3.10.De vader heeft ter zitting, kort gezegd, verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] . Hij ziet een vrolijk en leuk kindje. Zijn contact met de pleegouders verloopt redelijk. [de minderjarige] komt niet bij hem thuis, maar hij is er iedere keer bij als de moeder contact heeft met [de minderjarige] . [de minderjarige] zou thuis kunnen wonen bij de moeder. De vader zou er dan niet doorlopend bij kunnen zijn, maar wel in de avonden en nachten.
Het hof overweegt het volgende.
Juridisch kader verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing
3.11.1.Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2.Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.3.Voor zover de verzoeken van de moeder in hoger beroep betrekking hebben op de bezoekregeling tussen haar en [de minderjarige] , heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep deze verzoeken ingetrokken. Aan een bespreking hiervan komt het hof derhalve niet toe.
3.11.4.De moeder heeft ter zitting van het hof verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van heden (18 september 2018) voor de duur van vier maanden, zodat beide maatregelen op 18 januari 2019 worden beëindigd.
Primairverzoekt zij dat er binnen deze vier maanden een onafhankelijk onderzoek wordt verricht naar haar mogelijkheden om zelf de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen: hiervoor acht de moeder het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing doorlopen en in zoverre stemt zij in met een verlenging van beide kinderbeschermingsmaatregelen.
Subsidiairverzoekt de moeder, indien het hof haar verzoek om een deskundigenonderzoek afwijst, om beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing over vier maanden zodat [de minderjarige] in januari 2019 bij haar thuis wordt geplaatst. De moeder kan er in dat geval, in beginsel, mee instemmen indien de ondertoezichtstelling voor de volledige termijn waarvoor hij is verlengd, zijnde één jaar, van kracht blijft. Om formele redenen wenst zij echter haar grieven tegen de (duur van de) ondertoezichtstelling te handhaven, omdat zij anders vreest dat haar verzoek om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a Rv zal worden afgewezen, nu dit artikel – in haar optiek – slechts ziet op situaties waarin een ondertoezichtstelling van kracht is. Het hof geeft de moeder mee dat dit wellicht een onjuiste opvatting is, nu de uithuisplaatsing voortvloeit uit de ondertoezichtstelling en artikel 810a Rv lid 2 ook van toepassing is indien een deskundigenonderzoek wordt gelast in een situatie waarin er sprake is van een uithuisplaatsing en een ondertoezichtstelling, maar waarbij de ondertoezichtstelling niet wordt aangevochten.
Verzoek tot deskundigenonderzoek artikel 810a lid 2 Rv
3.12.1.Ingevolge artikel 810a lid 2 Rv kan de rechter in kinderbeschermingszaken op verzoek van een ouder een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daar niet tegen verzet. Het hof is van oordeel dat een deskundigenonderzoek niet mede tot beslissing van de zaak kan leiden, gelet op enerzijds de ontwikkeling die [de minderjarige] heeft doorgemaakt en anderszins gelet op de persoonlijke situatie van de moeder.
Het hof legt aan deze beslissing het navolgende ten grondslag.
3.12.2.Uit de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is van één jaar oud dat extreem gevoelig reageert op prikkels. Het is nog niet duidelijk of [de minderjarige] beschadigd is door het drugsgebruik van moeder tijdens haar zwangerschap en welke bijzondere zorg [de minderjarige] precies nodig heeft. Wel wordt gezien dat [de minderjarige] erg heftig reageert op alle veranderingen in haar normale structuur. Als [de minderjarige] teveel prikkels te verwerken krijgt, uit zich dit in slecht slapen en boos gedrag waarbij zij gilt, schopt en met spullen gooit. De pleegouders stemmen hun dag erop af zodat [de minderjarige] nooit langer dan één uur wordt blootgesteld aan teveel prikkels. De moeder heeft nooit zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] gedragen en inmiddels is gebleken dat [de minderjarige] een hechtingsproces is aangegaan met haar pleegouders. De bezoekregeling tussen de moeder en [de minderjarige] is recentelijk teruggebracht van twee uur per week naar twee uur per twee weken, omdat dit het maximale is wat [de minderjarige] aankan. [de minderjarige] heeft veel nabijheid van volwassenen nodig en vergt, meer dan een gemiddeld kind, veel van haar opvoeders. [de minderjarige] ontwikkelt zich, dankzij de inzet van de pleegouders die nauwgezet kunnen aansluiten bij [de minderjarige] ’s behoefte, thans redelijk. Het hof acht het bovenal noodzakelijk in het belang van [de minderjarige] dat deze pleegzorgplaatsing wordt gecontinueerd.
3.12.3.Het staat voorts niet ter discussie dat de moeder over pedagogische vaardigheden beschikt en dat zij de contactmomenten met [de minderjarige] leuk en verantwoord invult: er wordt gezien dat de moeder lief, zorgzaam en grappig is. Er is geen onderzoek nodig om dat vast te stellen.
Daar staat echter het volgende tegenover. Hoewel de moeder vlak na de geboorte van [de minderjarige] medio juli 2017 aanvankelijk een stijgende lijn heeft laten zien, heeft zij die niet kunnen vasthouden. In de periode van september 2017 tot februari 2018 heeft de moeder meerdere en ernstige terugvallen laten zien in haar drugsgebruik en algehele stabiliteit. Haar cocaïnegebruik varieerde in die periode van dagelijks tot driemaal per week. Zij leed een zwervend bestaan. Alle hulp en begeleiding die daartoe ingezet was, ook vanuit het kader van de ondertoezichtstelling, heeft dat niet kunnen voorkomen. De moeder hield daarnaast het contact met de hulpverlening af. Sinds februari 2018 gaat het beter met de moeder en heeft zij een coöperatieve houding aangenomen richting de hulpverlening. Van begin mei 2018 tot begin juli 2018 is de moeder opgenomen geweest bij Emergis en zij is recentelijk (augustus 2018) gestart met een intensieve EMDR-therapie voor trauma-verwerking. Zoals de moeder ter zitting heeft verklaard, vergt de EMDR-therapie veel van haar en is zij naderhand erg vermoeid. De moeder wordt bovendien op dit moment wekelijks begeleid door het FACT-team. Het hof heeft, met de GI, de indruk dat de moeder oprecht haar best doet om te stabiliseren. Dit is echter geen eenvoudige taak. Dat de moeder is gediagnosticeerd met borderline, vormt hierbij een complicerende factor. De moeder is nog steeds snel uit evenwicht is en kan heftig reageren. Ter zitting van het hof is gebleken, hoewel de moeder dit thans betreurt, dat zij zich recent nog op social media grensoverschrijdend heeft gedragen richting de pleegmoeder. De GI heeft onbetwist verklaard dat zij de moeder bij herhaling erop heeft gewezen dit soort dingen niet te doen.
3.12.4.Hoewel de moeder zonder meer op enkele gebieden (eigen woning, accepteren van hulpverlening, vermindering van drugs) progressie heeft geboekt, is dit nog erg fragiel. Bovendien is de moeder nog niet drugsvrij en gebruikt zij nog steeds cocaïne, ook al is dat naar eigen zeggen incidenteel. De noodzakelijke stappen die de moeder nog moet zetten alvorens sprake kan zijn van een verantwoorde, veilige en stabiele opvoedingssituatie voor [de minderjarige] , kunnen niet worden gerealiseerd binnen vier maanden vanaf 18 september 2018. Gezien het hulpverleningsproces waar de moeder thans midden inzit en de complexiteit van haar eigen problematiek, is dit geen realistische verwachting. Een nader onderzoek gebaseerd op artikel 810a Rv met betrekking tot de onderzoeksvragen zoals die door de moeder vastgesteld zijn, zal thans niet leiden tot de beslissing van het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen .
3.12.5.Op grond van het vorenstaande wijst het hof het verzoek van de moeder tot het gelasten van een deskundigenonderzoek gebaseerd op artikel 810a Rv af.
Duur van de verlengde kinderbeschermingsmaatregelen
3.13.1.Nu het hof het primaire verzoek van de moeder afwijst, zal het hof het subsidiaire verzoek van de moeder te weten of aan de gronden van een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 30 mei 2019 is voldaan, beoordelen.
De moeder betoogt dat deze maatregelen slechts voor een kortere duur behoeven te worden verlengd zodat [de minderjarige] in januari 2019 bij haar thuis kan worden geplaatst en de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd.
3.13.2.Het hof ziet geen aanleiding om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlengen dan de rechtbank heeft gedaan.
De moeder komt van ver gelet op haar ernstige en langdurige problematiek. Zij staat, gelet op de pas recent ingezette positieve ontwikkelingen, nog maar aan het begin van een langdurig proces om haar persoonlijke problematiek aan te pakken. Het hof constateert daarbij dat de vader daarin een belangrijke positieve rol speelt en de moeder daar wat betreft de omgang met [de minderjarige] in sterke mate afhankelijk is. Zo dient deze omgang altijd in aanwezigheid van de vader plaats te vinden. [de minderjarige] heeft echter een stabiel opvoedingsklimaat nodig waarbij specifiek wordt aangesloten op haar ontwikkelingsbehoeftes. Binnen een periode van vier maanden kan de moeder dit, vanuit onmacht en zeker niet vanuit onwil, nog niet hebben gerealiseerd. Concrete feiten of omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen zijn niet aannemelijk geworden. Het hof kent daarbij veel gewicht toe aan de eerder in deze beschikking uiteengezette persoonlijke problematiek van [de minderjarige] en het hechtingsproces dat zij is aangegaan binnen haar pleeggezin. Voor nu vergt het belang van [de minderjarige] continuering van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de volledige termijn waarvoor deze machtiging is verlengd, zijnde tot 30 mei 2019.