Uitspraak
- verdachte veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 en na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede lid, van deze wet;
- een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 20 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij de rechtbank tevens enkele bijzondere voorwaarden heeft gesteld;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 5 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, Wegenverkeerswet 1994.
- zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, in het bijzonder dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden terwijl hij dronken was en niet heeft meegewerkt aan een ademonderzoek;
- verdachte te dier zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden zoals door de rechtbank geformuleerd;
- aan verdachte zal opleggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
1.Bevestiging vonnis waarvan beroep
‘terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.’
‘terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en/of na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.’
2.Aanvulling en verbetering motivering bewezenverklaring
3.Aanvulling en verbetering strafmotivering
medeis ingegeven door de psychische gesteldheid van verdachte na het ongeval en zijn aanhouding.
primairvanuit verdachtes autistische stoornis kan worden verklaard en daaraan kan worden toegerekend. Die stoornis liet hem immers de ruimte op andere manieren met stress om te gaan. Uit zijn motief voor weigering van medewerking aan de ademanalyse leidt het hof voorts af dat verdachte op de hoogte was van de effecten van alcohol op zijn rijgedrag en het verbod op het besturen van een voertuig onder invloed. Het kennelijke standpunt van de verdediging dat de invloed van het alcoholgebruik op de rijgedrag van verdachte moet worden beschouwd als indirect effect van de autistische stoornis, verwerpt het hof daarom.