ECLI:NL:GHSHE:2018:4224

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
200.229.745_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en mentor in geschil tussen ouders van jongmeerderjarige met verstandelijke beperking

In deze zaak gaat het om de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor een jongmeerderjarige met verstandelijke beperkingen, die het syndroom van Charge heeft. De vader van de jongmeerderjarige is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de moeder tot bewindvoerder en mentor is benoemd. De vader verzoekt om de benoeming van een professioneel bewindvoerder en om zelf als mentor te worden aangesteld. Hij stelt dat de moeder niet in staat is om de belangen van de jongmeerderjarige goed te behartigen en dat er afspraken zijn geschonden met Kentalis, de zorginstelling.

De moeder verzet zich tegen de grieven van de vader en stelt dat zij altijd de zorg voor de jongmeerderjarige op zich heeft genomen en dat de vader niet altijd aanwezig is bij belangrijke besprekingen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals de zus van de jongmeerderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de zorg voor de jongmeerderjarige goed heeft ingevuld en dat er geen concrete redenen zijn om aan haar capaciteiten te twijfelen.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht de moeder heeft benoemd tot bewindvoerder en mentor, gezien de lange feitelijke praktijk en de zorg die zij heeft geboden. De vader heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn benoeming als mentor in het belang van de jongmeerderjarige zou zijn. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 oktober 2018
Zaaknummer: 200.229.745/01
Zaaknummers eerste aanleg: 6093935 BM VERZ 17-3317 en 6093990 BM VERZ 17-3319
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999, wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: [de jongmeerderjarige] ;
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder, bijgestaan door haar advocaat: mr. E. Baldan;
- [de zus] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de zus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, team Toezicht, van 21 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 december 2017, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat een professioneel bewindvoerder wordt aangesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999, wonende te [woonplaats] , wegens een lichamelijke of geestelijke toestand, en zijn verzoek alsnog toe te wijzen en hem te benoemen tot mentor, en de beschikking te vernietigen daar waar tot bewindvoerder en mentor is benoemd, [de moeder] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats] , althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2018, heeft de moeder het hof verzocht de grieven van de vader te verwerpen en, althans zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Aarnoudse;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Baldan;
  • de zus.
2.3.1.
[de jongmeerderjarige] is niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van de vader d.d. 8 januari 2018 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 september 2017;
  • het ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde stuk, te weten: de pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
[de jongmeerderjarige] is verstandelijk beperkt en heeft het syndroom van Charge. Zij verblijft in een instelling van Kentalis.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant over de goederen die [de jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999, wonende te [woonplaats] , als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld en tevens ten behoeve van haar een mentorschap ingesteld, met benoeming van de moeder tot bewindvoerder en mentor.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift - kort samengevat - aan dat de moeder ten onrechte tot bewindvoerder en mentor is benoemd.
Volgens de vader was het aanvankelijk de bedoeling dat het inleidend verzoek tot het bewind en mentorschap door Kentalis zou worden gedaan. Dat de moeder vervolgens een en ander in gang heeft gezet is in strijd met de tussen de ouders en Kentalis gemaakte afspraken.
De moeder weigert ieder overleg. De kantonrechter heeft ten onrechte het verzoek van de vader om een professioneel bewindvoerder te benoemen gepasseerd. De vader stelt dat de negatieve gevoelens van de moeder over hem directe gevolgen zullen hebben voor een goede behartiging van de vermogensrechtelijke belangen van [de jongmeerderjarige] . Tot twee keer toe is er een jas verdwenen die de vader aan [de jongmeerderjarige] had gegeven en dat roept vraagtekens op. Verder mist de moeder de vereiste capaciteiten en vaardigheden.
Tot slot stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om hem te belasten met het mentorschap heeft afgewezen. Daartoe voert de vader aan dat hij, in tegenstelling tot de moeder, de tijd en de capaciteiten heeft om invulling te geven aan de taken van een mentor. Hij onderhoudt thans ook intensieve contacten met de behandelaars, de zorginstelling en de dienstverleners en de vertrouwensrelatie tussen hem en [de jongmeerderjarige] is optimaal. Als mentor zou hij de moeder kunnen informeren over al hetgeen wordt besproken met het verpleegkundig personeel. De moeder doet dit andersom niet en is grillig en onvoorspelbaar in haar gedrag.
3.4.1.
Ter zitting heeft de vader zijn standpunt dat hij beschikt over de benodigde capaciteiten om als mentor van [de jongmeerderjarige] te fungeren, gehandhaafd. Hij kan zich niet vinden in het standpunt van de moeder dat hij zich minimaal inspant voor [de jongmeerderjarige] . Hij benoemt dat, mede gelet op de onderlinge gespannen relatie, het beter is om een professioneel bewindvoerder aan te stellen.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift - kort samengevat - het volgende aan.
Zij betwist dat zij overleg met de vader weigert. Ten tijde van hun echtscheiding is besloten om het gezamenlijk gezag over de dochters te blijven uitoefenen en afgesproken dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben.
De moeder heeft veel moeite gedaan om met de vader te communiceren over (de zorg van) [de jongmeerderjarige] . Het leggen van contact met de vader is, in verband met zijn verslavingen, echter erg lastig gebleken. Ook verscheen de vader regelmatig niet tijdens planbesprekingen bij de instellingen waar [de jongmeerderjarige] verbleef; de moeder bleef hem echter informeren. Verder heeft de moeder de instelling waar [de jongmeerderjarige] nu verblijft verzocht om alle informatie die zij met haar delen, ook aan de vader door te geven.
De moeder stelt dat zij altijd de zorg voor [de jongmeerderjarige] op zich heeft genomen. Zij heeft van de vader niet eerder vernomen dat zij hier de capaciteiten niet voor zou hebben. De moeder zet al haar tijd in voor [de jongmeerderjarige] en door haar inspanningen verblijft [de jongmeerderjarige] nu in een voor haar zeer geschikte instelling, gaat zij ondanks haar beperkingen naar school en rijdt zij paard. Zij vindt het fijn voor [de jongmeerderjarige] als de vader spullen voor haar koopt. Kleding raakt echter regelmatig kwijt op de instelling omdat de was daar wordt uitbesteed.
Ook behartigt de moeder al jaren, zonder problemen, de financiële belangen van [de jongmeerderjarige] en heeft zij ervoor gezorgd dat [de jongmeerderjarige] niets tekort is gekomen.
3.6.
De zus heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het goed gaat met [de jongmeerderjarige] en dat alle expertise die nodig is, aanwezig is op de plek waar zij nu verblijft.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Niet in geschil is dat de wettelijke gronden voor de instelling van een meerderjarigenbewind en mentorschap aanwezig zijn.
3.7.2.
Het hoger beroep betreft uitsluitend de persoon van de bewindvoerder respectievelijk mentor.
3.7.3.
Ingevolge artikel 1:435 lid 3 respectievelijk artikel 1:452 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder respectievelijk de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende respectievelijk de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
De leden 4 van deze artikelen bepalen dat, indien de rechthebbende gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot bewindvoerder dan wel tot mentor wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is.
Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder respectievelijk mentor benoemd.
3.7.4.
Vaststaat dat de moeder, sinds het uit elkaar gaan van de ouders, de volledige zorg voor [de jongmeerderjarige] op zich heeft genomen. Ook was zij degene die tot aan het meerderjarig worden van [de jongmeerderjarige] , haar financiën beheerde. Op geen enkele wijze is met concrete gegevens onderbouwd dat dit financiële beheer op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Evenmin zijn concrete omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de moeder geen deugdelijke invulling geeft aan het inmiddels ingestelde bewind. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de kantonrechter hierop toezicht houdt en dat de moeder inmiddels rekening en verantwoording over het gevoerde bewind in het afgelopen jaar heeft afgelegd.
Ter zitting heeft de vader voorts bevestigd dat hij volledig op de hoogte is van de zorg en de ontwikkelingen rondom [de jongmeerderjarige] . Hij wordt daarover geïnformeerd en is aanwezig bij besprekingen met de behandelaars en de zorginstelling. Tevens heeft hij sinds 2014 op reguliere basis omgang met [de jongmeerderjarige] . Niet aannemelijk is geworden dat deze omgang zal worden gewijzigd. Voor het feit dat de door de vader voor [de jongmeerderjarige] aangeschafte kleding is kwijtgeraakt, wat daar overigens ook van zij, valt de moeder geen verwijt te maken, mede gelet op de plausibele verklaring die de moeder hiervoor heeft gegeven.
Op grond van de gedingstukken en het behandelde ter zitting is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat de benoeming van de moeder tot mentor respectievelijk bewindvoerder een goede relatie tussen de vader en [de jongmeerderjarige] in de weg staat. Evenmin heeft de vader enige concrete onderbouwing gegeven van zijn stelling dat de moeder het mentorschap niet op juiste wijze invulling geeft. Integendeel, het staat onweersproken vast dat de moeder altijd de volledige zorg voor [de jongmeerderjarige] op goede wijze op zich heeft genomen en ook heeft bewerkstelligd dat [de jongmeerderjarige] thans verblijft in een voor haar geschikte zorginstelling.
3.7.5.
Onder die omstandigheden heeft de kantonrechter bij de benoeming van de persoon van de mentor en bewindvoerder terecht veel gewicht toegekend aan de reeds lang bestaande feitelijke praktijk. Er is niet gebleken dat benoeming van alleen de vader tot mentor, nog daargelaten de vraag of hij geacht kan worden op deze taak te zijn berekend, respectievelijk een professioneel bewindvoerder meer in het belang van [de jongmeerderjarige] moet worden geacht.
3.7.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter van rechtbank Oost-Brabant, Team Toezicht, van 21 september 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, P.M.M. Mostermans en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.