ECLI:NL:GHSHE:2018:4175

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
20-000814-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding van wielrenner door bestuurder onder invloed van alcohol met weigering ademanalyse

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1967, was betrokken bij een dodelijke aanrijding met een wielrenner op 9 april 2016. De verdachte bestuurde zijn auto onder invloed van alcohol en weigerde mee te werken aan een ademanalyse. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wat leidde tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, met een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn autistische stoornis en de stress na het ongeval, in overweging heeft genomen. Het hof heeft de strafmotivering aangevuld en de gevangenisstraf vastgesteld op 30 maanden, met 6 maanden voorwaardelijk en bijzondere voorwaarden. De ontzegging van de rijbevoegdheid is bevestigd voor de duur van 5 jaar. Het hof heeft de verdachte verantwoordelijk gehouden voor zijn daden, ondanks zijn psychische gesteldheid, en benadrukt de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000814-17
Uitspraak : 9 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-865042-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank:
  • verdachte veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 en na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede lid, van deze wet;
  • een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 20 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij de rechtbank tevens enkele bijzondere voorwaarden heeft gesteld;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 5 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, Wegenverkeerswet 1994.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, in het bijzonder dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden terwijl hij dronken was en niet heeft meegewerkt aan een ademonderzoek;
  • verdachte te dier zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden zoals door de rechtbank geformuleerd;
  • aan verdachte zal opleggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
Door en namens verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep

1.Bevestiging vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en zal het vonnis geheel bevestigen met aanvulling van de bijzondere voorwaarden gekoppeld aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf en met inachtneming van het volgende.
De tenlastelegging zoals weergegeven in het vonnis van de eerste rechter houdt onder meer in dat verdachte een ongeval heeft veroorzaakt,
‘terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.’
In de bewezenverklaring zijn de woorden ‘dan wel’ uit deze zinsnede vervangen door het woord ‘en’, hetgeen voorts ook in de kwalificatie van het bewezenverklaarde tot uitdrukking is gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
De door de steller van de tenlastelegging gebruikte formulering van bovengenoemde zinsnede sluit aan bij het bepaalde in artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet, waarin strafverzwarende omstandigheden zijn genoemd die hetzij zelfstandig hetzij naast elkaar een rol kunnen spelen bij overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Het hof gaat er daarom van uit dat de steller van de tenlastelegging kennelijk heeft bedoeld aan te geven dat de rechter bij de bewezenverklaring uit deze omstandigheden kan kiezen maar dit betekent naar het oordeel van het hof nog niet dat de genoemde omstandigheden elkaar altijd uitsluiten en de rechter daarom ook altijd moet kiezen.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat een bevel tot medewerking aan een zogeheten ademanalyse op basis van artikel 163, eerste en tweede lid, Wegenverkeerswet slechts kan worden gegeven bij een verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet.
Gelet op het vorenstaande leest het hof, blijkbaar in overeenstemming met de rechter in eerste aanleg gezien de bewezenverklaring, de tenlastelegging verbeterd in die zin dat voor ‘dan wel’ moet worden gelezen ‘en/of’. Het laatste onderdeel van de tenlastelegging luidt dus:
‘terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en/of na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.’
Voorts wijst het hof er nog op dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep geen bezwaar heeft gemaakt tegen de uitleg die de rechtbank blijkens de in het vonnis opgenomen bewezenverklaring aan de tenlastelegging heeft gegeven.

2.Aanvulling en verbetering motivering bewezenverklaring

Het hof ziet aanleiding, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, de motivering van de in het vonnis opgenomen bewezenverklaring aan te vullen en te verbeteren.
I. De op pagina 17 van het vonnis weergegeven inhoud van het proces-verbaal ter terechtzitting, inhoudende de verklaring van verdachte, moet worden vervangen door de bekennende verklaring van de verdachte in hoger beroep.
II. Uit de bewijsmotivering op pagina 3 van het vonnis moet worden verwijderd, de vaststelling dat verdachte bloeddoorlopen ogen had, nu deze vaststelling geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.

3.Aanvulling en verbetering strafmotivering

Het hof ziet voorts aanleiding, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, de in het vonnis opgenomen strafmotivering aan te vullen en te verbeteren. Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof de strafmotivering opnieuw formuleren, overigens met gedeeltelijke overname van de in het vonnis opgenomen strafmotivering.
De eis van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 30 maanden,
waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het vonnis waarvan beroep. Tevens heeft de advocaat-generaal een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 5 jaren.
Het standpunt van de verdediging
In hoger beroep heeft de verdediging matiging van de door de advocaat-generaal gevorderde hoofdstraf bepleit. Het hoger beroep is niet gericht op de oplegging van de ontzegging van de rijbevoegdheid. Met verwijzing naar het rapport van [psychiater] van 12 september 2016 en de verklaring van deze deskundige ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Het weigeren van de ademanalyse dient niet als strafverhogende factor meegewogen te worden. De weigering dient veeleer in het licht van de autistische stoornis van de verdachte gezien te worden. Ook stond de verdachte onder enorme stress na het ongeval. Volgens de psychiater kan de mate van stress eveneens invloed hebben op de wijze hoe een autistisch persoon met vragen en opdrachten omgaat. De verdediging heeft op deze gronden de oplegging van een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals bepaald in het vonnis van de eerste rechter. Voorts is verdachte bereid en in staat een taakstraf te verrichten.
Het oordeel van het hof
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft het hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden
waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte
gepleegde strafbare feit betrekt het hof het wettelijke strafmaximum en de straffen die
voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt het hof bij de strafbepaling
rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is op 9 april 2016 met zijn auto tegen een hem tegemoet rijdende wielrenner
gereden. Als gevolg van deze aanrijding is het slachtoffer, [slachtoffer] , in een
comateuze toestand geraakt en vervolgens op 19 oktober 2016 overleden.
Door onder invloed van alcoholhoudende drank een auto te besturen en daarmee op de
weghelft voor het hem tegemoetkomende verkeer te rijden en daar een medeweggebruiker aan te rijden, heeft de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag vertoond. Vervolgens heeft de verdachte geweigerd mee te werken aan een ademanalyse als gevolg waarvan het alcoholpromillage niet kon worden vastgesteld. Niettemin gaat het hof ervan uit dat verdachte ten tijde van het veroorzaken van het ongeval onder aanzienlijke invloed van alcohol verkeerde. Dit leidt het hof af uit de waarneming van verschillende verbalisanten ten tijde van de aanhouding en voorgeleiding van verdachte, namelijk dat de uitgeademde lucht van verdachte naar alcohol rook, verdachte wankelde, slingerend liep, onvast ter been was en hij steun moest zoeken aan de muur van de verhoorkamer, alsook uit het feit dat verdachte op het moment van aanhouding verklaarde: “I was drunk, I agree”.
Het hof neemt het de verdachte voorts bijzonder kwalijk dat hij zijn medewerking aan de ademanalyse doelbewust heeft geweigerd, getuige zijn mededeling aan de medewerkers van de crisisdienst dat hij bewust niet wilde meewerken aan een adem- of bloedonderzoek, zodat er geen bewijs tegen hem zou zijn van het rijden onder invloed van alcohol. Het voorgaande duidt op een berekenende houding van de verdachte. Daaraan doet niet af, zoals de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd, dat de weigering medewerking te verlenen aan de ademanalyse mogelijk
medeis ingegeven door de psychische gesteldheid van verdachte na het ongeval en zijn aanhouding.
Door onder invloed van alcohol een auto te besturen heeft de verdachte zich geheel geen rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die een bestuurder van een motorvoertuig heeft ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. Het hof rekent dit de verdachte bijzonder zwaar aan. Door zijn rijgedrag heeft de verdachte zeer ingrijpend en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Ter terechtzitting in eerste aanleg door de twee dochters van het slachtoffer, en ter terechtzitting in hoger beroep door de echtgenote van het slachtoffer, is op indringende wijze verwoord wat de gevolgen van het ongeval en het uiteindelijke verlies van hun vader respectievelijk haar echtgenoot voor hen en hun omgeving betekenen en is tevens uiting gegeven aan hun verdriet.
Het hof weegt dit alles in het nadeel van de verdachte.
De verdediging heeft in hoger beroep onder verwijzing naar de psychische gesteldheid van de verdachte en zijn actuele persoonlijke omstandigheden verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel gecombineerd met een taakstraf voor de maximale duur.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde zoals hiervoor overwogen en met het oog op de strafdoelen van vergelding en algemene preventie acht het hof een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf doet geen recht aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Het hof begrijpt dat een langdurige gevangenisstraf het leven van de verdachte zal ontregelen, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, maar ziet hierin geen aanleiding te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. In dit kader overweegt het hof dat in een penitentiaire inrichting voldoende psychische zorg beschikbaar is, voor de verdachte de mogelijkheid bestaat om op een bijzondere zorgafdeling geplaatst te worden en mede daardoor rekening kan worden gehouden met de mate van zogeheten detentieongeschiktheid van verdachte.
Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Gelet op deze oriëntatiepunten en het hiervoor overwogene acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van 24 maanden, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorijtuigen te besturen van 4 jaren, passend en geboden.
Door de verdediging is met verwijzing naar de Pro Justitia-rapportage van [psychiater] van 12 september 2016 en de verklaring van deze deskundige ter terechtzitting in hoger beroep strafmatiging bepleit, omdat de verdachte als gevolg van zijn autistische stoornis en bipolaire II stoornis als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Volgens de psychiater was de verdachte voorafgaand aan het incident in een staat van stress, omdat de verdachte het vooruitzicht had dat hij niet in staat zou zijn om zijn dagelijkse rituelen uit te voeren. Daarom heeft de verdachte een voor zijn autistische stoornis typerende beslissing genomen, namelijk om een andere hond te gaan kopen. Toen bleek dat hij de hond zonder betaling niet mee mocht nemen, raakte de verdachte verder gestrest, waarna hij weer in de auto is gestapt en is gaan rijden. Op grond van de kennis van zijn autistische stoornis kan hypothetisch worden gesteld dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde vanuit zijn autistische stoornis, onder de omstandigheid dat hij veel stress ervoer, in een toestand was van een soort bewustzijnsvernauwing, waarin hij minder oog had voor de zintuiglijke input en hij minder snel kon reageren, aldus [psychiater] in zijn rapport van 12 september 2016.
Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte in veel sterkere mate negatief is beïnvloed door zijn overmatig alcoholgebruik, dan dat zijn autistische stoornis daarvan de oorzaak is geweest en dat het gedrag hem volledig kan worden toegerekend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [psychiater] zijn rapport bevestigd en verduidelijkt. Omdat verdachte geen kenmerken van alcoholafhankelijkheid vertoonde, duidde hij het drankgebruik van verdachte primair als een vorm van stresscoping of automedicatie, in beginsel te verklaren door de autistische stoornis. De autistische stoornis laat echter wel ruimte voor besef van de gevolgen van het gebruik van alcohol en de toepassing van alternatieve copingsmechanismen in plaats van drankgebruik, aldus de verklaring van [psychiater] ter terechtzitting in hoger beroep. Mede gelet de opmerking van [psychiater] ter zitting dat de autistische stoornis ruimte laat voor besef van de gevolgen van het gebruik van alcohol en de keuze om al dan niet alcohol te gebruiken als copingsmechanisme, volgt het hof niet de redenering dat het alcoholgebruik
primairvanuit verdachtes autistische stoornis kan worden verklaard en daaraan kan worden toegerekend. Die stoornis liet hem immers de ruimte op andere manieren met stress om te gaan. Uit zijn motief voor weigering van medewerking aan de ademanalyse leidt het hof voorts af dat verdachte op de hoogte was van de effecten van alcohol op zijn rijgedrag en het verbod op het besturen van een voertuig onder invloed. Het kennelijke standpunt van de verdediging dat de invloed van het alcoholgebruik op de rijgedrag van verdachte moet worden beschouwd als indirect effect van de autistische stoornis, verwerpt het hof daarom.
Gezien de persoon van de verdachte ziet het hof evenals de rechtbank wel aanleiding om voor wat betreft de aan verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf ten voordele van de verdachte af te wijken van de bovengenoemde oriëntatiepunten. De mate waarin de rechtbank dat heeft gedaan acht ook het hof voldoende.
In het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 28 oktober 2016 wordt het recidiverisico van de verdachte ingeschat als laag gemiddeld. Risicofactoren van de verdachte ten aanzien van recidive zijn gelegen in zijn autistische en bipolaire stoornis, zijn alcoholgebruik en de echtscheiding tussen de verdachte en zijn partner. Dit alles kan een ontwrichtende werking hebben en tot stress leiden. De verdachte moet zich laten behandelen en zal gesteund moeten worden bij onder meer het vinden en behouden van werk en woonruimte en het regelen van zijn financiën. Ook in het Aanvullend Reclasseringsadvies d.d. 18 september 2018 wordt gewezen op het belang van bijzondere voorwaarden indien een voorwaardelijke straf of strafdeel wordt overwogen. Het hof ziet daarom net als de rechtbank in het voorgaande aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld de in het vonnis omschreven bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in haar voorlichtingsrapporten van 28 oktober 2016 en 18 september 2018. Het hof wil daar overeenkomstig het recente advies van 28 oktober 2018 nog aan toevoegen de bijzondere voorwaarde dat verdachte verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en dat verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
De tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan hem opgelegde gevangenisstraf.
Ten slotte is het hof, net als de rechtbank en conform de vordering van de advocaat-generaal, van oordeel dat in het belang van de verkeersveiligheid de bijkomende straf van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de maximale duur passend en geboden is. Deze beslissing wijkt daarmee in het nadeel van de verdachte af van de oriëntatiepunten.
De tijd die het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering worden gebracht.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Stelt naast de andere in het vonnis genoemde algemene en bijzondere voorwaarden nog als bijzondere voorwaarde:
Dat verdachte gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en dat verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Pesselse, griffier,
en op 9 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.