ECLI:NL:GHSHE:2018:4223

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
200.241.729_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot deskundigenonderzoek in het kader van uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige en de verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder van de minderjarige verzocht om een deskundigenonderzoek op basis van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met als doel haar mogelijkheden tot zelfverzorging en opvoeding aan te tonen. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat een deskundigenonderzoek niet kan bijdragen aan de beslissing van de zaak. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met ernstige problemen, waaronder drugsverslaving, en hoewel er recent positieve ontwikkelingen zijn, is de stabiliteit van haar situatie nog onvoldoende om de minderjarige terug te plaatsen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een pleeggezin verblijft waar zij de nodige zorg en stabiliteit ontvangt. De moeder heeft weliswaar vooruitgang geboekt, maar de noodzakelijke stappen voor een veilige opvoedingssituatie kunnen niet binnen de gevraagde termijn van vier maanden worden gerealiseerd. Het hof heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 30 mei 2019, in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 oktober 2018
Zaaknummer : 200.241.729/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/343135 / JE RK 18-545 + C/02/343130 / JE RK 18-543
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als
belanghebbendenworden aangemerkt:
- [de pleegouders] , hierna: de pleegouders.
Als
informantwordt aangemerkt:
- [de vader] , hierna: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de verkorte beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 28 mei 2018 en zoals nader op schrift gesteld bij beschikking van 30 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juni 2018, en zoals nader gespecificeerd ter zitting van het hof (zie rechtsoverwegingen 3.11.3. en 3.11.4), heeft de moeder – zakelijk weergeven – (naar het hof begrijpt) verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog toe te wijzen met ingang van 18 september 2018 voor de duur van vier maanden, binnen welke periode (primair) een onafhankelijk onderzoek plaatsvindt met benoeming van [onderzoeksbureau] , althans een ander geschikt onderzoeksbureau, ter uitvoering van het onderzoek, dan wel dat (subsidiair) toegewerkt wordt naar thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder en dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing na deze vier maanden worden beëindigd.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegouders;
  • de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 29 augustus 2018 waarin de raad aangeeft niet ter zitting te verschijnen;
  • de brief van de GI van 5 september 2018 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is, voor zover thans van belang, geboren:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] .
De ouders hebben een relatie met elkaar, maar wonen niet samen.
3.2.
Bij beschikking van 2 juni 2017 is (de toen nog ongeboren) [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 30 mei 2018 en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van haar geboorte tot 31 januari 2018.
Op 18 januari 2018 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 30 mei 2018.
3.3.
[de minderjarige] verblijft sinds 28 juli 2017 in het huidige pleeggezin van de familie [de pleegouders] .
Dit gezin heeft perspectiefbiedende mogelijkheden.
3.4.
In het verleden had de moeder bij haar thuis, in aanwezigheid van de vader, wekelijks twee uur onbegeleid contact met [de minderjarige] . De moeder heeft de GI om uitbreiding verzocht.
De GI heeft de moeder op 16 maart 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven over de bezoekregeling tussen haar en [de minderjarige] , die er – kort gezegd – op neerkomt dat de contactregeling van twee uur per week wordt gehandhaafd.
Op 21 augustus 2018 is de frequentie van de contacten teruggebracht naar één keer in de twee weken gedurende twee uur.
3.5.1.
Bij verzoek van 28 maart 2018 heeft de GI de rechtbank verzocht om verlenging van zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing ten behoeve van [de minderjarige] voor de duur van een jaar, te weten van 30 mei 2018 tot 30 mei 2019.
3.5.2.
De moeder heeft de rechtbank bij verzoekschrift van 29 maart 2018 verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 16 maart 2018 vervallen te verklaren en een nieuwe bezoekregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen van twee maal twee uur per week, dan wel dat de rechtbank een regeling vaststelt die de rechtbank juist acht.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
  • de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd van 30 mei 2018 tot 30 mei 2019;
  • een machtiging verleend (hof: bedoeld zal zijn ‘verlengd’) tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 30 mei 2018 tot uiterlijk 30 mei 2019;
  • het verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 16 maart 2018, afgewezen.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert, kort samengevat, het volgende aan.
Sinds november 2017 is er in moeders persoonlijke situatie sprake van een opgaande lijn. De moeder heeft haar patronen weten te doorbreken en heeft op eigen kracht haar drugsgebruik teruggebracht naar een enkele keer in het weekend. Het afkicken van drugs moet niet worden onderschat. De moeder heeft haar drugsgebruik onder controle. Zij gebruikt nog wel eens een enkele keer cocaïne, maar dat kan niet als een terugval worden beschouwd. Als ze nu gebruikt, kost het haar geen moeite om te stoppen. Als ze hulp nodig heeft, zal ze er nu om vragen.
De moeder is inmiddels stabiel; zij denkt na over hoe zij vroeger handelde en hoe zij dingen anders kan doen. Zij is niet wisselend in haar emoties zoals de GI aangeeft; ze heeft veel moeite met de beslissing van de GI dat het perspectief van [de minderjarige] in het pleeggezin ligt. [de minderjarige] hoort daar niet en de pleegouders trekken aan [de minderjarige] . De moeder heeft geen vertrouwen in deze pleegouders. In het bijzijn van [de minderjarige] heeft de moeder haar emoties onder controle en de bezoeken lopen goed. De moeder komt de afspraken met [de minderjarige] en de hulpverlening 100% na.
De moeder is in augustus 2018 gestart met EMDR-therapie. Dit vindt wekelijks plaats. De therapie is intens en vermoeiend. Iedere bijeenkomst vergt een aantal dagen herstel. De moeder heeft er wel baat bij en wil doorgaan met de therapie. Ze wordt bovendien op wekelijkse basis thuis begeleid door het FACT-team. Het FACT-team is tevreden over de moeder en haar huis ziet er netjes uit.
In het verleden is een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de opvoedvaardigheden van de moeder. Daaruit is naar voren gekomen dat de moeder over de juiste opvoedvaardigheden beschikt. De moeder kan [de minderjarige] dan ook bieden wat zij nodig heeft. Het standpunt van de GI over het perspectief van [de minderjarige] stond al voor haar geboorte vast. De moeder heeft nooit een eerlijke kans gehad om te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zelf aankan. Artikel 810a Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) biedt de mogelijkheid voor een onafhankelijk onderzoek om de juistheid van het standpunt van moeder aan te tonen. De moeder zou graag een onderzoek laten uitvoeren ter beantwoording van de volgende onderzoeksvragen:
  • Wat zijn de mogelijkheden van de moeder tot het zelf opvoeden van [de minderjarige] ?
  • Heeft de moeder daarbij, indien zij tot het zelf opvoeden van [de minderjarige] in staat is, specifieke hulpverlening nodig en zo ja, welke?
  • Wat zijn de specifieke opvoedbehoeften van [de minderjarige] ?
  • Waar ligt het opvoedperspectief van [de minderjarige] ?
  • Welke contactregeling zou passend zijn voor de ouders, in het geval het perspectief van [de minderjarige] niet thuis wordt gezien?
De moeder acht het overigens in het belang van [de minderjarige] dat zij niet meteen bij haar wordt teruggeplaatst. De duur van het onderzoek ex artikel 810a Rv zal voldoende moeten zijn om de terugkeer van [de minderjarige] naar moeder voor te bereiden.
3.8.
De GI heeft ter zitting – kort gezegd – het volgende verweer gevoerd.
[de minderjarige] is een prikkelgevoelig zorgenkindje dat zich goed ontwikkelt binnen het pleeggezin. Begin dit jaar heeft de moeder een behoorlijke terugval gehad, maar sindsdien is er sprake van een stijgende lijn. De moeder zet zich in en is gemotiveerd. De GI ziet dat de moeder leuk met [de minderjarige] omgaat. De GI heeft niet zozeer zorgen over de pedagogische kwaliteiten van de moeder, maar veeleer om haar ernstige en langdurige problematiek. De moeder is een getraumatiseerde vrouw, psychiatrisch belast en verslaafd aan harddrugs. Het vraagt op dit moment teveel van de moeder om haar drugsgebruik en emoties volledig onder controle te houden. De moeder gebruikt minder drugs, maar gebruikt nog wel. Zij is snel uit haar evenwicht en kan heftig reageren. Het verhaal dat de moeder nu vertelt, is niet zo rooskleurig als dat het wordt gebracht. De GI heeft nog steeds zorgen en twijfels, ook over de beperkte leerbaarheid van de moeder.
Een onderzoek op grond van artikel 810a Rv is niet nodig. Er is genoeg informatie voorhanden in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
3.9.
De pleegouders hebben ter zitting – kort gezegd – het volgende verklaard.
[de minderjarige] heeft een pittige start gehad. Er is veelvuldig contact met de kinderarts en er lopen nog medische onderzoeken. De groei van [de minderjarige] ’s hoofd blijft achter en het is nog niet duidelijk of de oorzaak hiervan genetisch is of moet worden gezocht in het drugsgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap.
Vanwege de prikkelgevoeligheid van [de minderjarige] kunnen de pleegouders maximaal één uur een activiteit met [de minderjarige] ondernemen. Zij weten wat zij wel en niet kunnen doen met [de minderjarige] . [de minderjarige] laat in de contacten met de moeder vrolijk gedrag zien, maar na afloop verandert dit in heftig gedrag. Het contact tussen de pleegouders en de moeder verloopt moeizaam, al zetten de pleegouders iedere keer weer de deur open voor communicatie met de moeder. De moeder heeft de pleegmoeder bedreigd. De pleegmoeder heeft hiervan aangifte gedaan. Recentelijk heeft de moeder de brief die de pleegouders aan het hof hebben geschreven op Facebook geplaatst en heeft zij hierbij de pleegmoeder een ‘vies wijf’ genoemd. Iedereen kon dit lezen. De pleegmoeder is bang dat er nog meer bedreigingen volgen.
3.10.
De vader heeft ter zitting, kort gezegd, verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] . Hij ziet een vrolijk en leuk kindje. Zijn contact met de pleegouders verloopt redelijk. [de minderjarige] komt niet bij hem thuis, maar hij is er iedere keer bij als de moeder contact heeft met [de minderjarige] . [de minderjarige] zou thuis kunnen wonen bij de moeder. De vader zou er dan niet doorlopend bij kunnen zijn, maar wel in de avonden en nachten.
Het hof overweegt het volgende.

Juridisch kader verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing
3.11.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

Omvang van het geschil
3.11.3.
Voor zover de verzoeken van de moeder in hoger beroep betrekking hebben op de bezoekregeling tussen haar en [de minderjarige] , heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep deze verzoeken ingetrokken. Aan een bespreking hiervan komt het hof derhalve niet toe.
3.11.4.
De moeder heeft ter zitting van het hof verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van heden (18 september 2018) voor de duur van vier maanden, zodat beide maatregelen op 18 januari 2019 worden beëindigd.
  • Primairverzoekt zij dat er binnen deze vier maanden een onafhankelijk onderzoek wordt verricht naar haar mogelijkheden om zelf de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen: hiervoor acht de moeder het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing doorlopen en in zoverre stemt zij in met een verlenging van beide kinderbeschermingsmaatregelen.
  • Subsidiairverzoekt de moeder, indien het hof haar verzoek om een deskundigenonderzoek afwijst, om beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing over vier maanden zodat [de minderjarige] in januari 2019 bij haar thuis wordt geplaatst. De moeder kan er in dat geval, in beginsel, mee instemmen indien de ondertoezichtstelling voor de volledige termijn waarvoor hij is verlengd, zijnde één jaar, van kracht blijft. Om formele redenen wenst zij echter haar grieven tegen de (duur van de) ondertoezichtstelling te handhaven, omdat zij anders vreest dat haar verzoek om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a Rv zal worden afgewezen, nu dit artikel – in haar optiek – slechts ziet op situaties waarin een ondertoezichtstelling van kracht is. Het hof geeft de moeder mee dat dit wellicht een onjuiste opvatting is, nu de uithuisplaatsing voortvloeit uit de ondertoezichtstelling en artikel 810a Rv lid 2 ook van toepassing is indien een deskundigenonderzoek wordt gelast in een situatie waarin er sprake is van een uithuisplaatsing en een ondertoezichtstelling, maar waarbij de ondertoezichtstelling niet wordt aangevochten.

Verzoek tot deskundigenonderzoek artikel 810a lid 2 Rv
3.12.1.
Ingevolge artikel 810a lid 2 Rv kan de rechter in kinderbeschermingszaken op verzoek van een ouder een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daar niet tegen verzet. Het hof is van oordeel dat een deskundigenonderzoek niet mede tot beslissing van de zaak kan leiden, gelet op enerzijds de ontwikkeling die [de minderjarige] heeft doorgemaakt en anderszins gelet op de persoonlijke situatie van de moeder.
Het hof legt aan deze beslissing het navolgende ten grondslag.
3.12.2.
Uit de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is van één jaar oud dat extreem gevoelig reageert op prikkels. Het is nog niet duidelijk of [de minderjarige] beschadigd is door het drugsgebruik van moeder tijdens haar zwangerschap en welke bijzondere zorg [de minderjarige] precies nodig heeft. Wel wordt gezien dat [de minderjarige] erg heftig reageert op alle veranderingen in haar normale structuur. Als [de minderjarige] teveel prikkels te verwerken krijgt, uit zich dit in slecht slapen en boos gedrag waarbij zij gilt, schopt en met spullen gooit. De pleegouders stemmen hun dag erop af zodat [de minderjarige] nooit langer dan één uur wordt blootgesteld aan teveel prikkels. De moeder heeft nooit zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] gedragen en inmiddels is gebleken dat [de minderjarige] een hechtingsproces is aangegaan met haar pleegouders. De bezoekregeling tussen de moeder en [de minderjarige] is recentelijk teruggebracht van twee uur per week naar twee uur per twee weken, omdat dit het maximale is wat [de minderjarige] aankan. [de minderjarige] heeft veel nabijheid van volwassenen nodig en vergt, meer dan een gemiddeld kind, veel van haar opvoeders. [de minderjarige] ontwikkelt zich, dankzij de inzet van de pleegouders die nauwgezet kunnen aansluiten bij [de minderjarige] ’s behoefte, thans redelijk. Het hof acht het bovenal noodzakelijk in het belang van [de minderjarige] dat deze pleegzorgplaatsing wordt gecontinueerd.
3.12.3.
Het staat voorts niet ter discussie dat de moeder over pedagogische vaardigheden beschikt en dat zij de contactmomenten met [de minderjarige] leuk en verantwoord invult: er wordt gezien dat de moeder lief, zorgzaam en grappig is. Er is geen onderzoek nodig om dat vast te stellen.
Daar staat echter het volgende tegenover. Hoewel de moeder vlak na de geboorte van [de minderjarige] medio juli 2017 aanvankelijk een stijgende lijn heeft laten zien, heeft zij die niet kunnen vasthouden. In de periode van september 2017 tot februari 2018 heeft de moeder meerdere en ernstige terugvallen laten zien in haar drugsgebruik en algehele stabiliteit. Haar cocaïnegebruik varieerde in die periode van dagelijks tot driemaal per week. Zij leed een zwervend bestaan. Alle hulp en begeleiding die daartoe ingezet was, ook vanuit het kader van de ondertoezichtstelling, heeft dat niet kunnen voorkomen. De moeder hield daarnaast het contact met de hulpverlening af. Sinds februari 2018 gaat het beter met de moeder en heeft zij een coöperatieve houding aangenomen richting de hulpverlening. Van begin mei 2018 tot begin juli 2018 is de moeder opgenomen geweest bij Emergis en zij is recentelijk (augustus 2018) gestart met een intensieve EMDR-therapie voor trauma-verwerking. Zoals de moeder ter zitting heeft verklaard, vergt de EMDR-therapie veel van haar en is zij naderhand erg vermoeid. De moeder wordt bovendien op dit moment wekelijks begeleid door het FACT-team. Het hof heeft, met de GI, de indruk dat de moeder oprecht haar best doet om te stabiliseren. Dit is echter geen eenvoudige taak. Dat de moeder is gediagnosticeerd met borderline, vormt hierbij een complicerende factor. De moeder is nog steeds snel uit evenwicht is en kan heftig reageren. Ter zitting van het hof is gebleken, hoewel de moeder dit thans betreurt, dat zij zich recent nog op social media grensoverschrijdend heeft gedragen richting de pleegmoeder. De GI heeft onbetwist verklaard dat zij de moeder bij herhaling erop heeft gewezen dit soort dingen niet te doen.
3.12.4.
Hoewel de moeder zonder meer op enkele gebieden (eigen woning, accepteren van hulpverlening, vermindering van drugs) progressie heeft geboekt, is dit nog erg fragiel. Bovendien is de moeder nog niet drugsvrij en gebruikt zij nog steeds cocaïne, ook al is dat naar eigen zeggen incidenteel. De noodzakelijke stappen die de moeder nog moet zetten alvorens sprake kan zijn van een verantwoorde, veilige en stabiele opvoedingssituatie voor [de minderjarige] , kunnen niet worden gerealiseerd binnen vier maanden vanaf 18 september 2018. Gezien het hulpverleningsproces waar de moeder thans midden inzit en de complexiteit van haar eigen problematiek, is dit geen realistische verwachting. Een nader onderzoek gebaseerd op artikel 810a Rv met betrekking tot de onderzoeksvragen zoals die door de moeder vastgesteld zijn, zal thans niet leiden tot de beslissing van het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen .
3.12.5.
Op grond van het vorenstaande wijst het hof het verzoek van de moeder tot het gelasten van een deskundigenonderzoek gebaseerd op artikel 810a Rv af.
Duur van de verlengde kinderbeschermingsmaatregelen
3.13.1.
Nu het hof het primaire verzoek van de moeder afwijst, zal het hof het subsidiaire verzoek van de moeder te weten of aan de gronden van een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 30 mei 2019 is voldaan, beoordelen.
De moeder betoogt dat deze maatregelen slechts voor een kortere duur behoeven te worden verlengd zodat [de minderjarige] in januari 2019 bij haar thuis kan worden geplaatst en de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd.
3.13.2.
Het hof ziet geen aanleiding om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlengen dan de rechtbank heeft gedaan.
De moeder komt van ver gelet op haar ernstige en langdurige problematiek. Zij staat, gelet op de pas recent ingezette positieve ontwikkelingen, nog maar aan het begin van een langdurig proces om haar persoonlijke problematiek aan te pakken. Het hof constateert daarbij dat de vader daarin een belangrijke positieve rol speelt en de moeder daar wat betreft de omgang met [de minderjarige] in sterke mate afhankelijk is. Zo dient deze omgang altijd in aanwezigheid van de vader plaats te vinden. [de minderjarige] heeft echter een stabiel opvoedingsklimaat nodig waarbij specifiek wordt aangesloten op haar ontwikkelingsbehoeftes. Binnen een periode van vier maanden kan de moeder dit, vanuit onmacht en zeker niet vanuit onwil, nog niet hebben gerealiseerd. Concrete feiten of omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen zijn niet aannemelijk geworden. Het hof kent daarbij veel gewicht toe aan de eerder in deze beschikking uiteengezette persoonlijke problematiek van [de minderjarige] en het hechtingsproces dat zij is aangegaan binnen haar pleeggezin. Voor nu vergt het belang van [de minderjarige] continuering van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de volledige termijn waarvoor deze machtiging is verlengd, zijnde tot 30 mei 2019.
3.14.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 11 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.