ECLI:NL:GHSHE:2018:4299

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.176.744_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor achterstallig onderhoud van recreatiewoningen en de gevolgen voor lidmaatschapsbijdragen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen SVDW Holding B.V. en de Vereniging van Bungaloweigenaren (VEBEGH) over de nakoming van onderhoudsverplichtingen en de daaruit voortvloeiende schade. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten en betreft de vraag in hoeverre VEBEGH aansprakelijk is voor achterstallig onderhoud aan recreatiewoningen, die eigendom zijn van de appellanten. De appellanten, SVDW en VEBEGH, hebben in hoger beroep hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de rol van de deskundigen en hun rapporten cruciaal zijn voor de beoordeling van de schade. Het hof heeft vastgesteld dat de recreatiewoningen niet in eigendom zijn verworven, maar dat de eigenaren slechts een recht van opstal hebben. Dit heeft invloed op de juridische beoordeling van de aansprakelijkheid en de schadevergoeding. Het hof heeft de omvang van de schade vastgesteld op € 20.415,=, waarbij het hof de kosten voor het achterstallig onderhoud heeft goedgekeurd, met uitzondering van enkele posten die niet zijn onderbouwd. De vorderingen van de appellanten zijn deels toegewezen, waarbij de VEBEGH is veroordeeld tot schadevergoeding aan Playmex Holding B.V. en de leden van de vereniging zijn veroordeeld tot betaling van achterstallige lidmaatschapsbijdragen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de leden van de vereniging en de gevolgen van het niet nakomen van onderhoudsverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.176.744/01
arrest van 16 oktober 2018
in de zaak van

1.SVDW Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna aan te duiden als SVDW
2.
Vereniging van Bungaloweigenaren [de vakantiewoningen],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als VEBEGH,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.C.J. Oomen te Nijmegen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
Playmex Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gezamenlijk aan te duiden als [geintimeerden c.s.] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. B.R. van Buul te Boxmeer,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 7 juni 2016, 6 december 2016, 20 juni 2017 en 22 augustus 2017, als verbeterd bij arrest van 26 september 2017, in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 2447405\CV EXPL 13‑10700 gewezen vonnis van 4 maart 2015.

14.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 22 augustus 2017;
  • het deskundigenbericht met bijlagen van ing. J.H. Knikkenberg en ing. H.J.M. Meulendijks van 22 november 2017;
  • de memorie na deskundigenbericht van [geintimeerden c.s.] van 9 januari 2018 met zes producties, tevens houdende het verzoek om terug te komen op een eerder gegeven beslissing en tevens houdende een vermeerdering van eis;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van SVDW en VEBEGH van 13 februari 2018, tevens antwoord op het verzoek bij memorie van [geintimeerden c.s.]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

15.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
Ten aanzien van de gehanteerde terminologie
15.1.
Het hof merkt, voorafgaand aan de verdere beoordeling, op dat in de processtukken, maar ook in de statuten en het huishoudelijk reglement van VEBEGH met betrekking tot de recreatiewoningen voortdurend wordt gesproken over "eigendom" en “eigenaar”. Het hof stelt vast dat dit vanuit zakenrechtelijk oogpunt formeel niet juist is, omdat de recreatiewoningen niet in eigendom worden verworven, maar de “eigenaren” slechts een recht van opstal verkrijgen, in combinatie met een (onder)erfpacht van het perceel waar de woningen op gebouwd zijn en niet de juridische eigendom. Desalniettemin zal het hof – rekening houdend met de omstandigheid dat partijen in het normaal, dagelijks spraakgebruik de termen “eigendom” en “eigenaar” hanteren – gemakshalve ook die termen hanteren, zonder daarmee te willen oordelen dat zakenrechtelijk sprake is van eigendom van de recreatiewoningen.
Het verzoek om terug te komen op het arrest van 6 december 2016.
15.2.1.
[geintimeerden c.s.] hebben bij memorie na deskundigenbericht het hof verzocht om terug te komen op hetgeen in het arrest van 6 december 2016 is beslist ten aanzien van de omvang van de verschuldigde parkbijdragen. Ter onderbouwing van dat verzoek wijzen [geintimeerden c.s.] op de omstandigheid dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de zaak met zaaknummer 200.172.466 tussen VEBEGH als appellante en [geintimeerde in de procedure 200.172.466] als geïntimeerde heeft bepaald dat door VEBEGH in 2013 aan [geintimeerde in de procedure 200.172.466] een te hoge parkbijdrage in rekening is gebracht en de parkbijdrage voor het jaar 2013 heeft vastgesteld op € 50,= exclusief btw, zijnde € 60,50 inclusief btw per maand. VEBEGH c.s. hebben zich tegen het verzoek verzet.
15.2.2.
Het hof vindt in hetgeen [geintimeerden c.s.] hebben aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op zijn eerdere beslissing ter zake de omvang van de door [geintimeerden c.s.] verschuldigde parkbijdragen. Uit r.o. 5.2 van het als productie 114 bij memorie na deskundigenbericht overgelegde arrest blijkt dat het in dat geding tussen partijen gevoerde debat de parkbijdrage voor niet verhurende eigenaren betrof, alsmede de parkbijdrage voor 2012. Voorts blijkt uit r.o. 5.3 van dat arrest dat [geintimeerde in de procedure 200.172.466] met ingang van 1 januari 2012 zijn lidmaatschap van de VEBEGH had opgezegd, waardoor hij volgens het hof niet langer gebonden was aan de besluiten van de algemene ledenvergadering (ALV) van VEBEGH, waaronder de vaststelling van een forfaitair bedrag als parkbijdrage. Het hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt op die grond dat [geintimeerde in de procedure 200.172.466] niet gebonden was aan de door de VEBEGH forfaitair vastgestelde parkbijdrage, maar gehouden was om een parkbijdrage te voldoen die was gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten.
15.2.3.
In de onderhavige zaak tegen [geintimeerden c.s.] vordert de VEBEGH echter parkbijdragen zoals die op grond van een besluit van de ALV zijn vastgesteld, van een partij die wel lid was van de VEBEGH en dus gebonden aan besluiten van de ALV. Reeds gelet op de motivering van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kan de beslissing in de zaak van [geintimeerde in de procedure 200.172.466] , die de verplichting van een niet-lid tegenover de VEBEGH betrof, geen betekenis hebben in de onderhavige zaak, die betrekking heeft op een geschil tussen de VEBEGH en één van haar leden. In de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de zaak [geintimeerde in de procedure 200.172.466] kan het hof dan ook geen aanleiding vinden om terug te komen op zijn eerdere beslissing ten aanzien van de omvang van de door [geintimeerden c.s.] aan VEBEGH c.s. verschuldigde parkbijdragen.
De vermeerdering van eis door [geintimeerden c.s.]
15.3.
Bij memorie na deskundigenbericht hebben [geintimeerden c.s.] aangevoerd dat zij kosten hebben moeten maken ter onderbouwing van hun schade met betrekking tot de inrichting en inventaris van de woningen, zoals door het hof bij tussenarrest van 6 december 2016 was verzocht (€ 1.210,= inclusief btw), en ter weerlegging van een conclusie in het concept-rapport van de deskundigen (€ 565,31 inclusief btw). Zij hebben gevorderd VEBEGH en SVDW ook tot betaling van deze kosten te veroordelen. VEBEGH en SVDW hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van eis op zich. Zij hebben wel inhoudelijk verweer gevoerd.
Het hof overweegt op dit punt dat de vermeerdering van eis in beginsel na het nemen van de memorie van grieven niet meer mogelijk was. De vermeerdering van eis betreft echter kosten tot vaststelling van de omvang van de schade die in deze procedure aan de orde is. VEBEGH heeft geen formeel bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis, maar inhoudelijk verweer gevoerd en is in dat opzicht niet in haar verdediging geschaad. Weigering van de vermeerdering zou [geintimeerden c.s.] ertoe dwingen om voor deze kosten een afzonderlijke procedure te starten, hetgeen uit oogpunt van een efficiënte afwikkeling van het tussen partijen gerezen geschil niet wenselijk is. Het hof zal daarom de vermeerdering van eis toelaten.
Het rapport van de deskundigen en de reactie daarop van partijen
15.4.
Bij tussenarrest van 20 juni 2017 heeft het hof, met inachtneming van de door partijen nog aangevoerde vragen, de navolgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Op welke punten is er aan de binnen- en buitenzijde van de vakantiewoningen (de tuin hierbij inbegrepen) sprake van achterstallig onderhoud?
2. Op welke punten is er met betrekking tot de inventaris en inrichting van de vakantiewoningen sprake van achterstallig onderhoud c.q. noodzaak tot vervanging als gevolg van normale veroudering?
3. Welke werkzaamheden zijn noodzakelijk om de gebreken aan en in de vakantiewoningen die zijn ontstaan als gevolg van het achterstallig onderhoud te herstellen?
4. Welke kosten zijn met deze werkzaamheden gemoeid? Welke kosten zijn gemoeid met de vervanging van de inventaris en inrichting van de vakantiewoningen?
5. In welke mate is het achterstallige onderhoud aan de vakantiewoningen en zijn de kosten tot vervanging van de inventaris van de vakantiewoningen te herleiden tot de periode van
1995 tot 2002 en de periode van 2002 tot en met 2014, en welk percentage moet aan
beide periodes worden toegekend?
6. Op welke wijze zal worden bepaald, in welke mate achterstallig onderhoud aan de
vakantiewoningen en noodzaak tot vervanging van de inventaris een gevolg zijn van het
niet verrichtten van onderhoudswerkzaamheden door [geintimeerden c.s.] vanaf 1 januari 2015?
7. Op welke wijze zal worden bepaald, in welke mate achterstallig onderhoud aan de
vakantiewoningen en noodzaak tot vervanging van de inventaris een gevolg zijn van de
wijze van gebruik dat huurders van de vakantiewoningen van Heaver c.s hebben gemaakt vanaf 1 januari 2015?
8. Wat is de gebruikelijk omloopsnelheid van inventaris van vakantiewoningen, en in welke mate is de noodzaak tot vervanging van inventaris in de vakantiewoningen van [geintimeerden c.s.] groter, kleiner of gelijk aan deze gebruikelijke omloopsnelheid? Welke afschrijvingspercentages gelden daarbij?
9. Voor zover de deskundige kennis zou nemen van het rapport van Garantexpertise van 1 maart 2016: welke kanttekeningen dienen bij dit rapport te worden geplaatst, mede in het kader van de beantwoording van boven gestelde vragen?
10. Heeft de deskundige op grond van zijn bevindingen verder nog opmerkingen die van belang zijn voor de beoordeling van het onderhavige geschil?
Nadat zij waren benoemd, hebben ing. J.H. Knikkenberg en ing. H.J.M. Meulendijks een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de door het hof geformuleerde vraagstelling. Zij hebben hun bevindingen en conclusies neergelegd in een rapport van 22 november 2017. De inhoud van het rapport dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
15.5.1.
Naar aanleiding van het rapport hebben [geintimeerden c.s.] bij memorie na deskundigenbericht geen inhoudelijke opmerkingen geplaatst bij de bevindingen en conclusies van de deskundigen. [geintimeerden c.s.] stellen vast dat uit het rapport blijkt dat zij een schade hebben geleden van € 54.031,= als gevolg van achterstallig onderhoud aan de vakantiewoningen en met betrekking tot de kosten voor het vervangen van de inboedel en inventaris daarvan. Zij concluderen dat hun vordering tot dat bedrag toegewezen moet worden.
15.5.2.
Voorts voeren zij aan dat VEBEGH de kosten dient te voldoen van Garant Expertise (€ 2.117,50 inclusief btw en € 1.210,= inclusief btw), omdat deze kosten zijn gemaakt tot vaststelling van de omvang van de schade ter onderbouwing van hun standpunten in dit geding. De kosten van het onderzoek door de deskundigen zijn door [geintimeerden c.s.] voorgeschoten, maar moeten volgens [geintimeerden c.s.] bij de proceskosten worden betrokken tot vergoeding waarvan VEBEGH volgens [geintimeerden c.s.] moet worden veroordeeld.
15.5.3.
Ten slotte merken [geintimeerden c.s.] op dat zij hun bezwaar tegen bevindingen met betrekking tot de balkons in het concept-rapport van de deskundigen hebben moeten onderbouwen met een rapport van [deskundigen aan de zijde van geintimeerden c.s.] . Dit bureau heeft daarvoor een factuur gestuurd ten bedrage van € 565,31 inclusief btw. Ook die kosten dienen volgens [geintimeerden c.s.] voor rekening van VEBEGH c.s. te komen.
15.6.1.
In hun antwoordmemorie na deskundigenbericht voeren VEBEGH c.s., onder verwijzing naar hun reactie op het concept-rapport, nog een aantal argumenten aan tegen het vaststellen van de schade op het door de deskundigen aangegeven bedrag. Het hof onderscheidt de navolgende argumenten:
  • als ijkdatum moet 1 oktober 2013 worden aangehouden, omdat [geintimeerden c.s.] vanaf dat moment zelf het beheer van de woningen op zich genomen hebben. Sindsdien hebben ook zij geen groot onderhoud uitgevoerd en dat heeft invloed op de huidige staat van de woningen.
  • in het rapport wordt onvoldoende aandacht besteed aan de omstandigheid dat bepaalde schades ook na 1 oktober 2013 kunnen zijn ontstaan.
  • omdat het gebruik van vakantiewoningen anders is dan van permanent bewoonde woningen dient het gebruik bij permanente bewoning niet de maatstaf te zijn waarnaar het gebruik beoordeeld moet worden. Een als vakantiebungalow gebouwde woning lijdt meer als gevolg van permanent gebruik dan een daar op ingerichte woning.
  • (een deel van) de schade moet voor rekening van [geintimeerden c.s.] komen, want zij hebben niet mee willen doen aan de upgrading in 2013 en evenmin aan de gezamenlijke inkoop van nieuwe keukens in 2017. De nieuwe keuken in de woning met nummer [perceel 2] is geplaatst en betaald door de huurder.
  • de inkoopprijzen voor de inventaris zijn door de deskundige te hoog vastgesteld.
  • [geintimeerden c.s.] hebben de afgelopen vier jaar geen enkel onderhoud aan de tuinen verricht. Dat moet tot een lager schadebedrag leiden.
  • De deskundigen hebben in de definitieve versie van hun rapport hun zienswijze ten aanzien van de balkons gewijzigd op een eenzijdig door [geintimeerden c.s.] opgesteld rapport, zonder VEBEGH c.s. daarover te horen en zonder rekening te houden met de omstandigheid dat de balkons van meet af aan een constructiefout hebben gekend. Herstel van die constructiefout komt niet voor rekening van VEBEGH c.s..
15.6.2.
Meer in het algemeen merken VEBEGH c.s. daarbij nog op dat [geintimeerden c.s.] zich jarenlang hebben verzet tegen een verhoging van de bijdrage ten behoeve van onderhoud en betalingen van bijdragen hebben opgeschort. Hierdoor is mede de onderhoudsachterstand ontstaan.
15.6.3.
Ten slotte bepleiten VEBEGH c.s. om de kosten van het onderzoek van de deskundigen gelijkelijk te verdelen over partijen, omdat [geintimeerden c.s.] een veel hoger schadebedrag hebben gevorderd dan het bedrag dat de deskundigen als schade hebben vastgesteld. VEBEGH c.s. betwisten dat de kosten van het onderzoek door [deskundigen aan de zijde van geintimeerden c.s.] voor hun rekening zouden moeten komen.
De schade ten aanzien van de inventaris en inrichting
15.7.
Het hof stelt vast dat geen der partijen bij memorie na deskundigenbericht heeft opgemerkt dat de bevindingen van de deskundige ten aanzien van de inventaris en inrichting van de woningen, zoals weergegeven bij de beantwoording van vraag 2 op pagina 10 van het rapport, onjuist zijn. Op grond daarvan stelt het hof vast dat de inventaris en inrichting van de beide vakantiewoningen grotendeels zijn vervangen door de huidige bewoners. Dat [geintimeerden c.s.] de hiermee gemoeide kosten hebben voldaan of dat de huidige bewoners hen hiervoor aansprakelijk hebben gesteld, is niet gesteld of gebleken. Voorts hebben [geintimeerden c.s.] niets gesteld ten aanzien van de voorwaarden die van toepassing zijn op de huurovereenkomsten die zij, althans Playmex, met de huidige bewoners zijn/is aangegaan nadat de woningen uit de collectieve verhuur waren gehaald. Meer in het bijzonder is niet gesteld of gebleken dat de kosten voor het vervangen van meubilering en stoffering ook na verhuur door [geintimeerden c.s.] , althans door Playmex, voor rekening van [geintimeerden c.s.] , althans Playmex, als verhuurder(s) zou blijven. In dat geval is ook niet gebleken dat [geintimeerden c.s.] nu nog aangesproken zouden kunnen worden op vervanging van die onderdelen van de inventaris en inrichting waarvan de deskundigen hebben vastgesteld dat die nog als oorspronkelijke inventaris aanwezig waren.
15.8.
Het hof komt ten aanzien van de inventaris en inrichting van de vakantiewoningen tot de slotsom dat uit het rapport van de deskundigen niet blijkt dat [geintimeerden c.s.] schade hebben geleden als gevolg van het nalaten van onderhoud/vervanging door VEBEGH c.s. en dat evenmin is gebleken dat zij dienaangaande nog schade zullen lijden. Dit onderdeel van de gevorderde schade zal daarom worden afgewezen.
De schade ten aanzien van het onderhoud van de vakantiewoningen
15.9.
Partijen hebben inhoudelijk geen concrete bezwaren aangevoerd tegen de bevindingen van de deskundigen en de begroting die zij van de herstelkosten hebben opgenomen in het rapport. Het hof neemt de door de deskundigen bij de beantwoording van vraag 4 genoemde tien, door het hof genummerde posten dan ook als uitgangspunt. Dit zijn respectievelijk:
Herstellen, vervangen kleine gebreken zijnde raamuitzetter, schakelmaterialen, buitenlamp, deurbeslag, handdoekstang per woning € 350,= in totaal voor beide woningen € 700,=.
Leveren en vervangen van in totaal 3 stuks radiatoren € 275,= per stuk in totaal € 825,=.
Reinigen gevels i.v.m. “leksporen”, herstellen voegwerken schoorsteen en loodwerken per woning € 950,= in totaal voor beide woningen € 1.900,=.
Texwerken en partieel herstel binnenzijde woning uitgevoerd per woning € 2.250,=, in totaal voor beide woningen € 4.500,=.
Schilderwerken kozijnen aan zonzijde en overige liggende delen, partieel bijwerken kozijnhout c.q. glaslatten per woning € 1.850,=, in totaal voor beide woningen € 3.700,=. Rekening houdend met hetgeen vermeld onder punt 4 in de reactie op opmerkingen van mr. Oomen werd bovenstaande bedrag bijgesteld naar in totaal € 3.700,= - € 740,=, zijnde € 2.960,=.
Keuken vervangen in woning [perceel 1] gelijkwaardig aan de inmiddels vervangen keuken in woning [perceel 2] . Kosten per woning leveren en plaatsen en aansluiten keuken € 4.500,=, dus in totaal € 9.000,=.
Partieel herstellen tegelwerken en herstellen voeg- en kitwerken per woning € 350,= in totaal € 700,=.
Herbestraten straatwerk met hergebruik bestaande tegels per woning € 450,=, in totaal voor beide woningen € 900,=.
Rooien en snoeien tuinen rondom woning en afvoeren snoeiafval per woning € 2.150,=, in totaal voor beide woningen € 4.300,=.
Balkons, in navolging van hetgeen staat opgetekend in de tekst onder “Hoor en Wederhoor”, werd er m.b.t. de balkons een waarde à € 1.815,= per stuk genoteerd. In totaal voor beide woningen € 3.630,=.
15.10.
Van de genoemde posten komen naar het oordeel van het hof in elk geval de posten 1, 2, 3, 5, 7, 8 en 9, nu op deze punten de bevindingen en conclusies van de deskundigen niet zijn aangevochten en het hof in het rapport ook geen aanwijzingen kan vinden om te oordelen dat zij te hoog of te laag zijn.
15.11.
Bij post 4 hebben de deskundigen bij de begroting van de herstelkosten aangegeven dat de eigenaar c.q. huurder het schilderwerk aan de binnenzijde inmiddels zelf heeft verricht. Ten aanzien van deze post geldt hetgeen is overwogen met betrekking tot de inventaris en inrichting: gesteld noch gebleken is dat [geintimeerden c.s.] hiervoor kosten hebben gemaakt of voor de daarmee gemoeide kosten aansprakelijk zijn gesteld. Daarmee is niet gebleken dat het achterwege blijven van binnenschilderwerk heeft geleid tot een schadepost voor [geintimeerden c.s.] . De post komt in dat geval niet voor toewijzing in aanmerking.
15.12.1.
Ten aanzien van post 6 (het vervangen van de keukens) geldt dat de keuken in de woning met nummer [perceel 2] inmiddels is vervangen door de huidige “eigenaar”, zoals omschreven door de deskundige. Het is het hof niet duidelijk of daarmee de huurder/bewoner wordt bedoeld of dat Playmex de keuken heeft vervangen. Dat laatste is niet gesteld door [geintimeerden c.s.] , ook niet bij memorie na deskundigenbericht, en een factuur van de aanschaf van die keuken is ook niet in het geding gebracht. Met betrekking tot de daarmee gemoeide kosten geldt dan hetgeen is overwogen ten aanzien van de inrichting en inventaris en ten aanzien van de kosten voor het binnenschilderwerk: in onvoldoende mate is gesteld en onderbouwd dat [geintimeerden c.s.] schade heeft geleden door de vervanging van de keuken op nummer [perceel 2] . Om die reden zal het hof alleen een vergoeding toekennen voor de vervanging van de keuken op nummer [perceel 1] . De omvang van de daartoe te maken kosten is niet betwist.
15.12.2.
Op dit punt hebben VEBEGH c.s. bij memorie na deskundigenbericht nog aangevoerd dat een deel van die kosten voor rekening van [geintimeerden c.s.] moet blijven, omdat zij hebben afgezien van deelname aan een upgrading in 2013 en/of een collectieve inkoop van keukens in 2017. Het hof passeert dat verweer, nu VEBEGH c.s. niet hebben gesteld, laat staan onderbouwd, dat de kosten voor een keuken in dat geval lager zouden zijn geweest dan het door de deskundigen hiervoor begrootte bedrag van € 4.500,=.
15.13.
Post 10 betreft de toestand van de balkons die zich aan de woningen bevinden. Uit het door [geintimeerden c.s.] bij memorie na deskundigenbericht overgelegde rapport van [deskundigen aan de zijde van geintimeerden c.s.] volgt afdoende dat de balkons onbruikbaar zijn geworden als gevolg van gebrekkig onderhoud en om die reden vervangen moeten worden. Dat de eveneens geconstateerde constructieve problemen ook bij een deugdelijke onderhoud van de houten balkons aan het gebruik daarvan in de weg zouden hebben gestaan, is het hof niet gebleken. Het oorzakelijk verband tussen de onbruikbaarheid van de balkons en het gebrek aan onderhoud staat daarmee naar het oordeel van het hof voldoende vast en de kosten voor het vervangen van de balkons zijn dan ook toewijsbaar. Bij die vervanging kan dan een constructie worden toegepast volgens de normen van het Bouwbesluit. Niet gebleken is dat de constructieve aanpassing leidt tot kosten die in relevante mate hoger zijn dan in het geval van vervanging van de balkons zonder aanpassing van de constructie. Post 10 is toewijsbaar als vastgesteld door de deskundigen.
15.14.
Op grond van het voorgaande begroot het hof de schade als gevolg van gebrekkig onderhoud aan de vakantiewoningen aldus:
  • Post 1 (diverse kleine herstellingen) € 700,=;
  • Post 2 (vervanging radiatoren) € 825,=;
  • Post 3 (gevelreiniging, voeg- en loodwerk) € 1.900,=;
  • Post 5 (schilderwerk buitenzijde) € 2.960,=;
  • Post 6 (vervangen keuken) € 4.500,=;
  • Post 7 (herstel tegels, voeg- en kitwerk) € 700,=;
  • Post 8 (herbestraten) € 900,=;
  • Post 9 (rooi- en snoeiwerk tuinen) € 4.300,=;
  • Post 10 (balkons)
Totaal: € 20.415,=.
15.15.1.
In hun reactie op het deskundigenbericht hebben VEBEGH c.s. erop gewezen dat voor de vaststelling van de schade de situatie per 1 oktober 2013 bepalend zou moeten zijn, omdat [geintimeerden c.s.] vanaf dat moment zelf het beheer van de woningen op zich genomen hebben. Zij hebben vanaf dat moment zelf ook geen onderhoud uitgevoerd. De schade die na 1 oktober 2013 is ontstaan moet om die reden voor rekening komen van [geintimeerden c.s.] . Meer in het bijzonder hebben VEBEGH c.s. in dit verband gewezen op het onderhoud van de tuin.
15.15.2.
Het hof overweegt op dit punt het navolgende.
[geintimeerde 1 en geintimeerde 2] hebben bij “Akte uitgifte in ondererfpacht/opstal” van 27 oktober 1995 een recht van ondererfpacht/onderopstal verkregen. In genoemde akte zijn [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] tezamen aangemerkt als “koper”. In artikel 4 van deze akte is een paragraaf opgenomen onder het hoofd “
Verplichtingen koper en overige bedingen”. Deze paragraaf bevat 14 bedingen, genummerd a. tot en met n. Achter letter b. is (zakelijk weergegeven) bedongen dat de koper direct lid wordt van (de rechtsvoorgangster van) VEBEGH en zich ertoe verbindt om zich te onderwerpen aan de besluiten van de vereniging en zijn financiéle verplichtingen jegens de vereniging stipt na te komen. Achter letter h. is het navolgende beding opgenomen:
“Koper is verplicht zijn bungalow behoorlijk te onderhouden, daaronder mede begrepen het schilderwerk aan de buitenzijde en daarin of daaraan geen veranderingen aan te brengen (…), zulks onverminderd eventuele voorschriften van overheidswege.”
Uit de akte van 27 oktober 1995 volgt dat de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van onderhoud aan de bungalows bij de kopers van die bungalows ligt, derhalve bij [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] , en na overdracht van de bungalows bij Playmex, die de bedingen uit de akte heeft aanvaard. De omstandigheid dat zij ingevolge een beding in de akte lid worden van een vereniging die tot doel heeft om dat onderhoud uit te voeren en daartoe overeenkomsten aan te gaan met een beheerder doet niet af aan het feit dat het uitvoeren van onderhoud aan de bungalows primair een verplichting is die op de kopers van de bungalows rust. Met het aangaan van een lidmaatschap van een vereniging die zorg draagt voor de uitvoering van het onderhoudt wordt niet tevens de verantwoordelijkheid voor de algehele onderhoudstoestand van de bungalows, zoals die voortvloeit uit de Akte uitgifte in ondererfpacht/opstal verlegd naar VEBEGH. Wanneer de VEBEGH nalatig blijft om onderhoud aan de vakantiewoningen uit te voeren, is het aan de koper om haar daar op aan te spreken en haar zo nodig in gebreke te stellen. Blijft de VEBEGH na ingebrekestelling tekortschieten in het uitvoeren van dat onderhoud, dan raakt zij in verzuim, maar dat neemt niet weg dat ook dan de verantwoordelijkheid van de koper blijft om maatregelen te treffen waardoor het benodigde onderhoud wordt uitgevoerd. Voor zover deze dat nalaat en de schade daardoor toeneemt, komt het daardoor ontstane surplus aan schade voor rekening van de koper.
15.15.3.
Het hof heeft in het tussenarrest van 6 december 2016 (r.o. 6.10.3) al opgemerkt dat VEBEGH bij brief van 25 oktober 2013 in gebreke is gesteld, waarbij VEBEGH een termijn van 14 dagen is gegeven om haar verplichtingen alsnog na te komen. Het hof zal daarom 8 november 2013 aanhouden als peildatum voor het vaststellen van de voor rekening van VEBEGH komende kosten voor het uitvoeren van achterstallig onderhoud. Het hof is niet gebleken dat [geintimeerden c.s.] na ingebrekestelling van VEBEGH c.s. bij brief van 23 oktober 2013 zelf opdracht hebben gegeven tot het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden die voor rekening van VEBEGH c.s. uitgevoerd hadden moeten worden. Voor zover de schade wegens achterstallig onderhoud hierdoor na 8 november 2013 is toegenomen, komt het surplus aan schade voor rekening van [geintimeerden c.s.] . VEBEGH c.s. hebben echter in hun antwoordmemorie na deskundigenbericht behoudens ten aanzien van de post tuinonderhoud niets aangevoerd ten aanzien van de omvang van de schade die op grond van dit verweer voor rekening van [geintimeerden c.s.] zou moeten blijven. Ook aan het deskundigenrapport kan het hof niet ontlenen dat de schade aan de vakantiewoningen in relevante mate hoger is geworden door het nalaten van [geintimeerden c.s.] om, na ingebrekestelling van VEBEGH c.s., zelf het onderhoud uit te voeren. De deskundigen wijzen erop dat alle door hen genoemde werkzaamheden uitgevoerd hadden moeten worden in de periode 2002-2014 (vraag 5), dat sprake is van een langere periode van niet adequaat onderhoud, zodat de schade niet kan zijn gerelateerd aan onderhoudswerk in de periode van na 1 januari 2015 (vraag 6) en evenmin gerelateerd aan het gebruik door de huurders vanaf 2015 (vraag 7). Het verweer van VEBEGH c.s. is – mede gelet op de inhoud van het rapport van de deskundigen - op dit punt onvoldoende onderbouwd.
15.15.4.
Ten aanzien van de post voor tuinonderhoud merkt het hof op dat VEBEGH c.s. niet hebben gesteld, laat staan met cijfers onderbouwd, dat de kosten die [geintimeerden c.s.] hadden moeten maken voor tuinonderhoud vanaf 2013 lager zouden zijn geweest dan € 2.150,= inclusief btw. Daarbij merkt het hof op dat het aannemelijk is dat dat onderhoud door een hovenier zou zijn uitgevoerd en in dat geval is niet onaannemelijk dat de kosten van eventueel door [geintimeerden c.s.] te verrichten onderhoud aan de tuinen naar schatting de omvang zouden hebben benaderd van het bedrag dat het hof naar aanleiding van het rapport van de deskundigen nu voor het onderhoud aan de tuin in aanmerking neemt.
15.16.
De omstandigheid dat het gebruik van een vakantiewoning anders is dan van een voor permanente bewoning bestemde woning is naar het oordeel van het hof niet relevant, omdat in het huishoudelijk reglement de zorg voor onderhoud bij VEBEGH is neergelegd en zij die zorg dient af te stemmen op het feitelijk gebruik dat van de woningen wordt gemaakt.
15.17.
De omstandigheid dat VEBEGH niet is gehoord door de expert van [deskundigen aan de zijde van geintimeerden c.s.] en dat de deskundigen vervolgens op basis van dat rapport hun oordeel ten aanzien van de balkons hebben aangepast, doet niet af aan de bruikbaarheid van de rapportage van [deskundigen aan de zijde van geintimeerden c.s.] . Immers VEBEGH hebben in hun antwoordmemorie na deskundigenbericht de mogelijkheid gekregen om op voormelde aanpassing van het deskundigenbericht op grond van het rapport van [deskundigen aan de zijde van geintimeerden c.s.] te reageren, van welke mogelijkheid VEBEGH ook gebruik heeft gemaakt. VEBEGH c.s. hebben echter geen feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding geven om te oordelen dat de bevindingen van de door [geintimeerden c.s.] geraadpleegde expert onjuist zijn.
15.18.
Het argument dat [geintimeerden c.s.] niet hebben meegedaan aan een upgrading in 2013 levert geen grond op om te oordelen dat VEBEGH niet ten volle aansprakelijk kan worden gehouden voor het nalaten van onderhoud dat door haar zorg uitgevoerd had moeten worden. In elk geval is dit argument onvoldoende onderbouwd. Niet gesteld is welke schade of welk deel daarvan door deelname aan de upgrading voorkomen had kunnen worden. Voor zover VEBEGH c.s. nog wijzen op een gezamenlijke inkoop van keukens in 2017 verwijst het hof naar hetgeen het dienaangaande hiervoor al heeft overwogen. Daarbij merkt het hof op dat de vakantiewoningen in 2017 al uit de collectieve verhuur waren gehaald. Niet gesteld of gebleken is waarom Playmex – als de op dat moment tot de woningen gerechtigde partij – dan in 2017 mee had moeten doen met een gezamenlijke inkoop van keukens. Die stellingname is bovendien in strijd met hetgeen VEBEGH c.s. eerder hebben betoogd, te weten dat na beëindiging van deelname aan de collectieve verhuur de verhuur en het onderhoud van de woningen volledig voor rekening kwamen van [geintimeerden c.s.]
15.19.
Ten slotte hebben VEBEGH c.s. nog aangevoerd dat [geintimeerden c.s.] zich jarenlang hebben verzet tegen een verhoging van de parkbijdrage. Ook dit argument levert geen grond op om te oordelen dat het achterwege blijven van onderhoud aan [geintimeerden c.s.] moet worden toegerekend. De parkbijdrage wordt vastgesteld door de ALV van VEBEGH, in welke vergadering [geintimeerden c.s.] twee stemmen konden inbrengen. Wanneer het bestuur van VEBEGH niet in staat is gebleken om de meerderheid van de ALV ervan te overtuigen dat de parkbijdrage verhoogd moest worden, ligt de verantwoordelijkheid daarvoor bij de ALV of het bestuur, maar levert dat op zich geen grond op om een deel van de schade als gevolg van het nalaten van onderhoud aan individuele leden als [geintimeerden c.s.] toe te rekenen.
15.20.
De slotsom luidt dat niet is gebleken dat de hiervoor vastgestelde schade voor een deel zijn oorzaak vindt in de omstandigheid dat [geintimeerden c.s.] zelf na ingebrekestelling van VEBEGH c.s. hebben nagelaten het benodigde onderhoud uit te voeren of in andere omstandigheden die maken dat (een deel van) de schade toegerekend moet worden aan [geintimeerden c.s.] . Gronden om te oordelen dat een deel van de schade voor rekening van [geintimeerden c.s.] moet blijven zijn het hof daarom niet gebleken.
Ten aanzien van de vorderingen
15.21.
In het tussenarrest van 6 december 2016 is al in het principaal hoger beroep geoordeeld dat [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] over de periode tot 13 september 2012 wegens onbetaald gebleven lidmmatschapsbijdragen een bedrag van € 12.063,74 verschuldigd zijn aan VEBEGH (r.o. 6.9.3) en over de periode vanaf 13 september tot en met juni 2013 een bedrag van € 2.043,24 (r.o. 6.9.5), derhalve tezamen een bedrag van € 14.106,98. Voorts is al geoordeeld dat Playmex over de periode van juli 2013 tot en met september 2013 aan VEBEGH wegens lidmaatschapsbijdragen een bedrag verschuldigd is geworden van € 3.129,63 (r.o. 6.9.4).
15.22.
Het hof stelt vast dat [geintimeerden c.s.] bij conclusie van antwoord/eis hebben aangevoerd dat zij een tegenvordering hebben op VEBEGH, omdat VEBEGH is tekortgeschoten in haar verplichtingen voortvloeiend uit haar huishoudelijk reglement. Dergelijke verplichtingen kan VEBEGH alleen hebben tegenover haar leden, omdat bepalingen in het huishoudelijk reglement de verhoudingen regelen tussen leden van de vereniging onderling en tussen de leden en de vereniging en haar organen. Niet-leden kunnen aan een huishoudelijk reglement geen rechten ontlenen, net zo min als dat uit een huishoudelijk reglement voor een vereniging verplichtingen voortvloeien tegenover niet-leden.
15.23.
Als productie 51 bij akteverzoek producties d.d. 4 februari 2014 zijn de statuten van VEBEGH in het geding gebracht. Als productie 16 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, is het huishoudelijk reglement van VEBEGH in het geding gebracht. In artikel 6, lid 1 sub b van de statuten is bepaald dat het lidmaatschap van de vereniging eindigt door opzegging door het lid, uitsluitend bij vervreemding van de bungalow. Op grond van artikel 1, lid 2 van het huishoudelijk reglement zijn leden verplicht het voornemen tot verkoop van een recreatiewoning kenbaar te maken aan de vereniging. Uit de leden d. en e. van artikel 1 van het huishoudelijk reglement volgt dat het lidmaatschap van de vereniging is gekoppeld aan de eigendom van een recreatiewoning, want de verschuldigdheid van de kosten van het lidmaatschap vangt aan vanaf de eerste dag van de maand waarin iemand zich de rechten op een recreatiewoning verwerft en eindigt op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin na overdracht van rechten de kosten verschuldigd zijn door de nieuwe eigenaar. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat het bericht waarmee een lid kenbaar maakt zijn recreatiewoning te gaan verkopen tevens dient als opzegging van het lidmaatschap van VEBEGH.
15.24.1.
Tussen partijen staat vast dat [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] de woningen met ingang van 1 juli 2013 hebben overgedragen aan Playmex. Op grond van de statuten en het huishoudelijk reglement van VEBEGH is daarmee het lidmaatschap van de vereniging van [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] met ingang van 1 juli 2013 geëindigd en het lidmaatschap van Playmex met ingang van die datum aangevangen. Bij brief van 30 juli 2013 is voorts aan VEBEGH meegedeeld dat Playmex met ingang van 1 oktober 2013 de woningen niet langer beschikbaar stelt voor collectieve verhuur. Juridische gronden om te kunnen oordelen dat [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] bij het eindigen van hun lidmaatschap al een vordering tot vergoeding van schade op VEBEGH hadden, zijn door [geintimeerden c.s.] niet gesteld.
15.24.2.
Het moge zo zijn dat VEBEGH per 1 juli 2013 al tekortgeschoten was in haar verplichtingen om zorg te dragen voor deugdelijk onderhoud en dat [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] op die grond gerechtigd waren betalingsverplichtingen op te schorten om nakoming door VEBEGH af te dwingen, maar het recht om op te schorten is naar het oordeel van het hof geëindigd bij beëindiging van het lidmaatschap van [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] door overdracht van de woningen aan Playmex. Met die overdracht eindigde het lidmaatschap van [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] en daarmee ook de verplichtingen jegens hen van VEBEGH tot nakoming waarvan de betalingen werden opgeschort. In dat geval bestond geen aanspraak meer op opschorting, maar dienden partijen af te rekenen, hetzij door het verschuldigde alsnog te betalen, hetzij door verrekening met een schadevergoeding.
15.24.3.
Van verrekening van vorderingen bij het eindigen van het lidmaatschap van [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] kan echter naar het oordeel van het hof ook geen sprake zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] bij beëindiging van hun lidmaatschap al onderhoudskosten hadden gemaakt die voor rekening van VEBEGH hadden moeten komen, zodat zij al een vordering in geld tot vergoeding van die kosten hadden. Evenmin is gebleken dat zij op dat moment een vordering tot nakoming van onderhoudsverplichtingen hadden omgezet in een schadevordering. Hun standpunt dat zij ten tijde van de overdracht van de recreatiewoningen aan Playmex een schadevordering hadden wegens waardevermindering van de woningen hebben [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] in de loop van deze procedure verlaten. De grondslag voor hun schadeclaim is nu dat er onderhoudskosten gemaakt moeten worden die voor rekening van VEBEGH hadden moeten komen. Wat er al van zij met betrekking tot die kosten: als ze nog gemaakt moeten worden, dan komen die nu ten laste van Playmex en niet ten laste van [geïntimeerde 1] of [geïntimeerde 2] . Het is vanaf de overdracht Playmex, als nieuwe gerechtigde tot de woningen, die de lasten van slecht onderhoud droeg en draagt. De slotsom is dat in rechte niet is gebleken dat [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] een verrekenbare tegenvordering tot vergoeding van schade op VEBEGH hebben of hebben gehad. De slotsom luidt dan ook dat [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] gevorderde ledenbijdragen tot een bedrag van € 14.106,98 dienen te betalen.
15.25.
De kosten die bestaan als gevolg van achterstallig onderhoud behoren tot het vermogen van Playmex, welke vennootschap ingevolge acceptatie van het lidmaatschapsbeding bij overname van de woningen (zie akte levering van 27 juni 2013, pagina 13) lid is geworden van VEBEGH. De vraag of zij nog steeds lid is, is verder niet van belang omdat VEBEGH van Playmex de lidmaatschapsbijdragen vordert voor de periode van 1 juli 2013 tot 1 oktober 2013 en niet in geding is dat Playmex in elk geval in die periode lid van VEBEGH is geweest en de lasten van het achterstallig onderhoud heeft moeten dragen en nog steeds draagt. Zoals hiervoor al is overwogen, is VEBEGH is bij brief van 23 oktober 2013 in gebreke gesteld en vanaf 8 november 2013 in verzuim geraakt, waardoor Playmex aanspraak heeft gekregen op vergoeding van de schade als gevolg van het tekortschieten door VEBEGH. Dit betekent dat Playmex de door haar nog verschuldigde lidmaatschapsbijdragen (€ 3.129,63) kan verrekenen met de schadevordering zoals die hiervoor is vastgesteld (€ 20.415,=), waarna per saldo VEBEGH nog een bedrag dient te betalen aan Playmex van € 17.285,37. Dit bedrag is niet verrekenbaar met de vordering van VEBEGH op [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] , omdat het vorderingen betreft tussen verschillende wederpartijen van VEBEGH.
15.26.1.
VEBEGH c.s. hebben gevorderd dat de door [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] verschuldigde bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de gezonden facturen, althans vanaf de dag van de inleidende dagvaarding en het door Playmex verschuldigde bedrag met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 1 december 2015. Dienaangaande overweegt het hof dat [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] zich in elk geval tot aan het einde van hun lidmaatschap tegenover VEBEGH konden beroepen op een opschortingsrecht, zodat zij tot 1 juli 2013 niet in verzuim kunnen zijn geraakt. Omdat de primair gevorderde wettelijke rente (vanaf de vervaldata van facturen) om die reden niet toewijsbaar is, zal het hof de subsidiair gevorderde rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg toewijzen, nu tegen de toewijzing daarvan geen afzonderlijk inhoudelijk verweer is gevoerd. Gelet op de verrekening van lidmaatschapsbijdragen met de schadevordering van Playmex neemt het hof aan dat over die lidmaatschapsbijdragen geen wettelijke rente verschuldigd is geworden.
15.26.2.
[geintimeerden c.s.] hebben gevorderd om de door VEBEGH c.s. te betalen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat VEBEGH in verzuim is geraakt. VEBEGH c.s. hebben hiertegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. Uit het voorgaande volgt dat het hof aanneemt dat VEBEGH vanaf 8 november 2013 in verzuim is geraakt. De wettelijke rente over het door VEBEGH aan Playmex te betalen bedrag zal vanaf die datum worden toegewezen.
15.27.
In het principaal hoger beroep hebben VEBEGH c.s. gevorderd dat de beslissing in reconventie zal worden vernietigd, voor zover daarbij vorderingen van [geintimeerden c.s.] zijn toegewezen en die vorderingen alsnog af te wijzen. Dit betreft, voor zover nog niet aan de orde geweest, een vordering tot vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig gelegde beslagen (€ 1.742,=) alsmede een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (€ 6.186,=) die [geintimeerden c.s.] stellen verschuldigd te zijn geworden. In het incidenteel hoger beroep hebben [geintimeerden c.s.] gevorderd dat deze posten alsnog zullen worden toegewezen, alsmede expertisekosten van Garant Expertise (€ 1.750,= en € 1.210,=), en van [deskundigen aan de zijde van geintimeerden c.s.] ter weerlegging van een conclusie in het concept-rapport van de deskundigen (€ 565,31 inclusief btw).
15.28.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de van [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] gevorderde hoofdsom toewijsbaar is. In dat geval kan niet worden geoordeeld dat conservatoire beslagen die tot zekerheid van betaling van die vordering waren gelegd onrechtmatig zijn gelegd. Het op die grondslag door [geintimeerden c.s.] gevorderde bedrag is niet toewijsbaar. Voor zover dienaangaande in eerste aanleg wel een vergoeding is toegewezen, slaagt de daartegen in het principaal hoger beroep gerichte grief 5 van VEBEGH c.s. en zal die beslissing worden vernietigd.
15.29.1.
Bij conclusie van eis in reconventie hebben [geintimeerden c.s.] betaling gevorderd van een bedrag van € 6.186,= wegens gemaakte kosten van rechtsbijstand (€ 6.000,=) en een verklaring die is afgelegd door hun accountant met betrekking tot de overdracht van de recreatiewoningen aan Playmex (€ 186,=). Met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand hebben VEBEGH c.s. bij conclusie van antwoord in reconventie aangevoerd dat al heel snel sprake was van gerechtelijke kosten, omdat al kort na overdracht van de woningen tot dagvaarding is overgegaan. Nergens is volgens VEBEGH c.s. onderbouwd hoe dat bedrag is terug te voeren tot werkzaamheden met betrekking tot de vordering in reconventie. Ook bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep hebben VEBEGH c.s. dit onderdeel van het gevorderde betwist.
15.29.2.
In de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, verwijzen [geintimeerden c.s.] ter onderbouwing van hun vordering naar productie 40, maar het hof heeft een dergelijke productie bij de stukken niet aangetroffen. In de memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep verwijzen [geintimeerden c.s.] naar productie 39 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, maar ook die productie heeft het hof niet bij de stukken aangetroffen. Ter toelichting op de vordering voeren [geintimeerden c.s.] bij memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep aan dat de werkzaamheden waarvoor een vergoeding wordt verlangd hebben bestaan uit bestudering van het dossier, overleg met [geintimeerden c.s.] , onderzoek naar verhaalsinformatie en correspondentie met de gemachtigde van VEBEGH c.s.. Het hof is van oordeel dat deze werkzaamheden behoren tot de gebruikelijke werkzaamheden ter voorbereiding van (het verweer in) een procedure waarvoor een vergoeding pleegt te zijn inbegrepen in de beslissing ten aanzien van de proceskosten. De gevorderde vergoeding van kosten voor rechtsbijstand komt op die grond niet voor toewijzing in aanmerking.
Waarom [geintimeerden c.s.] dienden te beschikken over een verklaring van een accountant met betrekking tot de overdracht van de recreatiewoningen aan Playmex is het hof niet gebleken. [geintimeerden c.s.] beschikten immers als bewijs van de overdracht over de akte levering d.d. 27 juni 2013 die als productie 7 bij akte van 23 oktober 2013 door [geintimeerden c.s.] in het geding is gebracht. De noodzaak voor het maken van kosten ten behoeve van een accountant is niet gebleken. Ook deze post is in dat geval niet toewijsbaar. Grief 4 in het incidenteel appel faalt.
15.30.
De gevorderde vergoeding voor de vaststelling van de schade wegens gebrekkig onderhoud aan de inboedel en inrichting van de recreatiewoningen wordt afgewezen, omdat in rechte niet is gebleken dat [geintimeerden c.s.] dienaangaande enige schade hebben geleden. De gevorderde vergoeding van de kosten voor het rapport van [deskundigen aan de zijde van geintimeerden c.s.] daarentegen zijn wel toewijsbaar, omdat [geintimeerden c.s.] dit rapport nodig hebben gehad om de deskundigen te overtuigen van het feit dat gebrekkig onderhoud aan de balkons als oorzaak voor de geleden schade heeft te gelden en niet een constructiefout. Het hof zal de met dit rapport gemoeide kosten (€ 565,31) toewijzen.
15.31.
VEBEGH c.s. hebben in het principaal hoger beroep gevorderd om [geintimeerden c.s.] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij op grond van het vonnis aan [geintimeerden c.s.] hebben betaald. Bij dat vonnis zijn VEBEGH c.s. in reconventie veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 242,= aan [geintimeerden c.s.] wegens onrechtmatig gelegde beslagen. Nu het hof die beslissing vernietigt, komt de vordering tot terugbetaling voor toewijzing in aanmerking als gevorderd.
15.32.
Grief 6 van VEBEGH c.s. in het principaal hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de rechtbank in r.o. 4.16 om gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen. VEBEGH c.s. zien er echter aan voorbij dat die beslissing is gegeven in reconventie en de vordering betreft die [geintimeerden c.s.] dienaangaande tegen VEBEGH c.s. hadden gericht. Noch in de dagvaarding in eerste aanleg, noch op enig ander moment in de procedure hebben VEBEGH c.s. een vergoeding gevorderd voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. VEBEGH c.s. hebben, gelet op het voorgaande, geen belang bij deze grief.
15.33.1.
Resteert uiteindelijk een beslissing ten aanzien van de proceskosten. Grief 7 in het principaal hoger beroep is gericht tegen de proceskostenbeslissing in eerste aanleg. VEBEGH c.s. hebben bij memorie van grieven in het principaal hoger beroep gevorderd om [geintimeerden c.s.] te veroordelen in de kosten van beide instanties. In het incidenteel hoger beroep hebben [geintimeerden c.s.] geen grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank om in conventie en in reconventie de proceskosten te compenseren. [geintimeerden c.s.] concluderen slechts tot veroordeling van VEBEGH c.s. in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
15.33.2.
Het hof overweegt ten aanzien van de proceskosten als volgt. [geintimeerden c.s.] zijn in het gelijk gesteld voor zover zij hebben betoogd dat SVDW Holding B.V. geen vordering op hen heeft of heeft gehad. Voorts is Playmex in het gelijk gesteld op het principiële punt dat VEBEGH is tekortgeschoten in de nakoming van onderhoudsverplichtingen en om die reden jegens haar schadeplichtig is geworden, waarbij het hof vaststelt dat de aangetoonde schade een fractie is van het bedrag dat oorspronkelijk in reconventie werd gevorderd. [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] hebben niet kunnen aantonen dat zij na 1 juli 2013 nog een vordering op VEBEGH hebben gehad. VEBEGH is in zoverre in het gelijk gesteld dat zij inderdaad nog aanspraak kan maken op lidmaatschapsbijdragen die door [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] onbetaald zijn gelaten. Voorts is zij voor een groot deel in het gelijk gesteld met betrekking tot haar verweer tegen de omvang van de door [geintimeerden c.s.] gestelde schade. Dit voert het hof tot het oordeel dat gronden bestaan om de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te compenseren. In dat geval brengen de redelijkheid en billijkheid met zich mee dat de helft van de ten laste van [geintimeerden c.s.] gebrachte kosten ten bate van het onderzoek door de deskundigen wordt vergoed door VEBEGH c.s.. Het hof heeft bij beschikking van 13 december 2017 de schadeloosstelling en het loon van de deskundigen begroot op € 7.495,95, te voldoen uit het door [geintimeerden c.s.] gestorte voorschot van € 5.445,= en voor het overige door [geintimeerden c.s.] op grond van een daartoe aan de deskundigen afgegeven, voor tenuitvoerlegging vatbare, titel. Het hof zal een bedrag van € 3.747,98 ter zake de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste brengen van VEBEGH c.s..
15.39.
Hetgeen bij arrest van 6 december 2016 en hierboven is overwogen leidt dan tot na te melden beslissing.

16.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie en in reconventie en opnieuw rechtdoende in conventie en in reconventie:
wijst de vorderingen van SVDW Holding B.V. af;
veroordeelt [geintimeerde 1 en geintimeerde 2] , hoofdelijk, des dat de één betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, om aan VEBEGH wegens verschuldigde lidmaatschapsbijdragen te betalen een bedrag van € 14.106,98 (zegge: veertienduizend éénhonderdzes euro, achtennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 23 september 2013, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] , hoofdelijk, des dat de één betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, om aan VEBEGH c.s. al datgene terug te betalen wat VEBEGH c.s. op grond van het bestreden vonnis aan [geintimeerden c.s.] hebben voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van enige betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt VEBEGH om, na verrekening van door Playmex Holding B.V. verschuldigde lidmaatschapsbijdragen, aan Playmex Holding B.V. ten titel van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 17.285,37 (zegge: zeventienduizend tweehonderdvijfentachtig euro, zevenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt VEBEGH om aan [geintimeerden c.s.] te betalen een bedrag van € 565,31 wegens kosten ter vaststelling van schade;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, met dien verstande dat VEBEGH dient bij te dragen in de kosten voor het onderzoek door deskundigen tot een bedrag van € 3.747,98 ter zake deze kosten en veroordeelt VEBEGH tot betaling van dat bedrag aan [geintimeerden c.s.] ;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het door partijen meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.G.W.M. Stienissen en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 oktober 2018.
griffier rolraadsheer