ECLI:NL:GHSHE:2018:4087

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
200.242.224_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een complexe scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de minderjarige [de minderjarige] onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) met ingang van 6 april 2018. De vader, vertegenwoordigd door mr. K.W. Hau, verzet zich tegen deze beslissing en stelt dat de vereisten voor ondertoezichtstelling niet zijn voldaan. Hij betoogt dat er geen bewijs is voor de gestelde zorgen en dat de ondertoezichtstelling niet in het belang van [de minderjarige] is. De moeder, bijgestaan door mr. M.W.F. van Wijk, steunt de beslissing van de rechtbank en stelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2018 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de raad en de GI. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie van [de minderjarige] en dat deze zorgen door zowel de vader als de moeder worden gedeeld. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] als gevolg van de conflicten tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verzoekt de griffier om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van hulpverlening voor [de minderjarige] en de rol van de GI in het waarborgen van deze hulp. Het hof wijst het bewijsaanbod van de vader af, omdat dit niet nader is geconcretiseerd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 oktober 2018
Zaaknummer : 200.242.224/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/331570 / JE RK 18-326
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats]
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.W. Hau,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie: [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [belanghebbende] (hierna te noemen: de moeder);
  • Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2018, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, opnieuw rechtdoende, met inachtneming van hetgeen de vader heeft gesteld, het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2018, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Hau;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de moeder, bijgestaan door mr. M.W.F. van Wijk;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 maart 2018;
  • de brief van de raad d.d. 23 augustus 2018;
  • het V-formulier met brief van de advocaat van de moeder d.d. 27 augustus 2018;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 3 september 2018;
  • het V-formulier met brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 12 september 2018.
Het V-formulier met brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 12 september 2018 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling beslist dat dit stuk wordt toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder is geboren:
 [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] met ingang van 6 april 2018 tot 6 april 2019 onder toezicht gesteld van de GI.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift – samengevat weergegeven – het volgende aan.
Aan de vereisten voor ondertoezichtstelling is niet voldaan, althans dit kan niet worden vastgesteld op basis van het raadsrapport, gerectificeerde versie van 13 maart 2018 (hierna: het raadsrapport), nu de daarin genoemde feiten en gronden op cruciale onderdelen aantoonbaar onjuist zijn.
Er is geen onderzoek verricht naar de juistheid van bepaalde seksuele incidenten, terwijl deze incidenten een van de belangrijkste gronden zijn voor de ondertoezichtstelling. De angst dat de moeder in geval van waarheidsvinding niet meer bereid zou zijn mee te werken aan de hulpverlening mag geen reden vormen om niet te achterhalen wat zich heeft voorgedaan. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de waarheid boven water komt. De hulpverlening kan anders niet slagen. De vader voelt zich – ook thans nog – in dezen niet gehoord en koestert door de gang van zaken een wantrouwen om vrijwillig hulpverlening aan te gaan..
Indien er zich geen ernstige incidenten hebben voorgedaan, dan is het de vraag of een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
De vader, die meermaals zorgen heeft geuit over de opvoedsituatie bij de moeder, erkent dat er zorgen zijn omtrent [de minderjarige] en dat zij in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De zorgen zijn evenwel niet dusdanig ernstig dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Als al sprake zou zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging dan komt deze niet voort uit de slechte communicatie tussen de ouders. Er is ook geen onduidelijkheid omtrent de zorgregeling.
De vader betwist dat hij geen hulp zou hebben gezocht voor zichzelf. De vader staat in beginsel open voor het Plusteam. Hij gaat er van uit dat een doorverwijzing noodzakelijk is, die de vader nooit heeft ontvangen. De vader is bereid mee te werken aan hulpverlening, mits de ogen (ten koste van [de minderjarige] ) niet worden gesloten voor bepaalde omstandigheden en mits de ouders op gelijkwaardige basis bij de hulpverlening worden betrokken.
Het plan van aanpak ondertoezichtstelling – waarin ten onrechte wordt vermeld dat [de minderjarige] zelf ongepast seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoont, waardoor zij voor de rest van haar leven een stempel krijgt opgedrukt – geeft de vader weinig vertrouwen dat in het kader van de ondertoezichtstelling in het belang van [de minderjarige] zal worden gehandeld.
3.4.
De moeder voert in haar verweerschrift het volgende aan.
De moeder is het met de vader eens dat het grensoverschrijdend gedrag geen reden vormt voor een ondertoezichtstelling. De raad noemt dit ook niet als argument voor ondertoezichtstelling. De school noch anderen hebben hierover ernstige zorgen geuit en de moeder heeft hierop adequaat gereageerd. [de minderjarige] is veilig bij de moeder.
Hoewel de moeder betreurt dat [de minderjarige] onder toezicht is gesteld, is hier wel grond voor. [de minderjarige] zit klem tussen de ouders als gevolg van de voortdurende strijd, de slechte communicatie, het feit dat er geen sprake is van wederzijds vertrouwen in elkaars opvoedkwaliteiten en de vader de moeder in diskrediet blijft brengen. Met de ondertoezichtstelling dient getracht te worden om de samenwerking – en daarmee de communicatie – tussen de ouders te verbeteren en om de ouders tot een beteren invulling van het ouderschap te laten komen. De ouders dienen elkaar te erkennen en respecteren als opvoeder en het belang van [de minderjarige] dient voorop te staan.
De ondertoezichtstelling is ook van belang om zicht te krijgen op de opvoedsituatie van de moeder, zodat duidelijk wordt dat een wijziging in de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet in haar belang is.
De ondertoezichtstelling is tot slot van belang om te bewerkstelligen dat de noodzakelijke hulp voor [de minderjarige] wordt opgestart en wordt gecontinueerd. Eerder heeft de vader geen medewerking verleend aan bepaalde hulp en is hulp door zijn toedoen beëindigd. Op het moment dat de vader niet te horen krijgt wat hij wenst te horen en/of hij niet in het gelijk wordt gesteld in zijn visie, gaat hij zich afzetten tegen de hulpverlening. Ditzelfde geldt voor de ondertoezichtstelling; nu deze niet gericht is op waarheidsvinding, wenst de vader dat de ondertoezichtstelling wordt opgeheven.
3.5.
De GI heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat men in juli 2018 is gestart met het traject “complexe scheiding”. Er zijn drie afspraken geweest. Beide ouders hebben goed meegewerkt. Iedereen is het erover eens dat er ook hulpverlening voor [de minderjarige] moet komen. Het zou fijn zijn als de ouders het eens zouden zijn over de invulling daarvan. De therapie waar men nu aan denkt, kan meteen starten. De vader heeft echter te kennen gegeven eerst de beslissing in onderhavige zaak te willen afwachten.
3.6.
De raad heeft ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht.
De bestreden beschikking is op de juiste gronden afgegeven. Het lukt de ouders niet in het belang van [de minderjarige] te handelen. [de minderjarige] kan geen onbelast contact hebben met beide ouders, de ouders wantrouwen elkaar, de communicatie tussen de ouders is slecht en de ouders verschillen van mening over de vraag welke hulpverlening dient te worden ingezet. [de minderjarige] kan niet loyaal zijn aan beide ouders; zij zit klem tussen hen. De moeder wil hierover het gesprek aangaan, maar durft dit niet. De vader wil bewijzen dat de moeder geen goede moeder is. De strijd tussen de ouders is alleen maar toegenomen.
Ook zonder de informatie uit het raadsrapport die volgens de vader niet zou kloppen, is volstrekt duidelijk dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.
Daargelaten wat er zij van het betoog van de vader dat het raadsrapport niet deugdelijk is althans niet deugdelijk tot stand is gekomen, het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, waaronder uitdrukkelijk ook de verklaring van de vader tijdens de mondelinge behandeling, vast dat aan de vereisten voor ondertoezichtstelling is voldaan. Zowel de vader als de moeder hebben zorgen over [de minderjarige] en haar ontwikkeling. De vader heeft zorgen over onder meer de opvoedingssituatie bij moeder en over de ontwikkeling van [de minderjarige] . De moeder maakt zich er zorgen over dat [de minderjarige] klem zit dan wel komt te zitten tussen de ouders. De zorgen worden gedeeld door de raad en de GI. Ook naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat die zorgen en dan met name de zorg dat [de minderjarige] klem komt te zitten tussen twee strijdende ouders die geen wederzijds vertrouwen hebben in elkaars opvoedkwaliteiten met zich brengen dat sprake is van een dusdanige situatie dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
De ouders, de raad en de GI zijn het er verder over eens dat hulpverlening voor [de minderjarige] nodig is en dat deze hulpverlening, zo heeft ook de vader ter zitting bevestigd, in het vrijwillig kader niet van de grond komt. Het hof ziet gelet hierop een rol weggelegd voor de GI om in het kader van de ondertoezichtstelling te waarborgen dat de benodigde hulp voor [de minderjarige] van de grond komt en wordt gecontinueerd. De GI is hierin overigens reeds van waarde gebleken, nu – zoals ook door beide ouders ter zitting is bevestigd – er via de GI inmiddels daadwerkelijk hulp voor [de minderjarige] op gang is gekomen. Bovendien werken beide ouders inmiddels goed mee aan de gezamenlijke gesprekken in het kader van het traject “Complexe Scheiding”.
3.10.
Nog daargelaten dat het bewijsaanbod van de vader niet nader is geconcretiseerd, wordt aan het bewijsaanbod gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet toegekomen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 april 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en C.L.M. Smeets, bijgestaan door de griffier, en is op 4 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.