan en beslissing) en NBD is niet in hoger beroep gekomen van dat vonnis.
3.11.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De grieven 3, 4 en 5 slagen. De overige grieven behoeven geen behandeling. De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd voor zover zij aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Het door NBD gevorderde zal alsnog worden afgewezen. NBD zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in beide instanties worden veroordeeld (voor salaris advocaat: in eerste aanleg antwoord 1, comparitie 1, akte ½, comparitie ½, conclusie ½, totaal 3,5, tarief VI € 2.000, en in hoger beroep grieven 1, tarief VI € 3.919). De kosten van de deskundige in eerste aanleg (€ 15.669,50) blijven voor rekening van NBD. [appellant] heeft thans € 313 aan griffierecht betaald. Het hof neemt daarom dit bedrag op in de proceskostenveroordeling. [appellant] heeft in zijn appeldagvaarding laten weten een toevoeging te hebben. Indien hij alsnog meer griffierecht verschuldigd is (omdat hij geen toevoeging blijkt te hebben of nalaat deze over te leggen), is dit aan zijn handelwijze te wijten. Hij kan dan ook naar het oordeel van het hof geen aanspraak maken op vergoeding daarvan.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen voor zover zij aan het oordeel van het hof zijn onderworpen;
en opnieuw rechtdoende
wijst af het door NBD gevorderde;
veroordeelt NBD in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 821 voor vastrecht en € 7.000 voor salaris advocaat in eerste aanleg, en in hoger beroep op € 97,31 voor exploot van dagvaarding, € 313 voor vastrecht en € 3.919 voor salaris advocaat en voor nakosten € 157 zonder betekening, verhoogd met € 82 en de kosten van het exploot in geval van betekening, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit arrest tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 oktober 2018.
griffier rolraadsheer