ECLI:NL:GHSHE:2018:4221

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
200.242.382_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van kinderen bij de vader na ernstige ontwikkelingsbedreiging door moeder

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen bij hun vader, na een periode waarin zij bij hun moeder verbleven. De moeder had nauwelijks contact tussen de vader en de kinderen toegestaan, wat leidde tot ernstige belemmeringen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank had eerder een machtiging verleend voor uithuisplaatsing bij de vader, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. De moeder stelt dat de rechtbank een onjuist beeld van haar heeft gevormd en dat zij bereid is tot samenwerking met de hulpverlening. De vader daarentegen heeft aangegeven dat het goed gaat met de kinderen en dat zij bij hem willen blijven. Het hof heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en vastgesteld dat de uithuisplaatsing bij de vader hen ten goede is gekomen. De kinderen zijn opgebloeid en hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt sinds hun verblijf bij de vader. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende heeft samengewerkt met de hulpverlening en dat de vader beter in staat is om de kinderen stabiliteit en veiligheid te bieden. Daarom bekrachtigt het hof de beslissing van de rechtbank om de kinderen bij de vader te laten verblijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 oktober 2018
Zaaknummer : 200.242.382/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/332648 / JE RK 18-496
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats moeder] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie [locatie] ,
verweerster 1,
hierna te noemen: Jeugdbescherming Brabant.
en
Stichting Jeugdzorg Limburg,
locatie [locatie] ,
verweerster 2,
hierna te noemen: Jeugdzorg Limburg,
Als
belanghebbendewordt aangemerkt:
- [de vader] ,
wonende te [woonplaats vader] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.G.H.J. Niemarkt.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen uitsluitend voor wat betreft de verleende machtiging tot uithuisplaatsing zodat de kinderen bij de moeder kunnen blijven wonen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 juli 2018, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk Arabisch, mevrouw R. Issa (nummer 20188);
  • Jeugdbescherming Brabant, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] ;
  • Jeugdzorg Limburg, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2]
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk Arabisch, de heer F.M. Warsame (15940).
2.5.
Het hof heeft de minderjarigen [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof, afzonderlijk van elkaar, een ingevuld “Formulier bij kindgesprek” te sturen, die ter griffie zijn ingekomen op 21 augustus 2018. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van deze formulieren voorgelezen, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het faxbericht met bijlage van 15 augustus 2018 van Jeugdbescherming Brabant;
  • de brief van de raad van 19 juli 2018 waarin de raad aangeeft niet ter zitting in hoger beroep te zullen verschijnen;
  • het V-formulier van 5 september 2018 van de advocaat van de moeder met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 18 mei 2018 en 1 juni 2018
  • het V-formulier van 14 september 2018 van de advocaat van de moeder met als bijlage een kopie van het faxbericht/de brief van Jeugdbescherming Brabant van 29 mei 2018.+

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest van 2000 tot 2016. Tijdens dit huwelijk zijn geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Syrië):
- [de minderjarige 1] (hierna:
[de minderjarige 1]) en [de minderjarige 2] (hierna:
[de minderjarige 2]).
In 2013 is het gezin in Nederland komen wonen. Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan, zijn de kinderen bij de moeder gebleven.
3.2.
Sinds 6 juni 2016 is er sprake van een ondertoezichtstelling van de kinderen, aanvankelijk uitgevoerd door Jeugdbescherming Brabant. De kinderen verblijven sinds 1 juni 2018, ten gevolge van de bestreden beschikking, niet langer in [woonplaats moeder] (bij de moeder) maar in [woonplaats vader] (bij de vader). Om deze reden is de uitvoering van de ondertoezichtstelling op 10 augustus 2018 overgedragen aan Jeugdzorg Limburg.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met ingang van 6 juni 2018 tot 1 juni 2019. Tevens heeft de rechtbank een machtiging verleend aan Jeugdbescherming Brabant om de kinderen met ingang van 1 juni 2018 tot uiterlijk 1 juni 2019 uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag, zijnde de vader. Daarbij heeft de rechtbank ter zitting direct op de verzoeken van Jeugdbescherming Brabant beslist nu, gezien het gedrag van de moeder ter zitting, er onvoldoende vertrouwen bestond dat de kinderen veilig bij de moeder thuis zouden zijn.
3.4.
De
moederkan zich met de beslissing tot uithuisplaatsing niet verenigen en zij is van dat gedeelte van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert zij, kort samengevat, het volgende aan.
Het beeld dat de rechtbank ter zitting van de moeder heeft gekregen is onvolledig en onjuist. Zij was absoluut niet in haar gewone doen en heeft daarom dingen gedaan en gezegd waar zij spijt van heeft. De moeder is bereid tot overleg en contact met de gezinsvoogd en zal de adviezen van de gezinsvoogd opvolgen. Het emotionele verbreken van het contact met de kinderen is geenszins haar bedoeling. De moeder wil waar nodig hulp aanvaarden en de kinderen niet het contact met hun vader en hun oudere broer onthouden. De uithuisplaatsing is een te heftig instrument.
Ter zitting heeft de moeder hier, kort gezegd, aan toegevoegd dat zij het verschrikkelijk vindt om in haar eentje te zijn. De moeder wil graag dat de kinderen weer bij haar komen wonen en zij zal het contact tussen de vader en de kinderen niet frustreren. Sinds de zitting bij de rechtbank op 1 juni 2018 heeft de moeder de kinderen niet meer gezien.
3.5.
De
vadervoert in het verweerschrift, kort samengevat, aan dat de grief van de moeder inhoudende dat de kantonrechter zijn oordeel slechts gebaseerd heeft op ‘het gedrag van de moeder ter zitting,’ dient te falen. Uit de beschikking blijkt evident dat de rechtbank heeft laten meewegen dat de GI van mening is dat de kinderen klem zitten tussen de moeder en de gezinsvoogdijwerker, omdat de moeder de gezinsvoogdijwerker niet vertrouwt en zij tegen de kinderen zegt dat deze gezinsvoogdijwerker niet goed is voor hen.
Ter zitting heeft de vader hier, kort gezegd, aan toegevoegd dat het goed gaat met de kinderen en dat zij bij hem willen blijven. Wat de moeder zegt, staat haaks op wat Jeugdzorg zegt. Zij legt de schuld bij anderen. De vader wil dat er contact tussen de moeder en de kinderen komt; de kinderen vragen naar haar. Hij heeft hierbij een ruimhartige regeling voor ogen, maar wil wel dat het eerste contact tussen de moeder en de kinderen begeleid wordt.
De zitting bij de rechtbank is helemaal uit de hand gelopen door het heftige gedrag van de moeder.
3.6.
Jeugdbescherming Brabantvoert in het verweerschrift – kort samengevat – het volgende aan.
De verklaring van de moeder strookt niet met de werkelijkheid. Het is tot nu toe gebleken dat de moeder niet meewerkt. Het enige contact dat de moeder heeft, is via haar advocaat en door anderen via Whatsapp. Nergens uit blijkt dat de moeder het belang van de kinderen voorop stelt. Het kan zijn dat het onmacht is van de moeder, omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is. Daarin vraagt zij echter geen hulp, ondanks dat haar van alle kanten hulp is aangeboden. Hiermee heeft de moeder niets gedaan. Zij stelt zich hulpeloos op, maar vraagt geen hulp om in het belang van de kinderen in actie te komen. De moeder wil niet met de vader samenwerken, noch wil zij contact met hem.
De vader is daartoe wel bereid. Hij gunt de kinderen het contact met de moeder.
De moeder heeft altijd het contact van de kinderen met de vader tegengehouden en op dat gebied geen enkele samenwerking laten zien. Zij stelde zich zeer passief en hulpeloos op.
De jeugdzorgwerker heeft op 6 juni, 27 juni, 5 juli en 20 juli jl. brieven naar de moeder gestuurd over onder meer de eigendommen en spullen van de kinderen, over de emotionele belasting van [de minderjarige 2] , met daarin telkens de aanwijzing dat de moeder met jeugdzorgwerker in gesprek moet gaan om omgang met de kinderen mogelijk te maken.
De jeugdzorgwerker heeft veelvuldig contact met andere hulpverleners (politie, huisarts, maatschappelijk werk, bemoeizorg, gemeente) om de zorgen over de moeder te bespreken met als rode draad ‘hoe krijgen we moeder in beweging?’, opdat zij hulp aanvaardt in het belang van een onbelast contact met de kinderen.
De kinderen maken het goed, ze zijn blij bij de vader te zijn. De jeugdzorgwerker ziet bij alle bezoeken blije en open kinderen. Zij missen het contact met hun moeder. De vader sluit goed aan bij de kinderen: er is warmte, affectie en betrokkenheid.
Zolang de jeugdzorgwerker geen zicht heeft op de situatie bij de moeder, kan van omgang geen sprake zijn. Het eerste contact tussen de moeder en de kinderen zal moeten plaatsvinden in [woonplaats vader] met een tolk en een jeugdzorgwerker.
3.7.
Jeugdzorg Limburgheeft ter zitting, kort gezegd, het volgende verklaard.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn lieve kinderen en zitten nu op een goede plek. Zij bezochten eerst een Islamitische basisschool, maar gaan sinds kort naar een openbare basisschool op loopafstand van de woning van de vader. Op deze school is veel aandacht voor hun spraak- en taalontwikkeling, maar het zal nog even duren voordat hun achterstanden zijn ingelopen.
Er wordt nog steeds ingezet op contactherstel tussen de kinderen en de moeder. De moeder moet eerst een gesprek aangaan met Jeugdzorg en daarna dient er een eerste begeleid contact tussen de moeder en de kinderen te worden georganiseerd in de speelkamer van Jeugdzorg in Limburg. Daarna kunnen de contacten worden uitgebouwd. Jeugdzorg Limburg is bereid om naar Brabant te gaan voor het gesprek met de moeder, maar de moeder zal zelf naar Limburg moeten komen om de kinderen te zien.
Het
hofoverweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.8.4.
Uit de inhoud van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat sprake was een zorgelijke situatie toen de kinderen nog bij de moeder woonden. Er was slechts beperkt contact tussen de vader en de kinderen. De moeder ondersteunde dit niet en stond slechts een minimaal contact toe van twee uur per twee weken in haar eigen omgeving (nadat zij daartoe bovendien werd gedwongen door de rechter). De afwijzende houding van de moeder ten opzichte van de vader heeft de kinderen belast, veroorzaakte spanningen en bezorgde de kinderen een loyaliteitsconflict. Daarnaast zette het de hechting tussen de vader en de kinderen onder druk. Verder zette de moeder de kinderen in om (namens haar) te communiceren met de buitenwereld en bestond de indruk dat de kinderen voor de moeder zorgden in plaats van andersom. Al met al werden de kinderen ernstig belemmerd in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderen lieten gespannen en gesloten gedrag zien. Daarnaast hield de moeder zich onbereikbaar voor de hulpverlening en hield zij Jeugdzorg letterlijk buiten de deur. Verder hadden de kinderen te kampen met een forse taalachterstand, waarvan de moeder de ernst niet onderkende.
Het hof is van oordeel dat hiermee zowel de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen als de noodzaak van een uithuisplaatsing in het belang van hun verzorging en opvoeding voldoende is komen vast te staan.
3.8.5.
Sinds de kinderen bij de vader verblijven, hebben zij een positieve ontwikkeling doorgemaakt op verschillende gebieden. Gebleken is dat de vader de kinderen niet belast, hetgeen hun sociaal-emotionele ontwikkeling ten goede is gekomen. De kinderen zijn opgebloeid, hebben een open houding en vertellen volop aan Jeugdzorg over wat hen bezighoudt. Tussen de vader en de kinderen is warmte, affectie en betrokkenheid te zien. De kinderen zijn blij dat ze nu bij hun vader verblijven, ook al missen zij hun moeder. De vader heeft ervoor gezorgd dat de kinderen van een Islamitische naar een Nederlandse basisschool zijn overgeplaatst, wat een positief effect heeft (gehad) op hun taal-en spraakachterstand. Daarnaast is gebleken dat de vader het contact tussen de moeder en de kinderen niet in de weg staat. Integendeel, de vader betreurt dat de kinderen geen contact hebben met hun moeder.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de vader op dit moment – meer dan de moeder – in staat om de kinderen stabiliteit, veiligheid en structuur te bieden en bovendien de contacten met de andere ouder te ondersteunen en, indien dit van hem zou worden gevraagd, te faciliteren. De enkele toezegging van de moeder ter zitting van het hof dat zij het contact tussen de vader en de kinderen niet frustreert, acht het hof – gelet op de weigerachtige houding die de moeder de afgelopen jaren heeft laten zien – van onvoldoende gewicht. Voor het hof staat vast dat de uithuisplaatsing een positief effect heeft gehad op de algehele ontwikkeling van de kinderen en dat zij nu over meer ontwikkelingsmogelijkheden beschikken dan voorheen. Het hof hecht bovendien waarde aan de verklaringen van de kinderen die beiden aangeven dat zij bij de vader willen blijven.
Het hof acht het dan ook in het belang van de kinderen noodzakelijk dat hun verblijf bij de vader wordt gecontinueerd.
3.8.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd zodat de kinderen uithuisgeplaatst blijven bij hun vader.
3.8.7.
Ten behoeve van de moeder merkt het hof tot slot op dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] haar missen en dat zij haar graag willen zien. Het hof hoopt dat de moeder zich zal inspannen, meer dan zij tot nu toe heeft gedaan, om het contact met de kinderen te herstellen. Daarvoor is nodig dat zij eerst het gesprek met Jeugdzorg aangaat, ten aanzien waarvan Jeugdzorg Limburg ter zitting heeft toegezegd dat dit kan plaatsvinden in de woonomgeving van de moeder.
3.8.8.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens op 11 oktober 2018 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.