ECLI:NL:GHSHE:2018:4188

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
200.217.587_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap in hoger beroep met betrekking tot juridische en feitelijke misslagen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep inzake de verdeling van een nalatenschap. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Brouwers, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, dat op 21 december 2016 is gewezen. Dit vonnis verklaarde het verzet ongegrond en bekrachtigde een eerder verstekvonnis. De geïntimeerden, waaronder [geïntimeerde 10], hebben verweer gevoerd tegen de vordering van de appellant in het incident, waarin geschorst werd gevraagd de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juni 2018.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van [geïntimeerde 10] niet op artikel 351 Rv gegrond is en dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in het vonnis van 21 december 2016. De argumenten van [geïntimeerde 10] waren niet relevant voor het bestreden vonnis, maar betroffen eerdere uitspraken. Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van de appellant en de andere geïntimeerden zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde 10] bij het afwachten van de uitkomst van het hoger beroep.

De incidentele vordering van [geïntimeerde 10] is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in incidenteel appel, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is uitgesproken op 9 oktober 2018 door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.217.587/01
arrest van 9 oktober 2018
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats ] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. P.J.M. Brouwers te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats ] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,weduwe en erfgename van [overleden echtgenoot] ,wonende te [woonplaats ] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats ] ,
4.
[geïntimeerde 4] ,wonende te [woonplaats ] (België),
5.
[geïntimeerde 5] ,wonende te [woonplaats ] ,
6.
[geïntimeerde 6] ,wonende te [woonplaats ] ,
7.
[geïntimeerde 7] ,wonende te [woonplaats ] ,
8.
[geïntimeerde 8] ,laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats ] en daar overleden op 19 februari 2015, voor wie als zijn erfgenamen in de plaats zijn getreden alle partijen in deze procedure, evenals:
[geintimeerde 8 sub a] ,wonende te [woonplaats ] ,
[geintimeerde 8 sub b] ,wonende te [woonplaats ] ,
[geintimeerde 8 sub c] ,wonende te [woonplaats ] ,
9.
[geïntimeerde 9] ,wonende te [woonplaats ] ,
10.
[geïntimeerde 10] ,wonende te [woonplaats ] (België),
11.
[geïntimeerde 11] ,wonende te [woonplaats ] (België),
geïntimeerden in de hoofdzaak, behoudens geïntimeerde sub 1 verweerders in het incident,
geïntimeerde sub 10 is eiseres in het incident,
advocaat geïntimeerden sub 1 en 3 t/m 7: mr. P.J.M. Brouwers te Maastricht,
advocaat geïntimeerde sub 9: mr. P.J.W.M. Theunissen te Roermond,
advocaat geïntimeerde sub 10: mr. R.Ph.E.M. Cratsborn te Wittem, gemeente Gulpen-Wittem ,
geïntimeerden sub 2, 8a, 8b, 8c en 11: niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 maart 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis in verzet van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 december 2016, gewezen tussen appellant en geïntimeerden sub 1 t/m 9 als eiseres in de verstekzaak, geopposeerden in het verzet, geïntimeerde sub 10 als gedaagde in de verstekzaak, opposant in het verzet, en geïntimeerde sub 11 als gedaagde in de verstekzaak.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/03/204264 / HA ZA 15-182)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 24 augustus 2016.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen geïntimeerden sub 2, 8a, 8b, 8c en 11 verleende verstek;
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van (de grondslag van) de vordering, tevens houdende verzoek tot terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg;
  • de memorie van antwoord van geïntimeerde sub 9 met producties;
  • de akte van appellant van 19 december 2017;
  • de antwoordakte van geïntimeerde sub 9 van 9 januari 2018;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel, tevens houdende verzoek tot terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg van geïntimeerden sub 1 en 3 t/m 7;
  • de memorie van antwoord, tevens vordering in reconventie tevens incidentele vordering met producties van memorie in het incident van geïntimeerde sub 10;
  • de memorie van antwoord in het incident van appellant en van geïntimeerden sub 1 en 3 t/m 7.
Het hof heeft daarna een datum bepaald voor arrest in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De vordering in het incident strekt er toe dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juni 2018 (zaaknummer C/03/249581 / KG ZA 18-253) en van het vonnis van 20 december 2016 op de voet van artikel 351 Rv schorst.
3.2.
Geïntimeerde sub 10 in de hoofdzaak, eiseres in het incident (hierna: [geïntimeerde 10] ) stelt daartoe dat sprake is van een juridische en een feitelijke misslag.
3.3.
Appellant en geïntimeerden sub 1 en 3 t/m 7 in de hoofdzaak, verweerders in het incident, hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Artikel 351 Rv bepaalt dat indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de hogere rechter op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van dat vonnis kan schorsen. Dat betekent dat de gevorderde schorsing enkel betrekking kan hebben op het bestreden vonnis: het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 december 2016. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde 10] in die zin begrijpen. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat de gevorderde schorsing ook betrekking heeft op het in de incidentele vordering vermelde vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juni 2018 met zaaknummer C/03/249581 / KG ZA 18-253, welk vonnis niet in het geding is gebracht en volgens verweerders in het incident het herstelvonnis is van het vonnis in kort geding van 7 juni 2018, zal de vordering als niet op artikel 351 Rv gegrond worden afgewezen.
3.5.
Bij de beoordeling van de incidentele vordering neemt het hof tot uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep slechts plaats is
in geval van misbruik van recht, waarvan met name sprake kan zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, dan wel in geval een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft. Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen; hieronder vallen dus niet omstandigheden die reeds aanwezig waren voor de staat van wijzen, maar die door partijen in de procedure in eerste aanleg niet zijn aangevoerd. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.6.
In het vonnis waarvan beroep van 21 december 2016 heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en het verstekvonnis van 12 november 2014 in de zaak met nummer C/03/196311 / HA ZA 14-555 bekrachtigd. In dat laatste vonnis zijn [geïntimeerde 10] en haar medegedaagde [geïntimeerde 11] bij verstek veroordeeld om op straffe van verbeurte van een dwangsom alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van een aantal percelen en is bepaald dat de verkoop en levering van de percelen zal geschieden ten overstaan van notaris mr. [de notaris] te [standplaats] , of diens plaatsvervanger of opvolger. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7.
De vraag die allereerst moet worden beantwoord is of deze, in het vonnis van 21 december 2016 opnieuw beoordeelde, veroordeling klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Hetgeen [geïntimeerde 10] ter onderbouwing van de door haar gestelde juridische en feitelijke misslag heeft aangevoerd, heeft namelijk geen betrekking op het bestreden vonnis, maar op het arrest van het hof van 4 oktober 2005 dat is gewezen in een eerdere procedure tussen partijen, en op het hiervoor onder 3.4 reeds besproken vonnis in kort geding van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van (7 of) 18 juni 2018. Nu niet is gesteld of gebleken dat het vonnis van 21 december 2016 dat in dit hoger beroep aan de orde is klaarblijkelijk op een misslag berust en [geïntimeerde 10] verder, in verband met de te maken belangenafweging, geen nieuwe omstandigheden heeft gesteld die zich hebben voorgedaan na dat vonnis, is het hof van oordeel dat het belang van appellant en van geïntimeerden sub 1 en 3 t/m 7 bij voldoening aan het veroordelende vonnis en het voorkomen van verdere vertraging bij de afwikkeling zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde 10] bij het afwachten van de uitkomst van het hoger beroep.
3.8.
Het voorgaande betekent dat de incidentele vordering van [geïntimeerde 10] zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal zij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
In de hoofdzaak
3.9.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel appel, ambtshalve peremptoir. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [geïntimeerde 10] af;
veroordeelt [geïntimeerde 10] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van appellant en van geïntimeerden sub 1 en 3 t/m 7 in de hoofdzaak tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.074,-- aan salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 23 oktober 2018 voor memorie van antwoord in incidenteel appel, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 oktober 2018.
griffier rolraadsheer