3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.Van 31 maart 2011 tot 1 december 2015 hebben partijen een affectieve relatie gehad. Partijen zijn geen geregistreerd partnerschap noch een (notariële) samenlevingsovereenkomst overeengekomen.
3.1.2.In september 2011 hebben partijen de woning gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats 1] (hierna: de woning) in gemeenschappelijke eigendom verkregen. De woning behoort partijen, ieder voor de onverdeelde helft, in eigendom toe. Sprake is van een zogenaamde “eenvoudige gemeenschap”, zoals bedoeld in art. 3:166 BW.
3.1.3.De koopsom van de woning bedroeg € 265.000,-- kosten koper. De koopsom vermeerderd met de aankoopkosten is gefinancierd met een hypotheek bij [hypotheekverstrekker] , een hypotheekverstrekker (hierna: [hypotheekverstrekker] ) ter grootte van € 238.5000,-- en eigen middelen van de vrouw ter grootte van € 36.634,07.
3.1.4.Ter gelegenheid van de (aanstaande) beëindiging van de affectieve relatie van partijen hebben partijen op 25 november 2015 een “beëindigingsovereenkomst” met elkaar gesloten. In deze overeenkomst is – voor zover in hoger beroep van belang – het hiernavolgende bepaald:
“
overweging 2
dat ten behoeve van de aankoop van deze woning een aflossingsvrije hypotheek op beider naam is afgesloten ter hoogte van het aankoopbedrag van genoemde woning
[geïntimeerde] verlaat per 1 december 2015 de woning. [appellant] neemt vanaf deze datum alle kosten van de woning voor zijn rekening.
[geïntimeerde] wenst geen enkele aanspraak te maken op het resultaat bij verkoop van de woning.
[geïntimeerde] stelt [appellant] in de gelegenheid om binnen de periode van 1 december 2015 tot en met 31 december 2017 de hypotheekschuld die op beider naam is opgenomen te wijzigen in een hypotheek op naam van [appellant] .
3.1.5.[hypotheekverstrekker] heeft op 31 maart 2017 schriftelijk verklaard bereid te zijn om aan de man maximaal € 238.500,-- te verstrekken en dat op basis van de huidige hoofdsom ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw haalbaar is.
3.1.6.In opdracht van de man heeft notaris mr. [notaris] te [plaats 2] (hierna: de notaris) een concept-verdelingsakte opgesteld. In deze concept-akte is opgenomen dat het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning aan de man wordt geleverd.
3.1.7.Drs. [gemachtigde] , gemachtigde van de vrouw, heeft op 10 maart 2017 de man geïnformeerd over de aspecten die bij de verdeling van de eenvoudige gemeenschap volgens de vrouw dienden te worden betrokken. In dat kader schrijft [gemachtigde] :
“Op 25 november 2015 heeft u beiden een verklaring ondertekend, waarin enkele zaken met betrekking tot de woning zouden worden geregeld. Deze verklaring is om meerdere redenen echter nietig, dan wel vernietigbaar. In ieder geval kunt u er geen beroep op doen. Hetgeen daarin staat geldt dus niet tussen u beiden.”
3.2.1.Bij dagvaarding van 16 mei 2017 heeft de man de vrouw in kort geding gedagvaard. Hij heeft
in conventiegevorderd:
veroordeling van de vrouw, op straffe van een dwangsom, om haar medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de woning aan de man door ondertekening van de leveringsakte;
voor het geval de vrouw hier niet aan meewerkt: te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de voor verkoop en levering van het aandeel vereiste wilsverklaring
veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de man, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De vrouw is niet bereid de akte van verdeling en levering te ondertekenen, terwijl [hypotheekverstrekker] de aanvraag van de man om de hypothecaire lening op zijn naam te stellen en de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, heeft goedgekeurd. De vrouw handelt hiermee in strijd met de beëindigingsovereenkomst. De man vordert op grond van deze overeenkomst veroordeling van de vrouw tot medewerking aan de levering van haar aandeel in de woning aan de man.
3.2.3.De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
Verder heeft zij een
vordering in reconventieingediend. Die vordering luidde, samengevat, veroordeling van de man:
om, op straffe van een dwangsom, zijn medewerking te verlenen aan een taxatie van de woning door makelaar [makelaar] of een andere aan diens kantoor verbonden makelaar, bij welke taxatie geen dan wel beide partijen aanwezig kunnen zijn;
voorwaardelijk, voor het geval zijn vordering tot levering van het aandeel van de vrouw in de woning toewijsbaar is, tot vergoeding aan de vrouw van haar inbreng in de woning van € 57.233,69, te vermeerderen met de wettelijke rente;
tot afgifte van afschriften van de aangiften en aanslagen IB over de jaren 2011 tot en met 2015 van beide partijen, op straffe van een dwangsom;
in de proceskosten.
3.2.3.De man heeft de vordering in reconventie weersproken.