6.6.Grief I is gericht tegen de volgorde waarin de kantonrechter de in rov. 5.7 en 5.8 van het vonnis genoemde kwesties heeft behandeld. Deze grief kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Beslissend voor de vorderingen van BL International is immers niet de volgorde waarin de betreffende kwesties zijn behandeld, maar de oordelen die over die kwesties zijn gegeven. Het hof zal daarover oordelen bij de behandeling van de grieven II, III en IV.
Met betrekking tot grief III
6.7.1.De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat er een mondelinge arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen [geïntimeerde] en BL Special Promotions ter zake indiensttreding van [geïntimeerde] bij BL Special Promotions met ingang van 1 januari 2017. Grief III is tegen dat oordeel gericht. BL International heeft die grief uitgesplitst in vier subgrieven (III.a tot en met III.d).
6.7.2.Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat er een mondelinge arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen [geïntimeerde] en BL Special Promotions ter zake indiensttreding van [geïntimeerde] bij BL Special Promotions met ingang van 1 januari 2017. Het hof overweegt daartoe het volgende.
6.7.3.BL Special Promotions heeft begin januari 2017 aan [geïntimeerde] een door de CFO van BL International reeds ondertekende arbeidsovereenkomst doen toekomen ter zake de indiensttreding van [geïntimeerde] bij BL Special Promotions met ingang van 1 januari 2017. BL International heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat aan die toezending gesprekken met [geïntimeerde] zijn voorafgegaan, waarin zijn indiensttreding bij BL Special Promotions is besproken. Ook heeft BL International niet gemotiveerd betwist dat in die voorafgaande gesprekken overeenstemming is bereikt over zaken als salaris, werktijden en functie-inhoud. BL International heeft voorts onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] vanaf begin januari overeenkomstig het gestelde in die arbeidsovereenkomst, werkzaamheden is gaan verrichten voor BL Special Promotions en dat de werkzaamheden die hij vanaf dat moment nog voor BL International verrichtte, zeer beperkt van omvang waren en het karakter droegen van waarneming van bepaalde beperkte werkzaamheden tot een opvolger die kon overnemen. Deze omstandigheden wijzen erop dat [geïntimeerde] instemde met de essentie van de vooraf met hem besproken arbeidsvoorwaarden, zoals neergelegd in de arbeidsovereenkomst die door BL Special Promotions is opgesteld en door haar CFO op 2 januari 2017 is ondertekend.
6.7.4.Dat ook BL Special Promotions daarmee instemde, is niet alleen af te leiden uit het feit dat de arbeidsovereenkomst namens haar is ondertekend, maar ook uit de hele verdere houding van BL Special Promotions vanaf begin 2017: BL Special Promotions ging vanaf 1 januari 2017 salaris aan [geïntimeerde] betalen en dienovereenkomstig salarisspecificaties aan [geïntimeerde] verstrekken; BL Special Promotions heeft aan [geïntimeerde] visitekaartjes verstrekt waarop BL Special Promotions als zijn werkgever vermeld stond; BL Special Promotions heeft een werkgeversverklaring aan [geïntimeerde] verstrekt (waardoor zij ook ten behoeve van derden heeft verklaard de werkgeefster van [geïntimeerde] te zijn) en BL Special Promotions heeft aan [geïntimeerde] in 2017 in verband met de door hem voor BL Special Promotions verrichte werkzaamheden een bonus verstrekt. [geïntimeerde] en BL Special Promotions hebben zich dus gedragen alsof tussen hen met ingang van 1 januari 2017 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is.
6.7.5.BL International heeft aangevoerd dat de namens BL Special Promotions op 2 januari 2017 ondertekende en omstreeks die datum aan [geïntimeerde] toegezonden arbeidsovereenkomst een aanbod inhield tot het met ingang van 1 januari 2017 aangaan van een arbeidsovereenkomst met BL Special Promotions en dat [geïntimeerde] dat aanbod niet heeft aanvaard, omdat hij de overeenkomst niet heeft ondertekend. Volgens BL International brengt dit mee dat geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is tussen BL Special Promotions en [geïntimeerde] . Het hof verwerpt dat betoog. Aanvaarding van een aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst is immers een vormvrije rechtshandeling. De aanvaarding kan dus ook in een of meer gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 BW). Voor zover de aanvaarding al niet eind 2016 mondeling heeft plaatsgevonden bij de gesprekken over de beoogde indiensttreding bij BL Special Promotions, moet naar het voorlopig oordeel van het hof geoordeeld worden dat [geïntimeerde] het aanbod heeft aanvaard door zijn werkzaamheden bij BL Special Promotions aan te vangen met ingang van 1 januari 2017 en door in te stemmen met de salarisbetalingen door BL Special Promotions en het daarmee samenhangende feit dat haar zusteronderneming BL International aan hem geen salarisbetalingen meer voldeed. Het hof tekent hier ook bij aan dat geen van de partijen in het eerste halfjaar van 2017 onderdelen van de schriftelijke arbeidsovereenkomst ter discussie heeft gesteld. Geen van partijen heeft in het eerste halfjaar van 2017 aan de wederpartij kenbaar gemaakt dat hij met bepaalde onderdelen van de schriftelijke arbeidsovereenkomst niet instemde.
6.7.6.BL International heeft nog aangevoerd dat bij beoordeling van de vraag of de gestelde arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is, slechts relevant is of op of omstreeks 1 januari 2017 wilsovereenstemming bestond en dat die wilsovereenstemming niet kan worden afgeleid uit hetgeen zich nadien heeft voorgedaan. Het hof volgt BL International niet in die stelling. De wijze waarop BL Special Promotions en [geïntimeerde] in de loop van 2017 hebben gehandeld, kan immers een aanwijzing vormen bij beantwoording van de vraag of tussen hen omstreeks 1 januari 2017 overeenstemming bestond over de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst.
6.7.7.BL International heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] in het onderhavige geding heeft gesteld (conclusie van antwoord sub 8 en proces-verbaal van comparitie bij de kantonrechter, blz. 3 onderaan) dat hij met BL Special Promotions geen overeenstemming heeft bereikt over de toepasselijkheid van een non-concurrentiebeding op de per 1 januari 2017 ingaande arbeidsverhouding. Volgens BL International moet daarom worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] het aanbod van BL Special Promotions om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, dat besloten lag in de door BL International aan [geïntimeerde] verstrekte arbeidsovereenkomst, heeft verworpen.
6.7.8.Het hof is voorshands van oordeel dat BL International niet in dat betoog moet worden gevolgd. Dat [geïntimeerde] de schriftelijke overeenkomst niet heeft ondertekend, en daardoor nog niet werd gebonden aan het concurrentiebeding (dat alleen schriftelijk kan worden aangegaan), laat immers onverlet dat [geïntimeerde] voor het overige kennelijk geheel volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomst werkzaamheden is gaan verrichten, dat hij daarvoor ook door BL Special Promotions is betaald en dat hij dienovereenkomstig heeft geaccepteerd dat hij geen salarisbetalingen meer ontving van BL International. Dit gedrag wijst wel degelijk op aanvaarding van het aanbod, zij het dat daarbij niet werd voldaan aan de voor non-concurrentiebedingen geldende wettelijke eis dat die schriftelijk moeten worden aangegaan. Hooguit zou om die reden gezegd kunnen worden dat [geïntimeerde] het door BL Special Promotions gedane aanbod om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, heeft aanvaard op een wijze die op een onderdeel van het aanbod afwijkt. Een dergelijke afwijkende wijze van aanvaarding geldt ingevolge artikel 6:225 lid 1 BW als een nieuw aanbod. Het hof is voorshands van oordeel dat BL Special Promotions geacht moet worden dat nieuwe aanbod te hebben aanvaard door [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2017 de overeengekomen werkzaamheden voor BL Special Promotions te laten verrichten, hem daarvoor ook te betalen, en pas in augustus 2017 te vragen om een door [geïntimeerde] ondertekend exemplaar van de arbeidsovereenkomst. Als aan het feit dat [geïntimeerde] op dat moment heeft geweigerd de arbeidsovereenkomst alsnog te ondertekenen, de gevolgtrekking zou worden verbonden dat in het geheel geen arbeidsovereenkomst tussen BL Special Promotions en [geïntimeerde] tot stand gekomen is, zou naar het oordeel van het hof teveel afbreuk worden gedaan aan de bescherming die de in artikel 7:653 BW neergelegde eis van het schriftelijk aangaan van een concurrentiebeding de werknemer beoogt te bieden. Het hof deelt op dit punt het oordeel van de kantonrechter dat BL Special Promotions het in haar macht had om bij het begin januari 2017 uitblijven van een schriftelijke bekrachtiging van het non-concurrentiebeding door [geïntimeerde] , daarover met [geïntimeerde] in gesprek te gaan of te concluderen dat de indiensttreding van [geïntimeerde] bij BL Special Promotions van de baan was. Vast staat dat dit niet is gebeurd en ook niet meer zal gebeuren, aangezien [geïntimeerde] zijn arbeidsovereenkomst per 1 februari 2018 heeft opgezegd. Dit brengt naar het voorlopig oordeel van het hof niet mee dat in het geheel geen arbeidsovereenkomst tussen BL Special Promotions en [geïntimeerde] tot stand gekomen is.
6.7.9.De wijze waarop [geïntimeerde] de e-mail van de HR-afdeling van 6 augustus 2017 op diezelfde dag heeft beantwoord, brengt het hof niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde] heeft in die e-mail weliswaar gesteld dat “De condities van het contract” nog ter discussie stonden, maar daaruit blijkt niet specifiek genoeg over welk onderdeel van de schriftelijke arbeidsovereenkomst geen overeenstemming zou bestaan. In het licht van de hierboven al opgesomde feiten en omstandigheden kan deze e-mail niet tot de conclusie voeren dat geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is tussen BL Special Promotions en [geïntimeerde] .
6.7.10.Dat tussen [geïntimeerde] en de BL-groep mogelijk verschil van inzicht bestond over de toekomst die [geïntimeerde] binnen de BL-groep zou kunnen hebben, staat naar het voorshands oordeel van het hof evenmin in de weg aan het oordeel dat tussen BL Special Promotions en [geïntimeerde] met ingang van 1 januari 2017 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is. Over de werkzaamheden die [geïntimeerde] met ingang van 1 januari 2017 ging verrichten en over de daartegenover staande beloning waren deze partijen het wel eens en zij hebben dienovereenkomstig gehandeld.
6.7.11.Het hof volgt BL International ook niet in haar stelling dat de tussen [geïntimeerde] en BL Special Promotions vanaf 1 januari 2017 geldende verbintenissen onvoldoende bepaald zijn in de zin van artikel 6:227 BW, om tot de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst te kunnen concluderen. Beide partijen hebben zich geconformeerd aan de verbintenissen zoals neergelegd in de schriftelijke overeenkomst. Dienovereenkomstig zijn werkzaamheden verricht, salarisbetalingen gedaan en zelfs een bonus uitgekeerd. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat de verbintenissen die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiden, onvoldoende bepaalbaar waren.
6.7.12.Dat de werkzaamheden die [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2017 voor BL Special Promotions is gaan verrichten, gelijkenis vertoonden met de werkzaamheden die hij vóór 1 januari voor BL International verrichtte, staat evenmin in de weg aan het oordeel dat tussen BL Special Promotions en [geïntimeerde] met ingang van 1 januari 2017 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is.
6.7.13.Hetgeen hiervoor in rov. 6.7.2 tot en met 6.7.11 is overwogen, voert tot de conclusie dat grief III geen doel treft. Het hof verwerpt daarom grief III.
Met betrekking tot de grieven II en IV
6.8.1.Het hof zal de grieven II en IV gezamenlijk behandelen. Deze grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat, aangezien aannemelijk is dat tussen [geïntimeerde] en BL Special Promotions per 1 januari 2017 een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, ook voldoende aannemelijk dat die arbeidsovereenkomst in de plaats is gekomen van de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en BL International, zodat de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en BL International per 1 januari 2017 geëindigd is.
6.8.2.In de toelichting op de grieven stelt BL International dat de kantonrechter voorbij is gegaan aan het gesloten ontslagstelsel, volgens welk stelsel de arbeidsovereenkomst tussen BL International en [geïntimeerde] alleen had kunnen eindigen door overlijden, opzegging, ontbinding, ontslag op staande voet of door het sluiten van een beëindigingsovereenkomst. Volgens BL International heeft geen van deze wijzen van beëindiging zich voorgedaan, en kan sprake zijn van pluraliteit van werkgevers, waarbij de arbeidsovereenkomst met BL International, al dan niet slapend, kan voortbestaan naast de arbeidsovereenkomst met BL Special Promotions.
6.8.3.Het hof stelt naar aanleiding van deze grieven voorop dat, zoals BL International erkent, een arbeidsovereenkomst kan eindigen met wederzijds goedvinden door het sluiten van een beëindigingsovereenkomst. Het sluiten van een beëindigingsovereenkomst is een vormvrije rechtshandeling. Dat brengt mee dat het aanbod tot het sluiten van een beëindigingsovereenkomst en de aanvaarding daarvan ook in een of meer voldoende duidelijke gedragingen besloten kan liggen (artikel 3:37 BW). In dat kader is naar het voorshands oordeel van het hof van belang dat [geïntimeerde] met ingang van 1 januari 2017 werkzaamheden is gaan verrichten voor BL Special Promotions, dat BL Special Promotions daarvoor met ingang van 1 januari 2017 salaris aan [geïntimeerde] heeft betaald en dat BL International met ingang van 1 januari 2017 haar loonbetalingen aan [geïntimeerde] heeft gestaakt. BL International was ervan op de hoogte dat [geïntimeerde] met ingang van die datum op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst zou treden van BL Special Promotions en BL International heeft dat geaccepteerd. Bij deze stand van zaken moet naar het voorlopig oordeel van het hof worden geconcludeerd dat de arbeidsovereenkomst tussen BL International en [geïntimeerde] met ingang van 1 januari 2017 met wederzijds goedvinden (met andere woorden: door het sluiten van een beëindigingsovereenkomst) is beëindigd. Een ander oordeel zou het onwenselijke gevolg hebben dat het non-concurrentiebeding met een looptijd van 1 jaar dat BL International met [geïntimeerde] is overeengekomen, zou doorlopen tot aanzienlijk langer dan 1 jaar nadat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden voor BL International (grotendeels) had beëindigd. Dat zou naar het voorlopig oordeel van het hof in te vergaande mate afbreuk doen aan de bescherming die de wettelijke regeling terzake het concurrentiebeding aan werknemers beoogt te bieden. Als de BL-groep, meer in het bijzonder BL International, had gewenst dat [geïntimeerde] ook vanaf 1 januari 2017 aan een concurrentiebeding gebonden zou zijn, hoewel hij vanaf die datum voltijds voor BL Special Promotions werkzaam was en zijn salaris van BL Special Promotions ontving, had BL International erop toe moeten zien dat [geïntimeerde] ook ter zake de werkzaamheden voor BL Special Promotions (een zustermaatschappij van BL International) schriftelijk een concurrentiebeding zou aanvaarden.
6.8.4.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof de grieven II en IV.
Met betrekking tot grief V
6.9.1.Grief V is gericht tegen de door de kantonrechter getrokken conclusie dat BL International zich jegens [geïntimeerde] niet meer op het non-concurrentiebeding kan beroepen. Ter onderbouwing van de grief heeft BL International verwezen naar haar eerdere grieven.
6.9.2.Omdat het hof de grieven I tot en met IV heeft verworpen, verwerpt het hof ook grief V. Omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat [geïntimeerde] met ingang van 1 januari 2017 bij BL Special Promotions in dienst is getreden en dat met ingang van diezelfde datum zijn arbeidsovereenkomst bij BL International geëindigd is, is de periode van 1 jaar waarin het met BL International overeengekomen non-concurrentiebeding gelding had, op 1 januari 2018 verstreken. Het stond [geïntimeerde] dus vrij om per 1 februari 2018 bij [de vennootschap] in dienst te treden.
Met betrekking tot grief VI