In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de opzegging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De appellante, een vennootschap in liquidatie gevestigd in Duitsland, heeft de huurovereenkomst met de geïntimeerden, die in België wonen, opgezegd. De opzegging vond plaats via een ongedateerde brief, waarvan de ontvangst door de geïntimeerden ter discussie staat. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de opzegging niet tijdig was, waardoor de huurovereenkomst automatisch werd verlengd. De appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven. Het hof concludeert dat de opzeggingsbrief niet vóór 1 juli 2013 door de geïntimeerden is ontvangen, wat betekent dat de huurovereenkomst is verlengd tot 31 december 2014. Het hof oordeelt dat de overschrijding van de opzegtermijn met enkele dagen niet zo ernstig is dat dit leidt tot nietigheid van de opzegging. De belangen van de verhuurder zijn niet significant geschaad door de iets te late ontvangst van de opzeggingsbrief.
Het hof vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter, wijst de vorderingen van de geïntimeerden af en veroordeelt hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige opzegging, maar erkent ook dat minimale overschrijdingen in bepaalde omstandigheden acceptabel kunnen zijn. De uitspraak heeft internationale aspecten, gezien de betrokkenheid van partijen uit Duitsland en België, maar bevestigt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van Nederlands recht.