ECLI:NL:GHSHE:2018:4219

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
200.228.988_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder op verzoek van rechthebbende in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van de bewindvoerder, Parkstad Bewindvoering BV, op verzoek van de rechthebbende. De rechthebbende was onder bewind gesteld en had eerder Parkstad als bewindvoerder benoemd. Echter, na een periode van onvrede over de uitvoering van de bewindvoering, heeft de rechthebbende verzocht om het ontslag van Parkstad en de benoeming van Budget Control 4U BV als nieuwe bewindvoerder. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2017, waarin Parkstad als bewindvoerder werd ontslagen en Budget Control 4U BV werd benoemd. Parkstad heeft in hoger beroep de vernietiging van deze beschikking verzocht, maar het hof oordeelt dat Parkstad niet in staat is gebleken om een deugdelijk budgetplan over te leggen en dat er een gebrek aan vertrouwen is ontstaan tussen de rechthebbende en Parkstad. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en veroordeelt Parkstad in de proceskosten van het hoger beroep. De rechthebbende heeft in de mondelinge behandeling verklaard dat hij geen leefgeld meer ontving en dat hij geen vertrouwen meer had in Parkstad, wat heeft geleid tot de beslissing om een nieuwe bewindvoerder aan te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 oktober 2018
Zaaknummer: 200.228.988/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6060679 BM VERZ 17-3024
in de zaak in hoger beroep van:
Parkstad Bewindvoering BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna ook te noemen: Parkstad,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [rechthebbende] , hierna te noemen: de rechthebbende;
- Budget Control 4U BV, hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 november 2017, heeft Parkstad verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de rechthebbende alsnog af te wijzen, met bepaling dat Parkstad per datum arrest direct weer bewindvoerder zal zijn, en met ontslag van de huidige bewindvoerder, met veroordeling van de rechthebbende in de proceskosten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2018, heeft de rechthebbende verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van Parkstad af te wijzen, met veroordeling van Parkstad in de kosten van het geding.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mevrouw [vertegenwoordiger namens Parkstad] namens Parkstad, bijgestaan door mr. Vissers;
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. J.F.E. Kikken;
  • de heer [bewindvoerder] , bewindvoerder en eigenaar van Budget Control 4U BV.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 7 januari 2016 zijn met ingang van 16 januari 2016 onder bewind gesteld de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, met benoeming van Parkstad Bewindvoering BV tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, met ingang van
16 september 2017 Parkstad Bewindvoering BV ontslagen als bewindvoerder, onder gelijktijdige benoeming van Budget Control 4U BV als opvolgend bewindvoerder.
3.3.
Parkstad kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Parkstad voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Het budgetplan, dat ten behoeve van de rechthebbende was opgesteld, bleek negatief te zijn. Hierdoor was het niet mogelijk om aan de rechthebbende leefgeld uit te keren, hetgeen ook ter zitting in eerste aanleg is verklaard.
De bewindvoerder heeft meerdere keren met de rechthebbende besproken dat de huur van de huurwoning, waarin de rechthebbende verbleef, te hoog was, waardoor er geen ruimte was voor leefgeld. De rechthebbende heeft daarop geantwoord dat hij per se in de woning wilde blijven en hij om die reden van het leefgeld zou afzien.
Aan de rechthebbende is tweemaal een bedrag uitgekeerd, in mei 2016 € 50,- in verband met een communiefeest en in juli 2016 € 300,- voor het opstellen van een belastingaangifte.
Vanaf juli 2016 is er € 40,- leefgeld per week opgenomen in het budgetplan, maar omdat dit niet haalbaar was is dit al snel verlaagd naar een bedrag van € 30,- per week. In januari 2017 is de uitkering van het leefgeld in samenspraak met de rechthebbende helemaal stopgezet. Pas vanaf juli 2017 ontstond er weer enige ruimte omdat de uitkering van de rechthebbende werd verhoogd.
Het inkomen dat eerder in het budgetplan stond opgenomen was te hoog. In het budgetplan stond bovendien ten onrechte vermeld dat er zorgtoeslag ad € 88,- werd ontvangen, maar op deze toeslag rustte een beslag. Aanpassing van het budgetplan leidt tot een tekort van
€ 104,61 per maand.
3.5.
De rechthebbende voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De rechthebbende heeft na januari 2017 geen leefgeld meer ontvangen.
Parkstad heeft niet kunnen verklaren waarom enerzijds het budgetplan wel voorzag in de maandelijkse betaling van € 130,- inzake leefgeld, maar anderzijds dit bedrag niet aan de rechthebbende werd overgemaakt. Het budgetplan was dan niet juist, zoals feitelijk ook in het beroepschrift wordt erkend. Ook dit brengt met zich mee dat Parkstad haar werk niet goed heeft gedaan. Bovendien heeft Parkstad in hoger beroep nog steeds niet inzichtelijk gemaakt waarom het niet mogelijk was om leefgeld uit te keren.
De rechthebbende heeft zich er enige tijd bij neergelegd dat er geen ruimte was voor leefgeld, maar op een gegeven moment is er door de rechthebbende meerdere keren om leefgeld verzocht, hetgeen uit overgelegde emailberichten blijkt. Het kan niet zo zijn dat er structureel geen leefgeld kan worden betaald en iemand op de liefdadigheid van derden is aangewezen.
De regeling van de beslagvrije voet dient ertoe te leiden dat er altijd ruimte is om in de primaire levensbehoefte te voorzien, ook indien er sprake is van een hoge huur of schulden.
Het voorgaande heeft ertoe geleid dat de rechthebbende elk vertrouwen in Parkstad heeft verloren. In de huidige bewindvoerder heeft de rechthebbende dit vertrouwen wel. De huidige bewindvoerder is in staat om € 30,- per week aan leefgeld uit te betalen, terwijl de huur en overige vaste lasten onveranderd zijn. De bewindvoerder staat bovendien open voor overleg en zoekt samen met de rechthebbende naar oplossingen.
3.6.
De (huidige) bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende aangevoerd.
Het is de taak van de bewindvoerder om eerst controle te krijgen over de vaste lasten. De schulden zijn nu geparkeerd, omdat het huidige financiële plaatje van de rechthebbende het niet toelaat dat er structureel op de schulden wordt afgelost. Er wordt wel incidenteel op de schulden afgelost. Het is uiteindelijk de bedoeling om naar een schuldenregeling toe te werken.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de bewindvoerder ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.7.2.
In de bestreden beschikking is overwogen dat uit het door Parkstad ter zitting overgelegde budgetplan bleek dat hierin wel leefgeld was opgenomen, maar dat Parkstad geen afdoende verklaring kon geven voor het niet uitkeren van dit leefgeld.
3.7.3.
Het lag op de weg van Parkstad om in hoger beroep een juist en deugdelijk onderbouwd budgetplan over te leggen, hetgeen Parkstad echter heeft nagelaten. Wat betreft het in eerste aanleg wél door Parkstad overgelegde budgetplan, gaat Parkstad er ook in hoger beroep nog steeds aan voorbij dat er geen leefgeld werd uitgekeerd, zodat de uitgaven in het budgetplan met een bedrag van € 130,- moeten worden verlaagd. Parkstad is er dan ook nog steeds niet in geslaagd duidelijkheid te verschaffen inzake het in eerste aanleg en thans in hoger beroep wederom overlegde budgetplan over de maand augustus 2017.
3.7.4.
Daargelaten het ontbreken van een cijfermatig juist budgetplan, in het kader van het onderhavige hoger beroep, speelt ook de meer algemene kwestie dat de rechthebbende op een bepaald moment geen vertrouwen meer had in deze bewindvoerder, omdat hij enige tijd geen leefgeld van Parkstad ontving. Dienaangaande heeft de rechthebbende, in aanvulling op het beroepschrift, ter zitting onder meer verklaard dat het in het verleden schortte aan het samen zoeken naar oplossingen, dat er te weinig verduidelijking werd gegeven omtrent de kwestie van het leefgeld en dat hij, vanwege het niet ontvangen van leefgeld, steeds angst had om naar de bank te gaan en hij niet kon pinnen in de winkel. Dit klemt temeer, nu in hoger beroep is gebleken dat de rechthebbende tevreden is met de huidige bewindvoerder, die tot nu toe wél in staat is gebleken om de rechthebbende bij gelijkblijvende lasten leefgeld uit te keren.
Nog daargelaten de keuze die Parkstad heeft gemaakt om op de schulden af te lossen in plaats van leefgeld uit te betalen, in hoger beroep is door de rechthebbende in ieder geval voldoende aannemelijk geworden dat het vertrouwen van de rechthebbende in Parkstad is verdwenen (mede) waardoor de verhouding tussen de rechthebbende en Parkstad is verstoord. Parkstad heeft dat ook niet althans onvoldoende betwist.
Ook dit maakt dat het beroep van Parkstad niet kan slagen nu dit structureel gebrek aan vertrouwen in dit concrete geval voldoende grond vormt om te oordelen dat er sprake is van gewichtige redenen om Parkstad te ontslaan.
3.8.
Aan het bewijsaanbod wordt op grond van het voorgaande niet toegekomen, nog daargelaten de vraag of dit bewijsaanbod voldoende concreet is gemotiveerd.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Parkstad falen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd en Parkstad zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof zal voor de vaststelling van de proceskosten aansluiten bij het toepasselijke liquidatietarief (2 punten).
3.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
31 augustus 2017;
veroordeelt Parkstad Bewindvoeringen BV in de proceskosten van het hoger beroep,
en begroot die kosten aan de zijde van de rechthebbende op € 2.148,- aan salaris advocaat;
verklaart deze beschikking voor zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en C.A.R.M. van Leuven en is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.