In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 23 januari 2018, waarin het hof had geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is. De appellante, wonende in België, heeft de geïntimeerde en twee andere betrokkenen opgeroepen om in de procedure te verschijnen. De betrokkenen zijn echter niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De procedure is gestart naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank Limburg van 9 maart 2016.
Het hof heeft in deze tussenuitspraak de procedure verder beoordeeld en vastgesteld dat de vorderingen een processueel ondeelbare rechtsverhouding betreffen. Dit betekent dat de beslissing in dezelfde zin moet luiden voor alle betrokkenen. De appellante heeft haar procedure hervat na een ambtshalve royement, waarbij zij een nieuwe advocaat heeft gesteld en de betrokkenen heeft opgeroepen om te verschijnen. Het hof heeft vastgesteld dat aan de formaliteiten voor hervatting van de procedure is voldaan.
In de uitspraak van 16 oktober 2018 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor een akte aan de zijde van de appellante, waarbij het hof heeft aangegeven dat het verdere oordeel aanhoudt. Het hof heeft daarbij benadrukt dat het beschikt over een beperkt dossier en dat het noodzakelijk is dat de appellante goed leesbare kopieën van relevante processtukken in het geding brengt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.