De GI heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De GI heeft met meerdere personen en instanties overlegd over de wenselijkheid van een plaatsing van [de minderjarige] bij de grootvader. Op 10 januari 2018, direct na het verzoek van de moeder om die plaatsing, is er een overleg geweest met de pleegzorgorganisatie over de voorwaarden van de pleegzorgorganisatie voor een netwerkonderzoek en heeft overleg plaatsgevonden met de betrokken pleegzorgwerker en de begeleidster van de moeder bij Lunetzorg. Op 18 januari 2018 is er intern overleg geweest met de gedragswetenschapper van GI over alle verzamelde informatie en is een afgewogen besluit genomen.
Wat betreft de vader-dochter verhouding is niet alleen uitgegaan van de informatie van Lunetzorg. Er zijn tijdens het gehele proces talloze voorbeelden naar voren gekomen, die de informatie vanuit Lunetzorg bevestigden. Zo heeft de moeder tijdens een omgangsmoment in het pleeggezin haar advocaat gebeld met de mededeling dat de grootvader, zonder haar goedkeuring, bezig was de voogdij over [de minderjarige] aan te vragen. Zij was ontzettend boos op de grootvader en heeft toen het contact met hem verbroken. In het pleeggezin typeerde zij de grootvader als een varken. Ook heeft zij aangegeven dat hij haar altijd heeft behandeld als een mongool. In de periode dat de moeder met [de minderjarige] bij Kompaan en De Bocht verbleef, stond zij niet toe dat de partner van de grootvader met [de minderjarige] alleen was en haar op schoot nam.
De grootvader en zijn partner hebben in het gesprek met de GI aangegeven dat zij beiden fulltime werken en dat [de minderjarige] dus vijf dagen naar het kinderdagverblijf zal gaan, als zij bij hen zou worden geplaatst. De GI ziet dit als een forse onderschatting van het belang van [de minderjarige] bij een goede hechtingsfase tijdens een overstap van haar naar een andere situatie; [de minderjarige] heeft de grootvader en diens partner nauwelijks gezien en er is nog geen sprake van een band tussen hen.
De moeder heeft tijdens het gesprek dat de GI met haar, de grootvader en diens partner heeft gehad, aangegeven dat als de grootvader en diens partner zouden moeten werken, zij wel zou kunnen oppassen. Tevens heeft zij uitlatingen gedaan dat als [de minderjarige] bij de grootvader zou wonen, zij [de minderjarige] ten minste wat vaker zou kunnen zien en dan niet zo aan de regels van de GI gebonden zou zijn. Het is daarom de verwachting van de GI dat als [de minderjarige] bij de grootvader zou wonen, de moeder hoop zal blijven houden dat zij [de minderjarige] vaak kan zien, kan oppassen en op die manier toch voor haar kan zorgen.
De beslissing dat [de minderjarige] de Kerst niet bij de moeder kon doorbrengen is genomen omdat zij voordien (weer) uit huis was geplaatst. De beslissing om [de minderjarige] reeds voor de Kerst uit huis te plaatsen, was ingegeven door de onrust die de moeder veroorzaakte in de periode kort voor het adviesgesprek en het feit dat Kompaan en De Bocht ernstige onrust bij de moeder verwachtte, als zij het besluit tot uithuisplaatsing te horen zou krijgen.
Er heeft slechts één gesprek waar niemand anders bij aanwezig was, met de moeder plaatsgevonden. Dit gesprek was bedoeld om van de moeder te horen hoe zij over de doelen in het plan van aanpak dacht. Bij alle andere gesprekken was er iemand ter ondersteuning van de moeder aanwezig. De GI heeft bij het voeren van gesprekken met de moeder steeds uitdrukkelijk rekening gehouden met de beperkingen van de moeder.
Het gebrek aan vertrouwen dat de moeder uitspreekt, speelt niet alleen in relatie tot de GI. De moeder heeft ook weinig vertrouwen in de hulpverlening vanuit Lunetzorg en andere hulpverleners zoals een psycholoog, GGZ en Algemeen Maatschappelijk Werk. Dit gebrek aan vertrouwen belemmert de moeder ernstig in het accepteren en verwerken van de gebeurtenissen van de afgelopen periode. De moeder heeft hulp nodig.
De GI heeft vanaf het moment dat de moeder aangaf dat zij zelf voor [de minderjarige] wilde zorgen, gefaseerd gewerkt met uitbreiding van haar verantwoordelijkheden, afgestemd op haar mogelijkheden. Haar situatie direct na de geboorte van [de minderjarige] was dermate zorgelijk dat de GI het toen niet veilig achtte om de moeder direct aan te melden voor een moeder-kind huis. In juli 2017 is contact opgenomen met Kompaan en De Bocht. Toen is ook met de moeder besproken dat er in december 2017 duidelijkheid moest zijn over het perspectief van [de minderjarige] en dat, wanneer na de observatieperiode bij Kompaan en De Bocht zou blijken dat [de minderjarige] niet bij de moeder zou kunnen blijven, een perspectief biedend pleeggezin gezocht zou worden. In de periode van juli 2017 tot en met december 2017 heeft de moeder noch de grootvader aangegeven andere wensen te hebben omtrent de plaatsing van [de minderjarige] . De grootvader heeft zich in die periode erg op de achtergrond gehouden. Zo maakte hij geen gebruik van de mogelijkheid om [de minderjarige] te zien bij het halen en brengen van de moeder naar het pleeggezin en was hij niet aanwezig bij een door Stichting Noodkreet georganiseerde netwerkbijeenkomst. Evenmin was hij aanwezig bij de netwerkbijeenkomst die Kompaan en De Bocht heeft gehouden. De moeder zelf liet (ook) in die periode een patroon zien van aantrekken en afstoten van de mensen om haar heen, eveneens van de grootvader en zijn partner.
Spanningen tussen de moeder en de grootvader (en zijn partner) kunnen een belastende uitwerking op [de minderjarige] gaan krijgen, als [de minderjarige] bij de grootvader wordt geplaatst. Verder wordt gezien dat de grootvader meegaat in de gedachtegang en houding van de moeder, terwijl hij - als hij pleegouder zou zijn - voor het belang van [de minderjarige] dient te staan; hij moet zo nodig beslissingen kunnen nemen die tegen de wens van de moeder ingaan.
De GI heeft geen familiegroepsplan gemaakt omdat dit (op verzoek van de moeder) door Stichting Noodkreet is gedaan en het een onderdeel vormde van de observatieperiode bij Kompaan en De Bocht.
De GI concludeert dat [de minderjarige] is gebaat bij de plaatsing in een neutraal perspectief biedend pleeggezin, van waaruit zij onbelast contact kan hebben met haar familie van moederszijde. De overstap van [de minderjarige] naar het huidige pleeggezin is goed verlopen en [de minderjarige] ontwikkelt zich goed.