ECLI:NL:GHSHE:2018:4067

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
200.241.565_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar vier minderjarige kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.F.H. Tamboenan, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2018 aangevochten, waarin het gezag over de kinderen aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant was overgedragen. De moeder voerde aan dat de aanvaardbare termijn voor gezagsbeëindiging nog niet was verstreken en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar haar opvoedvaardigheden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, die onder toezicht stonden van de GI, in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft ook de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI meegewogen, die stelden dat de moeder niet leerbaar is en dat de kinderen behoefte hebben aan stabiliteit en duidelijkheid in hun toekomstperspectief.

Na het horen van de moeder, de raad en de GI, en het in overweging nemen van de verklaringen van de pleegouders, heeft het hof geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om een contra-expertise af te wijzen, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele opvoedomgeving voor de kinderen, en de rol van de rechter in het waarborgen van deze belangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 oktober 2018
Zaaknummer : 200.241.565/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/328334 / FA RK 17-6046
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.H. Tamboenan,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling en voogd (hierna te noemen: de GI);
- de heer [pleegvader van de minderjarige 1] en mevrouw [de pleegmoeder van de minderjarige 1] , de pleegouders van [minderjarige 1] (hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder van [minderjarige 1] );
- de heer [de pleegouders van de minderjarige 3] , de pleegouders van [minderjarige 3] (hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 3] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 15 juni 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende primair het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen en subsidiair een contra-expertise te laten plaatsvinden door een deskundige.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juli 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Tamboenan;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegmoeder van [de pleegmoeder van de minderjarige 1] .
2.3.1.
De pleegvader van [pleegvader van de minderjarige 1] en de pleegouders van [de pleegouders van de minderjarige 3] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en van overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 3] heeft van de gelegenheid haar mening kenbaar te maken gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 17 juli 2018. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 2] hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlagen (verzoekschrift eerste aanleg, raadsrapport, verweerschrift eerste aanleg) van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 7 september 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder met de heer [ex relatie] zijn geboren:
- [minderjarige 1] (ook te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (ook te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (ook te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] (hierna te noemen: [minderjarige 4] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juli 2015 is het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en is bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan aan de moeder alleen toekomt.
3.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan sinds 8 oktober 2009 onder toezicht van de GI, terwijl [minderjarige 4] sinds 22 augustus 2014 onder toezicht van de GI staat. [minderjarige 2] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 21 oktober 2011 uit huis geplaatst en [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] sinds 25 september 2014. Al deze maatregelen zijn laatstelijk verlengd tot 22 augustus 2018.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, kort geformuleerd en voor zover thans van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, onder meer het volgende aan.
De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken, in ieder geval niet voor alle kinderen. Ieder kind heeft een andere draagkracht en daarnaar is geen onderzoek gedaan. Daarbij verstrijkt de aanvaardbare termijn niet simpelweg door het verstrijken van tijd. Verder is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de mentale- en opvoedvaardigheden van de moeder. De ingezette hulpverlening was hiervoor niet deskundig genoeg. De moeder betwist dat zij niet meewerkt aan hulpverlening en zij zal hulpverlening blijven accepteren. Het bouwplan is misgelopen omdat het verkeerd is gestart. De moeder kan de opvoeding van de kinderen tezamen niet op zich nemen, maar wel de opvoeding van alleen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] met inzet van hulpverlening. Doordat de kinderen niet direct thuis zullen komen, kan [partner van de moeder] , de partner van de moeder, in de tussentijd met de juiste hulpverlening leren om de kinderen op een passende manier op te voeden.
De beëindiging van het gezag kan de toets van de subsidiariteit en proportionaliteit niet doorstaan. Aan de rechter komt enige discretionaire bevoegdheid toe om de gezagsbeëindigende maatregel niet uit te spreken, ook al is aan de voorwaarden voldaan. De moeder heeft steeds haar medewerking verleend, zodat haar gezag niet beëindigd dient te worden.
In de bestreden beschikking ontbreekt een deugdelijke motivering. Het is niet duidelijk aan welke specifieke vaardigheden het bij de moeder ontbreekt en waaruit blijkt dat zij over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikt. Ook is niet per kind bekeken of de moeder over de benodigde opvoedcapaciteiten beschikt.
De moeder kan zich met de inhoud van het raadsrapport niet verenigen omdat het onderzoek niet volledig is. Het deskundigenonderzoek dient te zijn gericht op het onderzoeken van de opvoedkwaliteiten van de moeder ten aanzien van ieder kind afzonderlijk.
3.7.
De raad voert ter zitting, kort samengevat, onder meer het volgende aan.
Er is wel degelijk een goed onderzoek verricht. Daarbij is in het traject voorafgaand aan het raadsonderzoek ook reeds gekeken naar de opvoedsituatie van de kinderen. De betrokken hulpverleners waren deskundig als het gaat om de opvoedsituatie van de kinderen en met betrekking tot wat er nodig is om de kinderen thuis te laten wonen.
Bij de moeder zijn onvoldoende mogelijkheden. De gezagsbeëindigende maatregel is nodig omdat de moeder de uithuisplaatsing niet kan accepteren, waardoor de kinderen niet voldoende in hun ontwikkeling en hun hechtingsrelatie kunnen groeien.
Een onderzoek gericht op de moeder en haar capaciteiten is niet in het belang van de kinderen. De kinderen hebben op dit moment behoefte aan duidelijkheid en een onderzoek zou vertragend werken. De raad hoopt dat na onderhavige procedure rust komt en dat in de toekomst op een onbelaste wijze tussen de moeder en de kinderen omgang kan plaatsvinden.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, onder meer het volgende aan.
Naar de opvoedkwaliteiten van de moeder is wel degelijk onderzoek gedaan. De moeder houdt van de kinderen en blijft voor hen vechten, maar zij is niet leerbaar. Zij houdt zich niet aan de afspraken rondom de bezoekmomenten en het lukt haar niet om de bezoekmomenten goed in te richten en voldoende aan de belangen van de kinderen te denken. Ook deelt zij tegen de afspraken in informatie met de kinderen die niet voor hen bestemd is.
[minderjarige 1] wil dat er een voogd is. Hij heeft meermaals aangegeven teleurgesteld te zijn in de moeder door de keuzes die zij met [partner van de moeder] maakt. Hij zit ook klem doordat de moeder de kinderen niet gelijkwaardig lijkt te behandelen. [minderjarige 1] heeft de omgang met de moeder stopgezet en dit heeft samen met de gezagsbeëindiging bij hem voor rust gezorgd. Op dit moment ontwikkelt [minderjarige 1] zich optimaal binnen zijn mogelijkheden en hij ervaart hierbij steun van zijn pleegouders en de GI.
Met [minderjarige 2] gaat het niet goed en hij is overgeplaatst naar een crisisplek. Ondanks de gezagsbeëindiging wordt hij nog steeds met volwassenzaken belast. Hij zit klem en vindt het lastig dat de moeder in hoger beroep is gegaan; dit levert bij hem ook wat (extra) spanning op.
Ook met [minderjarige 3] gaat het niet goed. Zij heeft moeite om zich te hechten binnen het gezinshuis. Vanwege haar forse hechtingsproblematiek is het contact met haar familie verminderd, maar haar ontwikkeling blijft onder druk staan. [minderjarige 3] heeft zelf aangegeven ver bij de moeder vandaan te willen wonen.
[minderjarige 4] vond het lastig om zijn plekje in het pleeggezin te vinden en laat ernstige problematiek zien wanneer er contact is geweest met zijn familie. Vanwege zijn forse hechtingsproblematiek is het contact met zijn familie verminderd en dit heeft een positief effect op zijn ontwikkeling.
Voor de kinderen moet er duidelijkheid en rust komen. Het procederen moet ophouden en de kinderen moeten zich kunnen gaan hechten.
3.9.
De pleegmoeder van [minderjarige 1] brengt ter zitting, kort samengevat, onder meer het volgende naar voren. [minderjarige 1] heeft het contact met de moeder voorlopig stopgezet, omdat dit te belastend voor hem was. Sindsdien is het contact tussen [minderjarige 1] en de pleegouders verbeterd en is [minderjarige 1] in sociaal opzicht enorm gegroeid.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat alle drie de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
Naar het hof is gebleken is bij alle kinderen sprake van (ernstige) problematiek. [minderjarige 4] wordt belemmerd in het adequaat aangaan van gehechtheidsrelaties. Doordat de moeder blijft strijden voor een thuisplaatsing staat zijn ontwikkeling onder druk en kan hij onvoldoende kind zijn. Sinds dat er geen contact meer plaatsvindt tussen de moeder en [minderjarige 4] gaat het beter met hem. Bij [minderjarige 3] zijn er eveneens zorgen over het vormen van gehechtheidsrelaties, alsook over haar sociaal-emotionele ontwikkeling en ook zij heeft last van een loyaliteitsconflict. Doordat de moeder haar wens tot thuisplaatsing steeds opnieuw met [minderjarige 3] bespreekt staat het hechten in het gezinshuis onder druk. [minderjarige 3] heeft aangeven dat zij zo ver mogelijk bij de moeder vandaan wil wonen. Bij [minderjarige 2] is sprake van kindeigen problematiek. Er worden problemen gezien in een problematische gehechtheid en dientengevolge is sprake van een zeer laag sociaal-emotioneel niveau. [minderjarige 2] is afhankelijk van anderen die hem sturing geven. [minderjarige 1] heeft heel duidelijk zelf aangegeven dat hij niet wil dat de moeder het gezag over hem uitoefent omdat hij vindt datr zij geen goede keuzes maakt. Hij wil niet meer thuis wonen en heeft het contact met de moeder stopgezet. Verder heeft [minderjarige 1] , getuige ook het kindgesprek bij dit hof, tevens forse problemen met [partner van de moeder] , de levenspartner van de moeder met wie zij onlangs is gehuwd. Ook de andere kinderen hebben met [partner van de moeder] problemen mede getuige het raadsrapport van 10 november 2017, waarin [partner van de moeder] manier van opvoeden zorgwekkend wordt genoemd doordat hij de kinderen onder meer hardhandig aanpakt en een sfeer van een angst in huis creëert.
De kinderen hebben echter behoefte aan een veilige, stabiele en affectieve (opvoed-)omgeving waarin zij voldoende aandacht en structuur aangeboden krijgen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verzocht om maatwerk toe te passen en per kind te bekijken of de moeder over de benodigde opvoedvaardigheden beschikt en of de aanvaardbare termijn verstreken is. Volgens de moeder beschikt zij in ieder geval over de noodzakelijke opvoedvaardigheden voor een thuisplaatsing van [minderjarige 4] en [minderjarige 3] . Gebleken is evenwel dat in het verleden intensieve hulpverlening is ingezet, waaronder het zogenoemde bouwplan, maar dat dit onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. De moeder zet zich in en zij houdt van de kinderen, maar zij is onvoldoende leerbaar, mist het overzicht en het benodigde inlevingsvermogen en er zijn twijfels over haar cognitieve vermogens. Zij is niet in staat gebleken om de vaardigheden te ontwikkelen om de kinderen een opvoedingsomgeving te bieden die zij nodig hebben. Daarbij is juist bij [minderjarige 4] en [minderjarige 3] sprake van forse hechtingsproblematiek.
Voorts neemt het hof in overweging dat de kinderen thans behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief. Door de onduidelijkheid omtrent dit perspectief worden de kinderen in hun ontwikkeling bedreigd, temeer nu de moeder de uithuisplaatsingen niet accepteert en zij de kinderen hiermee belast. Voor een verder, ongestoord hechtingsproces en een harmonieuze ontwikkeling is noodzakelijk dat duidelijk wordt waar de kinderen verder zullen opgroeien. Die duidelijkheid wordt gecreëerd met een gezagsbeëindiging. Een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing brengt met zich dat de situatie jaarlijks opnieuw moet worden bekeken, met alle spanning, onzekerheid en opspelende loyaliteitsproblematiek voor de kinderen van dien. Doordat de moeder de uithuisplaatsingen niet accepteert (en dan met name die van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ) en zij zich hier in het verleden tegen heeft verzet, bestaat er een reëel risico althans is voldoende aannemelijk dat de moeder zich ook in de toekomst tegen de verlengingen van de machtiging tot uithuisplaatsing zal verzetten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, na dit voor elk kind afzonderlijk te hebben beoordeeld omdat het hier immers maatwerk betreft, de aanvaardbare termijn voor alle kinderen inmiddels is verstreken. In het licht van het voorgaande kan naar het oordeel van het hof dan ook evenmin worden aangenomen dat het beëindigen van het ouderlijk gezag in de onderhavige zaak de proportionaliteitstoets respectievelijk de subsidiariteitstoets niet zou kunnen doorstaan, mede bezien in het licht van artikel 8 EVRM.
3.10.3.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de moeder is het hof van oordeel dat het te belastend is voor de kinderen en in strijd met hun belangen indien zij worden blootgesteld aan een deskundigenonderzoek. Vanwege de bij de kinderen aanwezige (ernstige) problematiek, waaronder hechtingsproblematiek, en ten behoeve van een goede ontwikkeling hebben de kinderen behoefte aan rust en stabiliteit en aan duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief. In dat licht bezien zal een nieuw onderzoek voor de kinderen wederom onduidelijkheid en onzekerheid over hun toekomstperspectief meebrengen en duurt het nog weer langer eer zij weten waar zij aan toe zijn. Dat is niet in het belang van de kinderen.
Gelet hierop zal het hof het verzoek van de moeder tot het benoemen een deskundige als bedoeld in artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afwijzen, reeds nu, zoals uit het voorgaande en het bovenstaande blijkt, het belang van elk van de vier kinderen zich hiertegen verzet. Daarenboven kan het door de moeder gewenste onderzoek ook niet tot de beslissing van de zaak leiden nu immers bij alle kinderen de aanvaardbare termijn reeds is verstreken.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.L.F.J. Schyns, bijgestaan door de griffier, en is op 4 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.