1.3Tussenconclusie
Het hof constateert dat zowel de eerste als de tweede vraag van het onder punt 1.1 van dit arrest weergegeven stappenplan met ‘nee’ beantwoord dient te worden, met als conclusie dat van een schending van artikel 6, derde lid en onder d van het EVRM, geen sprake is. Het hof zal aldus niet overgaan tot uitsluiting van het bewijs van de vijfde verklaring van [medeverdachte 1] .
2. Betrouwbaarheid
De verdediging heeft voorts bepleit dat de vijfde, de verdachte belastende, verklaring van [medeverdachte 1] niet tot het bewijs kan worden gebezigd, in verband met de onbetrouwbaarheid daarvan. Wat de verdediging betreft valt namelijk niet in te zien waarom deze vijfde verklaring wel, maar alle overige verklaringen van [medeverdachte 1] niet betrouwbaar zouden zijn. Daarbij komt dat ook deze vijfde verklaring op onderdelen ongeloofwaardig is en dat [medeverdachte 1] zich ook ter gelegenheid van dit vijfde verhoor meerdere malen op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Met de rechtbank overweegt het hof dat de vijfde verklaring van [medeverdachte 1] , voor zover tot het bewijs gebezigd, uitdrukkelijk wordt ondersteund door de inhoud van de overige bewijsmiddelen, zoals hiervoor reeds onder 1.2 is overwogen. Reeds op die grond acht het hof deze verklaring betrouwbaar, zodat deze tot het bewijs kan worden gebezigd. Het hof ziet zich in dat oordeel gesterkt door de omstandigheid dat [medeverdachte 1] met deze bekennende verklaring ook zichzelf aanzienlijk heeft belast. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte 1] in eerste aanleg een lagere straf heeft gekregen, maakt dat naar het oordeel van het hof overigens niet anders.
Mitsdien acht het hof de vijfde verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, zodat deze als zodanig tot het bewijs zal worden gebezigd.
3. Medeplegen
Hoewel van de zijde van de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep niet uitdrukkelijk betwist, overweegt het hof met betrekking tot het onder feit 1 bewezen verklaarde bestanddeel ‘medeplegen’ ambtshalve het volgende.
Het hof stelt voorop dat medeplegen noodzakelijk is dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en), gericht op het voltooien van het delict. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan daarvan sprake zijn. Vereist is dan echter wel dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is. Voor de beantwoording de vraag of verdachtes bijdrage in zoverre voldoende zwaarwegend is geweest, kan worden gekeken naar onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte [medeverdachte 1] op Ibiza heeft benaderd om mee te werken aan een drugstransport van Nederland naar Ibiza. Tevens heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] een geldbedrag van € 500,00 ter beschikking gesteld om zijn reis van en naar Ibiza, alsmede zijn verblijf in Nederland te bekostigen. Voorts heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] onderdak verschaft in de bovenwoning aan [adres] te Amsterdam, welke de verdachte op dat moment van [medeverdachte 2] onderhuurde en alwaar de verdachte zelf ook verbleef. In deze woning heeft op enig moment tussen 29 augustus en 1 september 2016 een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Bij deze gelegenheid heeft [medeverdachte 2] de geprepareerde koffer met harddrugs meegebracht en ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] en hebben [medeverdachte 2] en de verdachte [medeverdachte 1] beiden verteld dat de drugs in een geheim vak in de koffer verstopt zaten. Daarbij vertelden zij dat de smokkel, welke gepland stond voor 1 september 2016, zeker 95% kans van slagen had.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat de verdachte samen met [medeverdachte 2] de drugssmokkel van [medeverdachte 1] in materiële zin heeft gefaciliteerd. In dat opzicht acht het hof de rol van de verdachte en [medeverdachte 2] bij de voorbereiding van de drugssmokkel omvangrijk en – belangrijker nog – voor het welslagen van de smokkel essentieel. Zonder hun handelen had de feitelijke smokkel door [medeverdachte 1] naar het oordeel van het hof immers geen doorgang kunnen vinden. Het hof overweegt dat de verdachte en [medeverdachte 2] hiermee naast een materiële, ook een intellectuele bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd, zodat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Bovendien leidt het hof uit de verklaring van [medeverdachte 1] af dat de intentie van de verdachte ook op deze samenwerking was gericht.
Aldus kan de verdachte naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als medepleger van de onder 1 ten laste gelegde drugssmokkel.
4. Conclusie
Gelet op al het voorgaande, alsmede gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
De raadsman heeft het hof verzocht aan de verdachte ten hoogste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts heeft het hof rekening gehouden bij het tijdsverloop in deze zaak.
De verdachte heeft zich in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van ruim 3,6 kilogram harddrugs. Immers hebben de verdachte en [medeverdachte 2] gezamenlijk, door de feitelijke smokkel door [medeverdachte 1] te faciliteren, een substantiële en doorslaggevende bijdrage geleverd aan de voltooiing van dit delict, onder meer door [medeverdachte 1] op Ibiza te benaderen om mee te werken aan een drugstransport, aan [medeverdachte 1] een geprepareerde koffer met verdovende middelen ter beschikking te stellen, hem onderdak in Nederland te bieden, zijn reis- en verblijfkosten te betalen en hem er voorts van te verzekeren dat de smokkel maar liefst 95% kans van slagen had. Aldus heeft de verdachte gehandeld uit puur winstbejag en heeft hij zich geen enkele rekenschap gegeven van de omstandigheid dat verdovende middelen als MDMA en cocaïne zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Bovendien staat verdachtes handelen onmiskenbaar in relatie met de verspreiding en handel in harddrugs, hetgeen onlosmakelijk in verbinding staat met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze zeer verslavende middelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Echter omvat het dossier tevens een uitdraai d.d. 5 oktober 2016 betreffende eerdere contacten met politie en justitie in het buitenland. Hieruit blijkt dat de verdachte in het Verenigd Koninkrijk veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest, waaronder verschillende keren ter zake van overtreding van de nationale drugswetgeving.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, waaronder de omstandigheid dat hij voor de duur van zijn aanstaande VI-proeftijd een baantje heeft gevonden als vertaler en dat hij, zodra hij weer helemaal vrij is, naar eigen zeggen alles zou doen om zijn rekeningen te kunnen te betalen.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, waarbij naar het oordeel van het hof in het bijzonder betekenis toekomt aan de aard, ernst en omvang van het bewezen verklaarde feit, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. In zoverre refereert het hof uitdrukkelijk aan de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieruit komt naar voren dat voor feiten zoals het thans bewezen verklaarde in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 36-42 maanden is geïndiceerd.
In het bijzonder gelet op verdachtes justitiële documentatie in het buitenland, alsmede gelet op zijn overige persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleven, ziet het hof geen aanleiding om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf conform de door de LOVS geïndiceerde ondergrens. Wel acht het hof thans een lagere straf dan opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal aangewezen, nu het hof komt tot een vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden passend en geboden. Het hof zal hierbij bevelen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging hiervan.
De verdediging heeft bij pleidooi voorwaardelijk verzocht [medeverdachte 1] als getuige te (doen) horen. Het hof begrijpt dit als een voorwaardelijk verzoek tot heropening van het onderzoek ten behoeve van het (doen) horen van [medeverdachte 1] ten overstaan van de raadsheer-commissaris, met daaraan verbonden als voorwaarde dat het hof de vijfde verklaring van [medeverdachte 1] bezigt tot het bewijs.
Hoewel voormelde voorwaarde is ingetreden, acht het hof zich niet gehouden dit verzoek te honoreren. Daartoe overweegt het hof dat eenzelfde verzoek – destijds overigens in onvoorwaardelijke vorm – door de verdediging reeds bij appelschriftuur d.d. 13 april 2017 werd gedaan, welk verzoek als zodanig ook werd toegewezen. Na herhaalde pogingen heeft de raadsheer-commissaris bij proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2017 echter gerelateerd dat de thans in Groot-Brittanië woonachtige [medeverdachte 1] niet bereid is zijn medewerking te verlenen aan een videoverhoor, dan wel een verhoor in persoon, en dat hij daartoe naar nationaal recht ook niet kan worden verplicht. Aldus concludeert de raadsheer-commissaris dat er geen mogelijkheid bestaat de getuige op te roepen voor een verhoor.
Het hof vermag niet in te zien dat [medeverdachte 1] hiertoe thans wel bereid zou zijn, zodat het hof niet zal overgaan tot toewijzing van het verzoek, aangezien het – gelet op het voorgaande –onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.
Het hof zal het onderzoek van de zaak niet heropenen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.