ECLI:NL:GHSHE:2018:4060

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
200.225.655_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de verzoeken van de man tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door [belanghebbende], vervangende toestemming tot erkenning door de man en verbetering van de geboorteakte zijn afgewezen. De man, die de biologische vader van de minderjarige is, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, omdat de moeder hem had gevraagd voorlopig geen contact te hebben. De moeder heeft echter betwist dat zij de man op de hoogte had moeten stellen van de erkenning door [belanghebbende] en heeft aangevoerd dat de man ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om tijdig een verzoek in te dienen. De bijzondere curator heeft het standpunt ingenomen dat de erkenning door [belanghebbende] in stand moet blijven. Het hof heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van de minderjarige, maar dat hij niet tijdig om vervangende toestemming heeft gevraagd. Het hof heeft de strikte maatstaf gehanteerd en geoordeeld dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof ook heeft opgemerkt dat er inmiddels statusvoorlichting heeft plaatsgevonden en dat er regelmatig omgang is tussen de man en de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 oktober 2018
Zaaknummer: 200.225.655/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/233598 / FA RK 17-1153
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.E.H.M. van Aken,
tegen
[verweerster],
woonplaats kiezende te [gekozen woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.M.F.M. Maas.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [belanghebbende] , hierna te noemen: [belanghebbende] ;
- mr. J.H.J. Köhlen in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] , hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2017, heeft de man verzocht voormelde beschikking – naar het hof begrijpt – gedeeltelijk te vernietigen en:
- nietig te verklaren c.q. te vernietigen de door [belanghebbende] gedane erkenning van [de minderjarige] ;
- de toestemming van de moeder tot erkenning van [de minderjarige] door de man te vervangen door de toestemming van het hof, zodat de man kan overgaan tot erkenning van [de minderjarige] ;
- de verbetering te gelasten van de geboorteakte c.q. doorhaling te gelasten van de huidige erkenning door [belanghebbende] en te gelasten dat in de geboorteakte de erkenning door de man wordt opgenomen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 november 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 november 2017, heeft de bijzondere curator verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Van Aken;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Maas;
  • de bijzondere curator;
  • [belanghebbende] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van het V6-formulier met bijlagen (productie 9 en productie 10) van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2016 [de minderjarige] (ook te noemen: [de minderjarige] ) geboren. [de minderjarige] is op 13 oktober 2016 door [belanghebbende] erkend. De moeder en [belanghebbende] oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit, de moeder van rechtswege en [belanghebbende] sinds 27 maart 2017. [de minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 3 april 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, mr. Köhlen benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] .
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de verzoeken van de man tot, achtereenvolgens, vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] door [belanghebbende] , het verlenen van vervangende toestemming aan de man tot erkenning van [de minderjarige] en verbetering van de geboorteakte afgewezen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De man heeft niet tijdig om vervangende toestemming tot erkenning kunnen vragen. Hij heeft omstreeks september 2015 bij de moeder aangegeven dat hij het kind zou willen erkennen. De moeder heeft vervolgens verzocht om voorlopig geen contact te hebben, welk verzoek de man heeft gerespecteerd. De man is er altijd vanuit gegaan dat de moeder op een later tijdstip contact met de man zou opnemen omtrent de erkenning. Nadat de moeder weer bereikbaar was voor de man, heeft hij met zijn begeleider informatie ingewonnen over erkenning en mediation. Voordat hij dit aan de moeder kon voorleggen, vernam de man dat [de minderjarige] door [belanghebbende] was erkend. Als de man dit had geweten, was hij eerder een procedure gestart. Hij wist van deze mogelijkheid, maar de man wilde de moeder respectvol behandelen en hij kon haar niet bereiken. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien de respectvolle houding van de man ten opzichte van de moeder thans tegen hem zou werken en de erkenning van [de minderjarige] onmogelijk zou maken.
De moeder heeft er alles aan gedaan om het de man onmogelijk te maken [de minderjarige] tijdig te erkennen. Zij heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid en enkel het oogmerk gehad de belangen van de man te schaden. De moeder heeft [belanghebbende] toestemming gegeven voor de erkenning op het moment dat oma moederszijde een procedure was gestart voor omgang met [de minderjarige] . Verder is [belanghebbende] het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] gaan uitoefenen om de man buiten te sluiten, aangezien de man op dat moment het verzoekschrift had ingediend.
[de minderjarige] heeft er belang bij dat hij door zijn biologische vader wordt erkend en dat hij weet wie zijn vader is. De man wil een rol spelen in het leven van [de minderjarige] en de juridische situatie dient in overeenstemming te zijn met de feitelijke situatie waarin de man de biologische vader van [de minderjarige] is.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De man had blijkbaar al in september 2015 de wens om [de minderjarige] te erkennen en sinds maart 2016 wist hij dat de moeder bevallen was van [de minderjarige] . Ook wist de man van de mogelijkheid om de rechtbank om vervangende toestemming te vragen bij weigering van de moeder om hem deze toestemming te verlenen. De man heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om deze vervangende toestemming tijdig te vragen, maar hij heeft dit nagelaten. Op 12 november 2016 heeft de man aangegeven zijn verantwoordelijkheid jegens [de minderjarige] te willen nemen, maar hij heeft tot 24 maart 2017 gewacht met het indienen van een verzoekschrift.
De moeder heeft de man niet in de veronderstelling gelaten dat de erkenning op een later tijdstip bespreekbaar zou zijn. Evenmin heeft de moeder er bewust voor gezorgd onbereikbaar te zijn voor de man of hem bewust uitgesloten. De moeder betwist dat zij op het moment van de erkenning door [belanghebbende] op de hoogte was van de wens van de man om tot erkenning van [de minderjarige] over te gaan. Verder heeft de moeder [belanghebbende] geen toestemming tot erkenning verleend met als enig doel de door de man gewenste erkenning te doorkruisen, maar omdat hij de moeder tijdens de zwangerschap heeft bijgestaan, zij vervolgens een relatie met elkaar hebben gekregen, om de hechte band tussen [belanghebbende] en [de minderjarige] te bevestigen en om “het juridiseren van de relatie” tussen [belanghebbende] en [de minderjarige] in geval van een onverhoopt overlijden van de vrouw.
Inmiddels heeft er statusvoorlichting plaatsgevonden en vindt er tussen de man en [de minderjarige] eenmaal per twee weken omgang plaats.
3.7.
De bijzondere curator voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De bijzonder curator blijft in beginsel bij het standpunt dat zij reeds, in eerste aanleg, bij brief van 20 april 2017 (thans productie 2 bij het beroepschrift) heeft ingenomen. De erkenning van [de minderjarige] door [belanghebbende] dient in stand te blijven. Om erkenning door een ander te voorkomen had de man tijdig actie dienen te ondernemen, hetgeen de man heeft nagelaten. Wat de man heeft aangevoerd over zijn beweegredenen, maakt dit niet anders.
Niet is gebleken dat de moeder misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid jegens de man door [belanghebbende] toestemming te verlenen tot erkenning enkel met het oogmerk om de belangen van de man te schaden. Evenmin is aangetoond dat de moeder [belanghebbende] [de minderjarige] bewust heeft laten erkennen enkel om te voorkomen dat de man dit zou kunnen doen.
Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat er aan statusvoorlichting wordt gedaan.
3.8.
De raad brengt ter zitting, kort samengevat, naar voren het standpunt van de bijzondere curator over de statusvoorlichting te volgen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hof overweegt dat ingevolge artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de biologische vader als verwekker niet de mogelijkheid heeft een verzoek tot vernietiging van de erkenning door de juridische vader in te dienen. Echter, de erkenning kan door de verwekker toch worden aangetast, in de situatie waarin de verwekker (tijdig) om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, maar zulks heeft nagelaten. In dat geval wordt een strikte maatstaf gehanteerd en kan de erkenning worden aangetast indien de moeder misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om een ander toestemming te geven tot erkenning, te weten wanneer deze toestemming is gegeven slechts met het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden. Verder kan de erkenning worden aangetast in de situatie waarin de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen. In dat geval wordt een minder strikte maatstaf gehanteerd en dient te worden beoordeeld of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder, telkens in verband met de belangen van het kind, in redelijkheid tot het verlenen van toestemming tot erkenning aan de andere man heeft kunnen komen.
3.9.2.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de verwekker van [de minderjarige] is.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de strikte maatstaf dient te worden gehanteerd en dat het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning door [belanghebbende] dient te worden afgewezen. In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
3.9.4.
De man heeft in hoger beroep geen enkel relevant bewijsstuk overgelegd en evenmin anderszins een voldoende gemotiveerde en rechtens relevante onderbouwing gegeven welke wellicht had kunnen leiden tot een ander oordeel. Het hof neemt verder in aanmerking dat de man heeft erkend dat hij wist van de mogelijkheid om het kind te erkennen, dat hij sinds maart 2016 op de hoogte was van de geboorte van [de minderjarige] en – in ieder geval – sinds november 2016 van de mogelijkheid om een procedure aanhangig te maken ter verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning om vervolgens eerst op 24 maart 2017 deze procedure bij de rechtbank aanhangig te maken.
3.9.5.
Het hof wenst nog op te merken dat, juist ook in het belang van [de minderjarige] , het positief mag worden genoemd dat er inmiddels statusvoorlichting heeft plaatsgevonden en dat er regelmatig omgang plaatsvindt tussen de man en [de minderjarige] .
3.9.6
Het hof acht het bewijsaanbod van de man onvoldoende concreet en gespecificeerd, gelet op de eisen die daaraan in hoger beroep mogen worden gesteld. Derhalve wordt aan dit bewijsaanbod voorbij gegaan.
3.9.7.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming aan de man tot erkenning van [de minderjarige] en verbetering van de geboorteakte en zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van dit hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.D.M. Lamers en K.A. Boshouwers, bijgestaan door de griffier, en is op 4 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.