ECLI:NL:GHSHE:2018:4063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
200.240.440_01 en 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van kinderen in verband met vermoedens van ernstige mishandeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2018, gaat het om de uithuisplaatsing van vijf minderjarige kinderen vanwege ernstige vermoedens van fysieke en emotionele mishandeling. De ouders, die in een zeer gesloten gezinssysteem leven, onderkennen de zorgen van de betrokken instanties onvoldoende en vertonen een gebrek aan probleeminzicht. De moeder's pedagogische vaardigheden worden onderzocht, maar tot dat onderzoek is afgerond, kan een terugplaatsing van de kinderen niet aan de orde zijn. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen, maar het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, die de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling heeft verlengd. De ouders zijn niet in staat gebleken om de ernst van de situatie te erkennen, wat de zorgen van het hof vergroot. De kinderen verblijven momenteel in pleeggezinnen en ontwikkelen zich daar in een veiligere omgeving. Het hof benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat er meer onderzoek nodig is naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders voordat een terugplaatsing kan worden overwogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 oktober 2018
Zaaknummers : 200.240.440/01 en /02
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/341756 / JE RK 18-329
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Bosman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [belanghebbende] ,
advocaat: mr. Z. Yeral,
hierna te noemen: de moeder,
- Stichting Intervence [vestigingsnaam] , hierna: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de verkorte beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 maart 2018 zoals nader schriftelijk uitgewerkt in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 26 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juni 2018, heeft de vader verzocht, kort samengevat en naar het hof begrijpt, voormelde beschikking te vernietigen uitsluitend voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van de vijf minderjarige kinderen betreft en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen met veroordeling van de raad in de door de vader gemaakte proceskosten in beide instanties.
Tevens heeft de vader verzocht om schorsing van de werking van uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken:
  • [minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 25 juni 2018. Ter zitting heeft de griffier haar brief voorgelezen, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren;
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben geen gebruik gemaakt van de door dit hof geboden mogelijkheid om evenzeer hun mening kenbaar te maken.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de GI van 7 augustus 2018, ingekomen ter griffie op 8 augustus 2018;
  • de ter zitting van het hof overgelegde pleitaantekeningen van mr. Van der Borst.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder met de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (roepnaam:
  • [minderjarige 2] (roepnaam:
  • [minderjarige 3] (roepnaam:
  • [minderjarige 4] (roepnaam:
  • [minderjarige 5] (roepnaam:
Het hof zal, waar mogelijk, de kinderen hierna met de roepnaam aanduiden.
3.2.
Ter zitting in hoger beroep hebben de ouders verklaard dat de echtscheiding is uitgesproken en dat deze echtscheiding op 10 augustus 2018 zou zijn ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.3.
Sinds 5 december 2017 is er sprake van een (aanvankelijk: voorlopige) ondertoezichtstelling en is er een machtiging tot uithuisplaatsing verleend ten behoeve van de vijf kinderen.
Aanvankelijk waren deze kinderbeschermingsmaatregelen tot 5 maart 2018 van kracht.
3.4.
Bovengenoemde kinderen verblijven thans in de volgende (netwerk-)pleeggezinnen:
  • [minderjarige 1] , bij de heer en mevrouw [een oom en tante 1] (een oom en tante);
  • [minderjarige 2] , bij de heer en mevrouw [de ouders van een vriendje, tevens kennissen van het gezin] (de ouders van een vriendje, tevens kennissen van het gezin);
  • [minderjarige 3] , bij mevrouw [een kennis van de kerk] (een kennis van de kerk);
  • [minderjarige 4] en [minderjarige 5] , bij de heer en mevrouw [een oom en tante 2] (een oom en tante).
3.5.1.
De raad heeft door middel van een bij de griffie van desbetreffende rechtbank op 23 februari 2018 binnengekomen verzoekschrift verzocht om een ondertoezichtstelling van de vijf kinderen voor de duur van zes maanden onder gelijktijdige verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van 28 februari 2018 heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld met ingang van 5 maart 2018 tot 12 maart 2018 en heeft de rechtbank de GI gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 5 maart 2018 tot 12 maart 2018.
Het resterende deel van het verzoek werd aangehouden.
3.5.2.
Bij de bestreden – uitvoer bij voorraad verklaarde – beschikking (verkorte beschikking van 7 maart 2018 zoals nader schriftelijk uitgewerkt bij beschikking van 26 maart 2018) heeft de rechtbank ten behoeve van de vijf kinderen zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd: beide met ingang van 12 maart 2018 tot 5 september 2018.
3.6.1.
De vaderkan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover het de uithuisplaatsing betreft, en hij is hiervan met 17 grieven in hoger beroep gekomen. Kort samengevat, voert hij het volgende aan.
De noodzaak voor een uithuisplaatsing ontbreekt. De vader heeft definitief de echtelijke woning verlaten. De moeder heeft de kinderen niet geslagen en kan hen een veilige omgeving bieden. De vader ontkent de kinderen te hebben geslagen. Als het is gebeurd, dan betrof het een incidentele correctieve tik bij [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Dit betroffen maatregelen ter voorkoming van ongewenst gedrag van de kinderen.
De vader ontkent met klem dat hij ooit een seksuele beleving en/of aantrekking met betrekking tot zijn kinderen heeft gehad. Er is geen sprake geweest van seksueel overschrijdend gedrag of seksuele handelingen. Deze ten onrechte bij [minderjarige 1] levende beleving moet haar zijn aangepraat door haar pleegmoeder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] trekken samen op in hun beschuldigingen tegen de ouders. Zij hebben beiden de beleving gecreëerd dat er sprake zou zijn van een onveilige thuissituatie.
Er is door de vader nooit een bewuste poging gedaan [minderjarige 1] op te zoeken en daarmee het hulpverleningstraject op enige wijze nadeel te berokkenen. Er is nooit sprake geweest van een tekort aan voeding of het onthouden van voeding aan de kinderen. De ouders hebben de kinderen juist gestimuleerd om goed met voeding om te gaan.
De moeder stond voldoende stevig in haar schoenen. Er was geen sprake van overbelasting. De moeder was voldoende weerbaar en heeft er alles aan gedaan om voor de kinderen een veilige situatie te creëren. De vader heeft nooit geconstateerd dat de moeder fysiek geweld heeft gebruikt. Het is ook onjuist dat de moeder de vader tot dergelijk geweld heeft aangezet.
De vader houdt zielsveel van zijn kinderen en heeft op geen enkel moment beoogd de kinderen geestelijk, fysiek of ander nadeel te berokkenen. In zijn beleving heeft dat ook niet plaatsgevonden.
3.6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader hieraan toegevoegd dat het allemaal verschrikkelijk erg lijkt wat er is gebeurd, maar dat het wordt aangedikt. Hij wenst dat alle aantijgingen van tafel worden geveegd. Het is verschrikkelijk voor hem om dat steeds te moeten lezen. Het door de raad verrichte onderzoek is ongenuanceerd, onvoldoende verifieerbaar en heeft geleid tot conclusies die niet deugen. En nu de vader de voormalige echtelijke woning heeft verlaten is er rust en kunnen de kinderen veilig thuis komen bij de moeder, zo stelt de vader.
3.7.
De raadheeft ter zitting, kort samengevat, het volgende verklaard.
De kinderen mogen absoluut niet naar huis. De raad heeft nog niet waargenomen dat de ouders over pedagogisch inzicht en pedagogische vaardigheden beschikken. De raad betwijfelt of de moeder begrijpt in welke nood de kinderen al die jaren hebben verkeerd.
3.8.
De moederheeft ter zitting, kort samengevat, het volgende verklaard.
De moeder is erg geschrokken van de aantijgingen en zij herkent zich niet in de mishandelingen zoals deze in het procesdossier worden beschreven. Zij heeft haar kinderen nog nooit geslagen. De moeder heeft ieder weekend contact met [minderjarige 2] bij haar thuis. Met [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] heeft de moeder twee uur in de twee weken contact bij haar thuis: binnenkort wordt dit uitgebreid naar drie à vier uur in de twee weken.
[minderjarige 1] wil nog geen contact met de moeder.
De situatie van de kinderen was onveilig vanwege de vermeende mishandeling door de vader. De moeder erkent dat zij tekort is geschoten richting de kinderen; zij vertoonde situatie gerelateerd gedrag. Binnen het huwelijk nam de moeder een ondergeschikte rol aan. Zij heeft geschipperd en geworsteld tussen (de behoeftes van) de kinderen en de man.
De moeder is inmiddels gescheiden, heeft een eigen woning, een baan en doet er alles aan om de opvoedsituatie van de kinderen te verbeteren. Bovendien heeft de moeder zich door twee onafhankelijke instanties laten onderzoeken. Hieruit is gebleken dat de moeder stabiel is en dat zij geen persoonlijkheidsstoornis heeft. De moeder kan reflecteren en heeft zelfinzicht.
De moeder accepteert ambulante hulpverlening. De GI en de raad zijn bij haar welkom. Zij doet haar best voor de kinderen en doet er alles aan om de kinderen bij haar terug te krijgen.
Zij vindt zichzelf een liefdevolle moeder.
De moeder verzoekt dan ook het hoger beroep van de vader gegrond te verklaren.
3.9.
De GIheeft ter zitting, kort samengevat, het volgende verklaard.
Er zijn twee gezinsmanagers bij het gezin [appellant] betrokken. De ouders reageren op een koele manier op wat de kinderen hebben meegemaakt binnen het gezin. Het is belangrijk voor de kinderen dat zij – zowel van de vader als van de moeder – erkenning krijgen voor wat er is gebeurd; de moeder lijkt hierin een terugtrekkende beweging te maken.
Ieder kind geeft, op zijn of haar eigen manier, signalen af die erop wijzen dat er langere tijd binnen het gezin sprake was van een onveilig opvoedingsklimaat. De kinderen zijn tekortgekomen en beschadigd. Dat komt niet uit de lucht vallen.
De GI vertrouwt er nog niet op dat de kinderen terug kunnen naar de moeder: er is meer zicht nodig. De moeder moet laten zien dat zij de kinderen veiligheid kan bieden. Vorige week was het onderzoek bij de moeder nog niet afgerond.
Het hofoverweegt het volgende.

Omvang van het geschil
3.10.1.
Het hof heeft ter zitting van 28 augustus 2018 aangekondigd dat in de hoofdzaak en het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring gelijktijdig uitspraak zal worden gedaan. De vader heeft om deze reden zijn incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, door het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.240.440/02, ter zitting ingetrokken.
Het hof zal de vader in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.10.2.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de ondertoezichtstelling.

De machtiging tot uithuisplaatsing
3.11.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.3.
Op dezelfde gronden die de rechtbank heeft gehanteerd en die het hof na eigen waardering en afweging overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg door de rechtbank terecht verlengd is.
Het hof voegt het navolgende daar aan toe.
3.11.4.
Het hof constateert ter zitting van het hof dat de vader en de moeder het huiselijk geweld ernstig bagatelliseren hetgeen het hof grote zorgen baart. En dat terwijl ook al uit eerder raadsonderzoek bleek dat compassie en mededogen (van beide ouders) naar de kinderen geheel ontbreken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het de algehele thuissituatie waarin deze vijf kinderen tot 5 december 2017 hebben geleefd, als extreem zorgelijk beschouwt. Dat er jarenlang sprake is geweest van een onveilig opvoedingsklimaat binnen het gezin, volgt ook uit het gedrag dat de kinderen sinds de uithuisplaatsing vertonen en de ontwikkelingen die zij individueel hebben doorgemaakt. Het is dan ook van belang dat, minst genomen, zowel de vader áls de moeder de problematiek van elk van de kinderen als zodanig niet alleen onderkennen, maar ook erkennen. Nu hiervan niet of onvoldoende blijkt
– zo heeft de vader onder meer opgemerkt dat, omdat het een puber nog niet is gegeven om een heldere en waarheidsgetrouwe analyse te maken van zijn omgevingsfactoren, die puber tot onjuiste conclusies en waarnemingen kan komen – is meer onderzoek nodig naar het probleeminzicht van beide ouders.
3.11.5.
Uit de door de GI overgelegde stukken en uit het verhandelde ter zitting bij het hof blijkt verder het navolgende.
De kinderen hebben individuele hulpverlening en deze hulpverlening dient voortgezet te worden zodat de kinderen de ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden een plekje kunnen geven.
Inmiddels is er wel een vaste bezoekregeling van de drie jongste kinderen met de moeder, welke is uitgebreid om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden van de moeder. De GI tekent daarbij echter aan dat de overgang naar huis nog veel te groot is en bij de hulpverlening en de kinderen bestaat de zorg dat de moeder een positiever beeld laat zien tijdens de bezoeken, maar dat het niet lukt dit vol te houden als de kinderen thuis zouden wonen. Ook is er weer contact tussen de moeder en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] wil geen contact met beide ouders en wil niet bij de moeder wonen. Zij maakt zich zorgen over haar zusjes als zij naar huis zouden gaan: wie moet dan voor haar zusjes zorgen? Die gedachte maakt dat zij het idee heeft dan ook maar naar huis te moeten om voor haar zusjes te zorgen.
3.11.6.
Het hof constateert dat alle vijf kinderen tot ontwikkeling komen nu zij in een veilig, stabiel en rustig opvoedingsklimaat verblijven. Het hof acht het bovenal in het belang van deze vijf kinderen dat de fysieke en emotionele veiligheid waarmee zij thans te maken krijgen, dient te worden gewaarborgd. Een beëindiging van de uithuisplaatsing op dit moment zou volledig indruisen tegen de belangen van deze vijf kinderen daargelaten nog, dat het hof (en eerder onder meer de raad) onvoldoende is gebleken dat de moeder, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, (thans reeds) over zelfinzicht beschikt. Het was ook de moeder die heeft erkend dat, voor zover er – tevens – geweld heeft plaatsgevonden van de vader richting de kinderen, zij dit kennelijk heeft gedoogd, zonder haar kinderen in afdoende mate te beschermen. Voordat de onderzoeken zijn afgerond en de mogelijkheden en onmogelijkheden van de moeder op pedagogisch gebied (voldoende) in kaart zijn gebracht, kan, uit het oogpunt van fysieke en emotionele veiligheid, een thuisplaatsing van één of meer kinderen bij haar – nog – niet aan de orde zijn.
3.11.7.
Met het bovenstaande is de noodzaak van de uithuisplaatsing gegeven.
3.11.8.
De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:

Inzake 200.240.440/01
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.

Inzake 200.240.440/02
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.M.A.W. Erven en is op 4 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.