Uitspraak
belanghebbendewordt aangemerkt:
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk Arabisch, mevrouw R. Issa (nummer 20188);
- Jeugdbescherming Brabant, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] ;
- Jeugdzorg Limburg, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2]
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk Arabisch, de heer F.M. Warsame (15940).
- het faxbericht met bijlage van 15 augustus 2018 van Jeugdbescherming Brabant;
- de brief van de raad van 19 juli 2018 waarin de raad aangeeft niet ter zitting in hoger beroep te zullen verschijnen;
- het V-formulier van 5 september 2018 van de advocaat van de moeder met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 18 mei 2018 en 1 juni 2018
- het V-formulier van 14 september 2018 van de advocaat van de moeder met als bijlage een kopie van het faxbericht/de brief van Jeugdbescherming Brabant van 29 mei 2018.+
3.De beoordeling
[de minderjarige 1]) en [de minderjarige 2] (hierna:
[de minderjarige 2]).
moederkan zich met de beslissing tot uithuisplaatsing niet verenigen en zij is van dat gedeelte van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert zij, kort samengevat, het volgende aan.
vadervoert in het verweerschrift, kort samengevat, aan dat de grief van de moeder inhoudende dat de kantonrechter zijn oordeel slechts gebaseerd heeft op ‘het gedrag van de moeder ter zitting,’ dient te falen. Uit de beschikking blijkt evident dat de rechtbank heeft laten meewegen dat de GI van mening is dat de kinderen klem zitten tussen de moeder en de gezinsvoogdijwerker, omdat de moeder de gezinsvoogdijwerker niet vertrouwt en zij tegen de kinderen zegt dat deze gezinsvoogdijwerker niet goed is voor hen.
hofoverweegt het volgende.