6.6.3.Lening 2
a. Met betrekking tot lening 2 doet zich de omstandigheid voor dat in de notariële akte van 20 september 2012 is bepaald dat alle voorgaande geldleningsovereenkomsten tussen [geïntimeerde 2] , [de vennootschap 4] . en/of [geïntimeerde 1] , als schuldenaars, en [appellant] en/of [appellante] , als schuldeisers, met die akte komen te vervallen en per die datum worden vervangen door één nieuwe geldlening van € 900.000,00. Ook deze akte komt dwingende bewijskracht toe.
b. Vast staat dat lening 2 op 22 oktober 2010 is afgesloten en dus als één van de "voorgaande geldleningovereenkomsten" kan worden beschouwd. Aan de bij pleidooi voor het eerst op vragen van het hof ingenomen stelling van [appellant] c.s. dat met de verwijzing naar de akte van 22 oktober 2010 enkel is bedoeld te verwijzen naar deze akte voor wat betreft de daarin genoemde aflosvoorwaarden gaat het hof voorbij. Het hof acht deze nieuwe feitelijke stelling tardief, terwijl door [appellant] c.s. evenmin is toegelicht wanneer deze geldleningsovereenkomst, zo deze dan niet de op 22 oktober 2010 afgesloten geldlening betreft, dan wel zou zijn afgesloten. Nu lening 2 als één van de "voorgaande geldleningovereenkomsten" kan worden beschouwd, zou dat in beginsel daarom als gevolg van het in de notariële akte bepaalde met zich brengen dat die lening van 22 oktober 2010 is vervallen en is opgegaan in de nieuwe geldlening van € 900.000,00, waarvan in rechte niet in debat is dat die lening geheel is afbetaald.
c. Zowel de onderhandse akte als de notariële akte hebben dus dwingende bewijskracht en de vraag is nu wat in rechte heeft te gelden als het juiste standpunt over de openstaande schulden na 20 september 2012 en in dit geval dus van het al dan niet (blijven) openstaan van de lening van 22 oktober 2010.
d. [appellant] c.s. hebben gesteld dat [geïntimeerde 1] c.s. aan hen hebben voorgehouden dat zij aanvullende financiering van de [bank] nodig hadden en dat de bank als voorwaarde stelde dat slechts € 900.000,00 aan door [appellant] c.s. verstrekte leningen mochten worden "meegenomen". Om die reden moest er volgens [geïntimeerde 1] c.s. een nieuwe notariële akte van geldlening komen, waarin de eerdere geldleningovereenkomsten tot een bedrag van € 900.000,00 werden geïncorporeerd. In werkelijkheid waren [geïntimeerde 1] c.s. in totaal een bedrag van € 2.183.220,00 aan [appellant] c.s. verschuldigd (waarvan € 1.450.000,00 aan verstrekte leningen). Het was uiteraard niet de bedoeling, aldus [appellant] c.s., om zo maar hun rechten op het in werkelijkheid verschuldigde totaalbedrag prijs te geven.
Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen [appellant] c.s. naar het door partijen ondertekende overzicht van schulden van 30 april 2012 (productie 10 [appellant] c.s.), die zij als erkenning door [geïntimeerde 1] c.s. van de in het overzicht vermelde schuldenlast beschouwen. In dit verband wijzen [appellant] c.s. ook naar de overweging 3.8.1. van het hof in de procedure tussen [de vennootschap 5] en de [appellant] , waaruit volgens [appellant] c.s. volgt dat het hof in die zaak van oordeel is dat uit het stuk blijkt dat de [geïntimeerde 1] het eens is met het daarin vermelde totaalbedrag aan openstaande schulden.
In dit verband stellen [appellant] c.s. dat [geïntimeerde 1] op 30 april 2012 ook heeft erkend dat de door hem als aflossing aangemerkte betalingen van 4 augustus 2011 en 12 oktober 2011 van in totaal € 400.000,00 niet als zodanig konden worden beschouwd, maar aan [appellant] c.s. uit hoofde van tussen partijen gemaakte afspraken toekomende revenuen uit [de vennootschap 5] waren. [appellant] c.s. hebben in nrs. 28 tot en met 41 van de memorie van grieven aangegeven dat, kort gezegd, [appellant] c.s. hun onderneming [de vennootschap 6] , handelende onder de naam [handelsnaam vennootschap 6] op enig moment na de verkoop van een dochteronderneming genaamd [de vennootschap 7] (hierna [de vennootschap 7] ) om fiscale redenen had ondergebracht in [appellante] , met de bedoeling er een aparte vennootschap voor op te richten. Daarvoor was echter de medewerking van de echtgenote van [appellant] , met wie hij in een echtscheiding verwikkeld was, nodig en zij verleende die medewerking niet. Op voorstel van [geïntimeerde 1] is toen een aparte vennootschap voor [handelsnaam vennootschap 6] opgericht ( [de vennootschap 5] ), waarvan de aandelen gehouden zouden worden door [geïntimeerde 2] De activa en passiva werden via [appellante] overgedragen aan [de vennootschap 5] Het was de bedoeling dat [geïntimeerde 1] c.s. op termijn [handelsnaam vennootschap 6] zouden kopen. [de vennootschap 5] heeft bij haar oprichting niets betaald voor de activa en passiva en tot de verkoop van die activa en passiva aan [geïntimeerde 1] c.s. bleven [appellant] c.s. materieel/feitelijk eigenaar daarvan en kwamen de inkomsten van [handelsnaam vennootschap 6] / [de vennootschap 5] ten goede van [appellant] c.s. [geïntimeerde 1] c.s. hadden verder geen enkele betrokkenheid bij [de vennootschap 5] . De beide in het geding zijnde betalingen zijn dan ook geen aflossingen maar aan [appellant] c.s. toekomende revenuen van [handelsnaam vennootschap 6] die door [geïntimeerde 1] c.s. ten onrechte voor de aflossing zijn gebruikt althans als zodanig zijn betiteld.
[appellant] c.s. stellen verder dat ook uit de laatste alinea van de onderhandse akte kan worden afgeleid dat in de onderhandse akte de werkelijke stand van zaken met betrekking tot de openstaande schulden is weergegeven. Bovendien, aldus [appellant] c.s., wijst ook de hoogte van de verrichte betalingen van rente op de juistheid van het door [appellant] c.s. gestelde bedrag aan na 20 september 2012 nog openstaande leningen.
[geïntimeerde 1] c.s. hebben aangevoerd dat de inhoud van de notariële akte wel en die van de onderhandse akte niet juist is. De onderhandse akte heeft [geïntimeerde 1] onder druk getekend, terwijl [appellant] bovendien zou hebben meegedeeld dat er met die akte niets zou gebeuren en die in de kluis zou blijven. Gelet op de inhoud van de notariële akte is de lening die in de onderhandse akte "lening 2" wordt genoemd per 20 september 2012 komen te vervallen en deel gaan uitmaken van de nieuwe lening van € 900.000,00 die in de notariële akte wordt genoemd en vast staat dat die lening is terug betaald. Er bestaat, anders dan de onderhandse akte heeft vermeld, geen lening 2 ten bedrage van € 500.000,00 meer. Het totaalbedrag aan leningen was € 1.500.000,00 en dit bedrag is geheel aan [appellant] c.s. terug betaald. [appellant] c.s. hebben dus niets meer te vorderen van de hoofdschuldenaren en [geïntimeerde 1] c.s. kunnen daarom ook niet als borgen worden aangesproken tot betaling.
[geïntimeerde 1] c.s. betwisten dat het overzicht van 30 april 2012 een schuldbekentenis zou inhouden. Het betreft slechts een door [geïntimeerde 1] opgesteld overzicht voor intern gebruik en verschaft helderheid over de leningen en rekening-courantverhoudingen van het [vennootschap 4 en 5] -concern. Uit het overzicht blijkt niet dat [geïntimeerde 1] c.s. zich tot betaling van een bepaald bedrag hebben verplicht, noch dat zij hebben verklaard een bepaald bedrag verschuldigd te zijn. Zij stellen verder dat de handgeschreven teksten en cijfers er niet stonden op het moment van ondertekening van het overzicht door [geïntimeerde 1] . Van een goedschrift waarmee het handgeschreven totaalbedrag van € 2.183.220,00 aan schulden door [geïntimeerde 1] zou zijn erkend is dan ook geen sprake, aldus [geïntimeerde 1] c.s. Dat het hof in een procedure tussen andere partijen zou hebben overwogen dat zou zijn gebleken dat [geïntimeerde 1] met de ondertekening van het overzicht van 30 april 2012 de juistheid van het totaalbedrag zou hebben erkend, kan in de onderhavige procedure geen rol spelen en wordt door [geïntimeerde 1] c.s. betwist.
[geïntimeerde 1] c.s. betwisten ook dat de verrichte betalingen van 4 augustus 2011 en 12 oktober 2011 aan [appellant] c.s. toekomende revenuen uit [de vennootschap 5] zouden betreffen. Partijen hebben nooit afgesproken dat [appellant] c.s. materieel eigenaren zouden blijven van [handelsnaam vennootschap 6] en daarom recht hadden op die revenuen. Van een dergelijke afspraak blijkt ook niet. De betalingen betroffen, zoals ook bij de betalingen (zie productie 3 cva) is vermeld, (deel)aflossingen op de openstaande leningen.
[geïntimeerde 1] c.s. stellen tot slot dat [appellant] c.s. ten onrechte aan het gegeven dat er meer rente is betaald dan verschuldigd was de conclusie verbindt dat die (te hoge) rentebetalingen gerelateerd waren aan het totaalbedrag van de volgens [appellant] c.s. nog openstaande schulden. Dat was niet het geval. Louter uit dankbaarheid voor de financiële hulp in moeilijke tijden van [appellant] aan [geïntimeerde 1] is meer rente betaald dan verschuldigd was. Een erkenning van het door [appellant] c.s. gestelde bedrag aan nog openstaande leningen kan daar niet uit afgeleid worden.
e. In dit verband acht het hof het allereerst van belang om een overzicht te maken van de geleende bedragen (met uitzondering van de gestelde lening 4, omdat daarover hierna afzonderlijk zal worden geoordeeld) en van de door beide partijen gestelde betalingen. Dit leidt tot het volgende beeld:
leningen betaling volgens [appellant] c.s. betalingen volgens [geïntimeerde 1] c.s.
26/4/10 € 500.000 28/3/12 € 94.000
4/8/11 € 250.000
10/9/10 200.000 11/4/12 6.000
12/10/11 150.000
22/10/10 600.000 29/11/12 100.000 28/3/12 94.000
17/2/10 200.000 23/5/13 100.000 11/4/12 6.000
22/10/13 100.000 29/11/12 100.000
30/12/14 700.000 23/5/13 100.000
22/10/13 100.000
31/12/14 700.000
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Totaal € 1.500.000 € 1.100.000 € 1.500.000
Het hof merkt bij dit overzicht op dat de in de memorie van grieven bij nr. 45 vermelde lening van 22 augustus 2011 aan [de vennootschap 8] van € 50.000,00 buiten beschouwing wordt gelaten, nu uit wat [appellant] c.s. zelf bij nr. 53 van de memorie van grieven hebben gesteld blijkt dat die schuld bij de onderhandse akte ook buiten beschouwing is gelaten en kennelijk "niet meetelt" in dit geschil.
f. Het hof leidt uit voormeld overzicht allereerst af dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat nog een bedrag van € 500.000,00 aan lening 2 open zou kunnen staan. Het verschil tussen de door [appellant] c.s. ter leen verstrekte bedragen en door hen in mindering gebrachte betalingen bedraagt immers geen € 500.000,00, maar € 400.000,00. Bij de beoordeling van de vraag of de inhoud van de onderhandse akte op dit punt de werkelijke situatie weer geeft zal het hof met deze omstandigheid rekening houden.
g. Verder blijkt uit het overzicht dat het verschil tussen de volgens [appellant] c.s. gedane betalingen en de volgens [geïntimeerde 1] gedane betalingen € 400.000,00 bedraagt. Dit bedrag wordt verklaard doordat [appellant] c.s. de in het overzicht vetgedrukte en cursief weergegeven betalingen van € 250.000,00 en € 150.000,00 van respectievelijk 4 augustus 2011 en 12 oktober 2011 niet als aflossingen beschouwen en daarom niet op het openstaande bedrag aan leningen in mindering hebben gebracht.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde 1] c.s., vooralsnog niet is komen vast te staan dat dit bedrag van € 400.000,00 niet als aflossing op de geldleningen moet worden beschouwd. Daarbij overweegt het hof het volgende:
- Dat partijen zouden zijn overeengekomen dat de revenuen uit [handelsnaam vennootschap 6] / [de vennootschap 5] ten goede zouden komen aan [appellant] c.s. en dat daarom de betalingen als revenuen en niet als aflossingen gezien moeten worden, is weliswaar door hen gesteld, maar is in rechte, mede gelet op de gemotiveerde betwisting en bij gebreke van enige (duidelijke) schriftelijke vastlegging van de beweerde afspraken, nog niet komen vast te staan. De enkele verwijzing naar het e-mailbericht van de heer [accountant] , accountant van [appellant] c.s., van 23 januari 2011 (productie 1 mvg) is daartoe, mede gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door [geïntimeerde 1] c.s. (zie nr. 58 mva) onvoldoende.
- Het gelijk van [appellant] c.s. kan ook niet (zonder meer) afgeleid worden uit het overzicht van 30 april 2012. Nog los van het feit dat [geïntimeerde 1] c.s. gemotiveerd hebben betwist dat sprake is van een schuldbekentenis en van een goedschrijven waarmee de verschuldigdheid van een bedrag van € 2.183.220,00 zou zijn erkend, hebben [geïntimeerde 1] c.s. bestreden dat de handgeschreven bedragen en tekst op het moment van ondertekenen van het overzicht al op het overzicht waren aangebracht. Dat [geïntimeerde 1] c.s. met ondertekening van het overzicht erkend zouden hebben dat betalingen ten bedrage van € 450.000,00 niet als aflossing beschouwd zouden kunnen worden, staat dan ook nog niet vast.
Het hof is bovendien van oordeel dat het overzicht, door de wijze waarop het is opgesteld en samengesteld, onvoldoende duidelijkheid en inzicht geeft om tot de conclusie te kunnen komen dat [geïntimeerde 1] c.s. op 30 april 2012 nog de door [appellant] c.s. gestelde bedragen verschuldigd waren.
- Hetgeen [appellant] c.s. hebben aangevoerd met betrekking tot de door de hoofdschuldenaren betaalde rente doet aan het voorgaande niet af. Het enkele feit dat rente is betaald die mogelijk correspondeerde met de volgens [appellant] c.s. nog openstaande schulden (waaronder lening 2) brengt op zich nog geen erkenning van de juistheid van de stellingen van [appellant] c.s. met zich.
h. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat vooralsnog niet kan worden vastgesteld dat er nog een schuld uit hoofde van geldlening 2 bestaat en dat dus, ondanks het gegeven dat [geïntimeerde 1] de akte heeft ondertekend, vooralsnog niet kan worden uitgegaan van de juistheid van wat in de onderhandse akte met betrekking tot lening 2 is vermeld. Het hof zal, mede gelet op het gedane bewijsaanbod, [appellant] toelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling dat bedoelde lening op 20 september 2012 nog openstond.
6.6.4.Lening 4
a. Met betrekking tot lening 4 hebben [appellant] c.s., samengevat, aangevoerd dat partijen het bedrag van € 746.000,00, waarover partijen het op 20 september 2012 eens waren, als bedrag tegen finale kwijting ten aanzien van het nog resterende deel van de door [geïntimeerde 1] c.s. te betalen koopsom voor de inventaris, goodwill en activiteiten van [handelsnaam vennootschap 6] in de onderhandse akte hebben opgenomen. Omdat [geïntimeerde 1] c.s. dit bedrag niet ineens konden betalen, is de verschuldigdheid gegoten in de vorm van een geldlening. Dat de overnamesom c.q. geldlening wel degelijk € 746.000,00 bedroeg (en niet € 476.000,00 zoals [geïntimeerde 1] c.s. stellen) is tijdens de comparitie van partijen op 30 september 2015 in de procedure tussen [de vennootschap 5] en [appellant] door de heer [algemeen directeur] , sinds mei 2013 algemeen directeur van [de vennootschap 5] , bevestigd. Op € 125.000,00 na hebben [geïntimeerde 1] c.s. deze geldlening niet afbetaald, waardoor een nog te betalen bedrag van € 621.000,00 resteert.
[geïntimeerde 1] c.s. stellen met betrekking tot lening 4 allereerst dat van geldlening geen sprake is. Verder blijkt uit niets dat de koopsom, die zou zijn omgezet in een lening,
€ 746.000,00 zou bedragen. Uit de facturen en de betalingsbewijzen (producties 13 en 14 cva) volgt dat de koopsom voor de activa van [handelsnaam vennootschap 6] € 476.000,00 bedroeg. Op dit bedrag strekt een creditering voor het bedrag van € 178.500,00 in mindering. De restant koopsom is volgens [geïntimeerde 1] c.s. betaald door betaling van € 150.000,00 op 21 augustus 2011 en € 147.500,00 op 7 mei 2014.
b. Het hof herhaalt dat aan de inhoud van hetgeen partijen in de onderhandse akte hebben verklaard dwingende bewijskracht toekomt. Er zal daarom in beginsel van moeten worden uitgegaan dat op 20 september 2012 sprake was van een openstaande schuld uit hoofde van geldlening van [de vennootschap 5] van € 746.000,00 en het hof acht dat dan ook voorshands bewezen. Het betreft hier de restantkoopsom voor de activa (goodwill, voorraden en inventaris) van [handelsnaam vennootschap 6] , die in verband met het gegeven dat [de vennootschap 5] de restantkoopsom niet kon betalen omgezet is in een (renteloze) geldlening. Het hof neemt hier ook de verklaring van de heer [algemeen directeur] tijdens de comparitie van partijen op 30 september 2015 in de procedure tussen [de vennootschap 5] en [appellant] in aanmerking, daar waar hij verklaard heeft over de koopsom voor de activa van € 746.000,00 en dat lening 4 de koopsom voor de activa betreft.
[geïntimeerde 1] c.s. hebben met de enkele overlegging van twee facturen van 21 december 2011 en een creditnota van gelijke datum (productie 13 cva) nog niet aangetoond dat de overnamesom in weerwil van het voorgaande inderdaad € 476.000,00 bedroeg. Evenmin hebben zij al aangetoond (anders dan [geïntimeerde 1] c.s. stellen) dat de hele koopsom betaald zou zijn, waarbij wordt opgemerkt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen valt dat de in productie 14 cva vermelde betaling van € 150.000,00 van
19 augustus 2011 in mindering op de koopsom zou strekken, nu de beweerde facturen met betrekking tot de koopsom dateren van ruim 4 maanden daarna, zoals [appellant] c.s. terecht hebben gesteld.
c. Het hof gaat er, gelet op het hiervoor onder b overwogene niet van uit, zoals [geïntimeerde 1] c.s. bepleiten, dat er zowel in de onderhandse akte als in het proces-verbaal van comparitie van 30 september 2015 in de procedure tussen [de vennootschap 5] en [appellant] een vergissing zou zijn gemaakt bij de weergave van de overeengekomen koopsom. [geïntimeerde 1] c.s. hebben hiertoe onvoldoende gesteld.
Dat de verklaring van de heer [algemeen directeur] verkeerd in het proces-verbaal zou zijn opgenomen, zoals [geïntimeerde 1] c.s. onder overlegging van productie 15 bij conclusie van antwoord hebben betoogd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd en niet komen vast te staan.
d. Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerde 1] c.s. (zie pag. 9 en 10 van de pleitnotities) dat, nu niet voldaan zou zijn aan twee van de drie opschortende voorwaarden van de koopovereenkomst met betrekking tot de activa van [handelsnaam vennootschap 6] , de koopsom niet opeisbaar zou zijn en dus ook niets uit hoofde van lening 4 verschuldigd zou zijn. [geïntimeerde 1] c.s. gaan er immers zelf van uit dat zij de koopsom hebben betaald en dat de activa van [handelsnaam vennootschap 6] zijn verkocht en geleverd aan [de vennootschap 5] .
e. Het hof zal, mede gelet op het door [geïntimeerde 1] c.s. gedane bewijsaanbod, [geïntimeerde 1] c.s. toelaten tot het leveren van tegenbewijs als hierna vermeld.