ECLI:NL:GHSHE:2018:4048

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
200.209.634_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over kwaliteitseisen aardappelen in het kader van een koopovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen een appellant, werkzaam in de akkerbouw, en een loonwerkbedrijf, de geïntimeerde, over de kwaliteit van aardappelen die appellant had gekocht. De koopovereenkomst voor 1000 ton aardappelen werd in 2014 gesloten, maar appellant weigerde de aardappelen af te nemen, omdat hij vond dat deze niet voldeden aan de kwaliteitseisen. De geïntimeerde stelde dat appellant in verzuim was en vorderde schadevergoeding. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat de vordering van de geïntimeerde in conventie toewijsbaar was, terwijl de vordering van appellant in reconventie werd afgewezen. Appellant ging in hoger beroep en voerde twaalf grieven aan, gericht tegen de eerdere vonnissen. Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen en heeft een comparitie van partijen bepaald om meer duidelijkheid te krijgen over de kwaliteitseisen en de rol van betrokken partijen. De comparitie zal ook worden benut om een minnelijke regeling te beproeven. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en zal op een later moment een datum voor de comparitie vaststellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.209.634/01
arrest van 2 oktober 2018
in de zaak van
[appellant ] h.o.d.n. [landbouw] Landbouw,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant ] ,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen
[loonwerkbedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.G.J. Jacobs te Waalre,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 februari 2017 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 6 juli 2016 en 28 december 2016, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant ] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/305506 / HA ZA 15-635)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het comparitievonnis van 30 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met een productie;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • een akte uitlating producties van de zijde van [appellant ] ;
  • een antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht en door [geïntimeerde] geen bezwaren geuit. Het hof zal daarom uitgaan van de volgende, door de rechtbank in het vonnis van 6 juli 2016 vastgestelde feiten.
3.1.1.
[geïntimeerde] exploiteert een loonwerkbedrijf en agrarische handelsonderneming. [appellant ] is werkzaam in de akkerbouw, aannemerij, melkveehouderij en groenteverwerking. [geïntimeerde] en [appellant ] zijn met elkaar in contact gekomen via [contactpersoon] van [aardappelverwerkingsbedrijf] , een aardappelverwerkingsbedrijf.
3.1.2.
[geïntimeerde] en [appellant ] hebben in 2014 een koopovereenkomst gesloten voor de koop van 1000 ton aardappelen door [appellant ] . De heer [vertegenwoordiger namens geintimeerde] van [geïntimeerde] heeft op kantoor bij [appellant ] over de koop gesproken met de heren [appellant ] , junior en senior, in aanwezigheid van [contactpersoon] van [aardappelverwerkingsbedrijf] . De overeenkomst is op 1 april 2014 op schrift gesteld door [geïntimeerde] en door beide partijen voor akkoord ondertekend.
3.1.3.
In de schriftelijke overeenkomst is onder meer bepaald:
Betreft: teelt- en afnamecontract aardappelen
Tussen: [geïntimeerde] BV (teler/verkoper) en [appellant ] (koper/afnemer)
Hierbij bevestigen wij het navolgende aan u te hebben verkocht:
Produkt :Aardappelen
Ras :Fontane
Sortering :35 mm opwaarts
Hoeveelheid :1000 ton, teeltjaar 2014
Prijs :€ 9,50 per 100 kg netto product, excl. btw
Levering :Af land op auto geladen in de regio Wallonië (B)
Tarrering :Volgens specificaties [aardappelverwerkingsbedrijf] , d.m.v. monsters te nemen per vracht.
Gezamenlijk tarreren (teler/afnemer) binnen 14 dagen na inschuren.
Opmerking :Verkocht onder oogstvoorbehoud
Betaling :Binnen 30 dagen na factuurdatum
3.1.4.
In september 2014 heeft [appellant ] diverse percelen van [geïntimeerde] in Wallonië en in Limburg bezocht. [appellant ] heeft van alle percelen geweigerd de getoonde aardappelen af te nemen omdat deze volgens hem van onvoldoende kwaliteit waren. Na overleg heeft [geïntimeerde] in oktober 2014 een vracht aardappelen afgeleverd bij [appellant ] . [appellant ] heeft deze partij geweigerd, waarna [geïntimeerde] de aardappelen weer heeft opgehaald. Deze partij aardappelen is vervolgens vervoerd naar en verkocht aan [aardappelverwerkingsbedrijf] .
3.1.5.
In een brief van de rechtsbijstandverlener van [geïntimeerde] van 17 of 19 maart 2015 aan [appellant ] is namens [geïntimeerde] gesteld dat [appellant ] in verzuim is voor wat betreft het nakomen van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, en daardoor aansprakelijk voor de (gevolg)schade die [geïntimeerde] lijdt ten bedrage van € 95.000,- exclusief btw.
3.2.1.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] (samengevat) gevorderd dat [appellant ] wordt veroordeeld tot betaling van € 90.000,- vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 19 maart 2015 en met veroordeling van [appellant ] in de proceskosten. [appellant ] heeft (samengevat) in reconventie gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 73.000,- te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 28 oktober 2014 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.2.
Bij tussenvonnis van 30 december 2015 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016.
3.2.3.
Bij tussenvonnis van 6 juli 2016 heeft de rechtbank, samengevat, geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerde] in conventie op de primaire grondslag (nakoming van de overeenkomst) toewijsbaar is. Over de vordering van [appellant ] in reconventie heeft de rechtbank overwogen dat het niet leveren van de aardappelen aan [geïntimeerde] niet toerekenbaar is, zodat artikel 6:74 BW geen grondslag kan vormen voor de vordering, maar dat artikel 6:78 BW die grondslag wel biedt. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol om partijen in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de vergoedingsplicht op grond van artikel 6:78 BW. Vervolgens hebben beide partijen een conclusie genomen.
3.2.4.
Bij eindvonnis van 28 december 2016 heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding heeft om terug te komen op haar bindende eindbeslissing (in conventie) en dat (in reconventie) de rooikosten worden begroot op € 9.975,-. In conventie is [appellant ] veroordeeld tot betaling van € 90.000,-, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 23 september 2015, met veroordeling van [appellant ] in de proceskosten. In reconventie is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 9.975,-, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 16 december 2015, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en in de nakosten.
3.3.
[appellant ] is tijdig in hoger beroep gekomen. [appellant ] heeft twaalf grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen. De grieven I tot en met IX zijn gericht tegen het tussenvonnis van 6 juli 2016 en de grieven X, XI en XII tegen het eindvonnis van 28 december 2016. [appellant ] heeft geconcludeerd (samengevat) dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en dat het hof [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van € 92.153,94 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2017, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.4.
[appellant ] heeft geen grieven gericht tegen de overwegingen en de beslissingen die betrekking hebben op de vordering in reconventie. [geïntimeerde] is niet in incidenteel hoger beroep gekomen. Dat heeft tot gevolg dat de beslissing in reconventie niet aan de beoordeling van het hof voorligt.
3.5.
Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen. Het hof zal een comparitie van partijen bepalen teneinde nadere informatie van partijen te verkrijgen over (in ieder geval) de volgende onderwerpen.
3.5.1.
Voorafgaand aan de totstandkoming van het in 3.1.3 genoemde contract hebben partijen met elkaar gesproken (3.1.2).
Het hof wenst nader geïnformeerd te worden over hetgeen partijen zijn overeengekomen over de kwaliteitseisen. Het hof wenst nadere inlichtingen te verkrijgen over de rol van [aardappelverwerkingsbedrijf] en wat moet worden verstaan onder ‘specificaties [aardappelverwerkingsbedrijf] ’. Ook wil het hof weten wat in de branche gebruikelijk is met betrekking tot zaken als tarrering. Het hof heeft in dat verband behoefte aan een nadere uitleg van het begrip ‘tarrering’. [appellant ] heeft in hoger beroep aangevoerd dat dit begrip slechts betrekking heeft op het gewicht en niet op de kwaliteit, maar uit de rapporten van [aardappelverwerkingsbedrijf] lijkt te volgen dat tarrering (ook) betrekking heeft op gebreken (‘Totaal tarra gebreken (%’).
3.5.2.
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] [appellant ] in de gelegenheid heeft gesteld meerdere percelen te bezichtigen. [appellant ] heeft op 4 september 2014 en op 9 oktober 2014 meerdere percelen in Wallonië bezichtigd. De percelen zijn bemonsterd en volgens [appellant ] volgde daaruit dat de aardappelen niet voldeden aan de overeengekomen kwaliteitseisen. Volgens [geïntimeerde] waren de aardappelen wel geschikt. [geïntimeerde] heeft [appellant ] voorgesteld om percelen in Nederland te bekijken. Dat is gebeurd op 13 oktober 2014. Volgens [appellant ] was het onderwatergewicht van die aardappelen te laag. Partijen hebben toen afgesproken dat twee proefvrachten geleverd zouden worden. Dat is gebeurd op 20 oktober 2014. De beide proefvrachten zijn weer door [geïntimeerde] opgehaald omdat [appellant ] de kwaliteit onvoldoende vond. Op 28 oktober 2014 heeft op verzoek van [geïntimeerde] een bemonstering plaatsgevonden door de Nederlandse Aardappel Organisatie (NAO). [geïntimeerde] heeft [appellant ] uitgenodigd om deze bemonstering bij te wonen. Van het onderzoek is een expertiserapport opgesteld. Volgens [geïntimeerde] bleek uit het onderzoek dat deze aardappelen van goede kwaliteit waren.
Bij de bezichtigingen is [contactpersoon] van [aardappelverwerkingsbedrijf] aanwezig geweest. Hij is ook betrokken geweest bij de bemonstering.
Het hof wenst te vernemen op wiens initiatief [contactpersoon] aanwezig is geweest en wat zijn rol was. Het hof acht het raadzaam dat [contactpersoon] op de comparitie als informant wordt gehoord, zodat het hof partijen in overweging geeft hem mee te nemen naar de zitting.
Het hof wenst nader geïnformeerd te worden over de proefvrachten: op wiens initiatief is dat gebeurd en wat is er afgesproken over deze proefvrachten.
Het hof wil verder nader vernemen wat er is gebeurd na ontvangst van het expertiserapport van NAO, of partijen toen contact met elkaar hebben gehad en zo ja, wat er toen is besproken.
3.5.3.
[geïntimeerde] heeft (een deel van) de aan [appellant ] aangeboden aardappelen verkocht aan [koper] en [aardappelverwerkingsbedrijf] .
Het hof wil geïnformeerd worden over de opbrengst van de verkochte aardappelen.
Het hof wenst een nadere uiteenzetting van de schade van [geïntimeerde] (inclusief toelichting op (bespaarde) rooikosten). Eventuele van belang zijnde stukken moeten uiterlijk twee weken voorafgaand aan de comparitie in het geding worden gebracht.
3.5.4.
In het dossier bevindt zich als productie 2 bij dagvaarding de eerste pagina van een concept voor een brief van de rechtsbijstandverlener van [geïntimeerde] aan [appellant ] , gedateerd op 17 maart 2015. [geïntimeerde] heeft naar eigen stellingname (nr. 30 dagvaarding) op 19 maart 2015 een brief gestuurd aan [appellant ] . Het hof wil vernemen of het hier om één en dezelfde brief gaat. Op die brief is kennelijk door [appellant ] gereageerd. De reactie van [appellant ] ontbreekt. Partijen dienen de aan [appellant ] gezonden brief en diens reactie daarop volledig in het geding te brengen, uiterlijk twee weken voorafgaand aan de comparitie.
3.6.
Partijen dienen zich in geval voor te bereiden op de hiervoor genoemde onderwerpen en vragen. Ook zal de (on)mogelijkheid van een deskundigenonderzoek worden besproken. Het hof geeft partijen in overweging [contactpersoon] mee te nemen zodat hij als informant kan worden gehoord door het hof.
De comparitie van partijen zal tevens worden benut om een minnelijke regeling te beproeven en om een verwijzing naar een mediator te bespreken. In dat verband zal het hof mogelijk ook nader met partijen willen spreken over de gevolgen voor partijen van de omstandigheid dat de aardappelen niet door [appellant ] zijn afgenomen.
3.7.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's‑Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 16 oktober 2018 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de advocaat van [appellant ] bij zijn opgave op genoemde roldatum
in viervoudeen fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat het hof na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
draagt partijen op om de hiervoor onder 3.5.4 bedoelde brieven
uiterlijk twee weken voor de comparitiete doen toekomen aan de wederpartij en aan het hof (in viervoud); ook andere door partijen in te brengen stukken dienen uiterlijk twee weken voor de comparitie aan de wederpartij en aan het hof (in viervoud) te worden toegezonden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M. van Ham en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 oktober 2018.
griffier rolraadsheer